Architectenwoning Renaat Braem

Tekst van Architectenwoning Renaat Braem (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/11305)

Omstreeks 1950 vatten Renaat Braem en zijn echtgenote Elza Severin concrete plannen op voor de bouw van een eigen woning, met ruimte voor een volwaardig architectuuratelier. In deze periode is Braems loopbaan als architect in een stroomversnelling geraakt, met grote opdrachten als het huisvestingscomplex op het Kiel en het Administratief Centrum in Antwerpen. Hoewel hij tot dan zijn praktijk slechts met de hulp van zijn echtgenote heeft weten te voeren, laat de nood aan assistentie door tekenaars, stagiairs of architecten in dienstverband zich stilaan voelen. De kleine huurwoning op de bovenverdieping van het gezin Nollet aan de Cruyslei, die de echtgenoten Braem sinds hun huwelijk betrokken, wordt in deze periode ingeruild voor een wat ruimer nieuwbouwappartement aan de Jozef Verbovenlei, eveneens in Borgerhout. Een eerste concept voor een eigen woning dat Braem in 1950-1951 op papier zet, is bedoeld voor een ruim bouwperceel in de onmiddellijke nabijheid, gelegen aan de rand van het Boekenbergpark in Deurne. Het bijzonder plan van aanleg van deze verkaveling op gronden van het vroegere domein Boekenberg heeft hij zelf als stedenbouwkundige van de gemeente Deurne ontworpen. Het opmerkelijke ontwerp komt tijdens een intensief creatief proces tot stand samen met dat van het landhuis voor zijn jeugdvriend Bert Brauns in Kraainem, maar kent geen vervolg. In augustus 1954 wordt een kleiner stuk grond in dezelfde verkaveling aangekocht van de maatschappij Nimeco (Nouvelles Entreprises Immobilières et Commerciales. Het is gelegen aan de Menegemlei, een brede laan met een dubbele rij bomen, waarvan de volledige zuidzijde tot dan door het domein Boekenberg werd ingenomen. De bouwvoorschriften voor het rechthoekige perceel van 10 bij 28 m laten een rijwoning in halfopen bebouwing toe, als sluitstuk van een aaneengesloten huizenblok. Ondanks de bescheiden afmetingen, biedt het terrein een open ligging met een onbelemmerd uitzicht op het Boekenbergpark aan de zijde van de tuin, die bovendien van een zuidelijke oriëntatie geniet. De noordzijde wordt door een brede berm van de rijweg geïsoleerd, terwijl de westzijde grenst aan de vroegere aanhorigheden van het achttiende-eeuwse kasteel Boekenberg, te midden van ruime tuinen met resten van het oude bomenbestand.

Al in 1953 werkt Braem een eerste voorontwerp voor deze locatie uit, waarin het programma dat hij in 1950 voor een vrijstaande woning ontwikkelde, wordt omgezet naar een halfopen rijhuis. Hij gaat opnieuw uit van een duidelijke scheiding van de woon- en werkruimten, waarbij het atelier de volledige begane grond inneemt en de privéwoning de twee bovenverdiepingen. Het brutalisme van het project uit 1950 krijgt een vertaling in een baksteen- en betonarchitectuur, ook hier met een uitgesproken sculpturale expressie. Tijdens het ontwerpproces probeert Braem zijn streven naar een organische vormgeving op uitdagende wijze te verzoenen met de beperkte afmetingen van het bouwterrein en de conventionele stedelijke context. Mede omwille van de meerprijs die een dergelijk complexe bouw zou vergen, stapt Braem in een tweede voorontwerp uit 1954 over naar een meer functionalistisch concept, waarbij de architectuur wordt gereduceerd tot een heldere compositie van gestapelde, blokvormige volumes. In de gevels speelt hij op brutalistische wijze de structuur van het betonskelet uit, in combinatie met een uitermate contrastrijke vlakverdeling. Vanaf deze fase bereikt ook de ruimtelijke opbouw, die met een schakeling van tussenniveaus en split levels een dynamische architectuurbeleving beoogt, zijn definitieve vorm. Met dit ontwerp dient Braem in januari 1955 een bouwaanvraag in, die door de gemeente Deurne wordt goedgekeurd mits enkele specifieke bouwvoorschriften worden nageleefd. Het bezwaar geldt vooral het weglaten van de opgelegde houten kroonlijsten, ook al zijn die door het concept van het gebouw onnodig voor de waterafvoer. Braem doet in de volgende maanden nog wel een poging zijn ontwerp in die zin aan te passen, zelfs met een geknikte dakstructuur, zonder echter tot een bevredigende oplossing te komen. Op basis van een volledig nieuw gevelontwerp met een sterk vereenvoudigde compositie en materiaalgebruik aangepast aan het straatbeeld, wordt in december 1955 een tweede bouwaanvraag ingediend, nog steeds zonder kroonlijst. Uiteindelijk weet Braem pas tijdens de bouw tot een compromis met het gemeentebestuur te komen, via de louter visuele suggestie van een dakrand. De ruwbouw gaat in februari 1957 van start en wordt eind juli grosso modo voltooid. De afwerking sleept echter nog aan tot begin 1958, en zelfs nadat Braem en zijn echtgenote hun intrek in de nieuwe woning hebben genomen, wordt ook in 1960 en 1961 nog aanvullend binnenschrijnwerk uitgevoerd. In april 1966 krijgen zij de kans het stuk grond gevoelig uit te breiden door de aankoop van een stuk tuin van de buren, het kunstenaarsechtpaar Gustaaf en Lucia De Bruyne-Van Dongen, dat vervolgens met een bestaand vijvertje wordt ingericht tot een besloten tuinkamer in Japanse sfeer. Na de stopzetting van de architectuurpraktijk omstreeks 1985 en het overlijden van zijn echtgenote in 1988, blijft Braem het huis nog tot 1997 bewonen. In 1999 worden de woning en de volledige inboedel geschonken aan de Vlaamse Overheid, die in 2000-2002 een grondige restauratie laat uitvoeren door de architecten Walter Slock en Willem Hulstaert. In 2003 krijgt het Renaat Braem Huis een nieuwe bestemming als huismuseum.

Braem zal zijn eigen woning Het schoonste land ter wereld omschrijven als een compositie van ruimte en tijd op menselijke schaal, waar men zich een kan voelen met de natuur, als een poëtisch muziekstuk waarin verschillende ritmes weerklinken. Uit het gehele ontwerpproces blijkt een streven om een rationeel gebruik van de beschikbare ruimte binnen een compact volume te verzoenen met een emotionele ruimtelijke beleving, waarbij functionaliteit wordt gekoppeld aan atmosfeer in nauw contact met de natuur. Hij maakt optimaal gebruik van de groene omgeving en de oriëntatie van het terrein om beide functies van het gebouw, wonen en werken, zo goed mogelijk in te vullen, elk met hun eigen karakter. Waar hij in het eerste concept probeert aan te sluiten bij de organische experimenten van de eerste naoorlogse jaren, staat de uiteindelijke versie model voor zijn architectuur uit de latere jaren 1950. Een orthogonale volumeopbouw op maat van de gulden snede wordt daarbij gecombineerd met een rationele constructiemethode, een tactiel materiaalgebruik en een ruimtelijke kleurstelling. Het interieur volgt het principe van de promenade architecturale door een verrassend spel van massa en leegte, vlak en transparantie, openheid en beslotenheid, licht en schaduw. Hierdoor worden ruimtes met een stimulerende of rustgevende atmosfeer gegenereerd, die zich pas door de tijd heen laten ontdekken. Braem geeft zelf aan dat hij met dit ontwerp een "architektuur van nú en ons" heeft willen scheppen, een huis dat zich inschrijft in zijn omgeving zonder te verdrinken in de verregaande banaliteit ervan. Door de compromisloze wijze waarop hij hier zijn ideaal van het wonen desondanks weet te realiseren, geldt deze woning, die gedurende veertig jaar het kader vormt van zijn leven en loopbaan, als een van zijn meest persoonlijke creaties.

In zijn allereerste schetsen vertrekt Braem van een L-vormig volume, met een smalle voorbouw aan de straat en een brede achterbouw aan de tuin. In de opstand speelt hij het contrast uit tussen het massieve metselwerk van de blinde kopgevels en de lichte, geprefabriceerde wandopbouw van de zijgevels, met breed overstekende kroonlijsten. Voor de kopgevel aan de straat zoekt hij naar een oplossing om de schoorsteen van de open haard op plastische wijze in het baksteenmassief te integreren, bijvoorbeeld door middel van een bolle uitstulping in het gevelvlak. In de aanloop naar het eerste voorontwerp probeert Braem dit schema te stroomlijnen door de bovenbouw tot een meer compact, organisch volume te herleiden. De geknikte, overstekende vorm die hij in tal van varianten ontwikkelt, lijkt daarbij afgeleid van de woning Brauns. In deze fase kiest hij aanvankelijk voor een uitgesproken contrast in materiaal en textuur tussen de bovenbouw, met een glad parement uit witte betonplaten, en het ruwe baksteenmetselwerk van de benedenbouw en de blinde kopgevel. Verder experimenteert Braem onder meer met een glas-in-betonreliëf voor het inkomportaal, en met een vrijstaande sculptuur aan de tuinzijde. Ook het afronden van de bovenbouw tot een ellipsvorm, als variant voor de vlakke kopgevel, wordt overwogen. Het eerste voorontwerp dat uit dit ontwerpproces voortvloeit, herneemt het principe van de geknikte, overstekende bovenbouw, maar kiest voor een uniform parement in baksteen. De kopgevel wordt nu geflankeerd door een vernaculair aandoende, conische schoorsteen, die een krachtige cesuur maakt met het buurpand, terwijl een claustra van glasschijven en een horizontale lichtspleet het wandvlak op een expressief plastische wijze doorbreekt. Op de begane grond bevindt de garage zich aan de straatzijde, de hal en het trappenhuis in de middenzone, en het dieper doorgetrokken atelier aan de tuinzijde. Een intieme zithoek bij de open haard met een ellipsvormig venster op het westen neemt, afgezonderd door een niveauverschil, de noordzijde van de woonverdieping in. De eethoek, die met een kastenwand aansluit op de keuken, gaat aan de zuidzijde over in een ruim dakterras. De bovenste verdieping wordt opgedeeld in een bergruimte of studio vooraan, een kleine badkamer en een slaapkamer met terras achteraan.

Het tweede voorontwerp reduceert het voorgaande concept tot een orthogonale stapeling van volle en holle blokvormen, 7 meter breed, 17 meter diep en 8,50 meter hoog, maar breidt het atelier met een aanvullend niveau uit. De definitieve indeling en het functionele programma van de atelierwoning liggen daarmee vast. Begane grond en souterrain worden tot één ruimtelijk complex samengevoegd, wat vooral tot uiting komt in het atelier aan de tuinzijde, dat omwille van een optimale lichtinval in L-vorm wordt uitgewerkt. Deze 4,50 meter hoge ruimte wordt ingedeeld door een open tussenverdieping met bovenaan het bureau van de architect en aansluitend een galerij voor de bibliotheek, bereikbaar met een binnentrap. Het tekenbureau van de medewerkers, met een balie en een studieruimte voor bouwkundige documentatie, vormt het onderste niveau, dat via hoge glaswanden in visueel contact staat met de tuin. De ruimte aan de straatzijde wordt ingenomen door de garage op de begane grond, een vestiaire met toilet en kelderruimten in het souterrain, en een archiefruimte over de twee niveaus. Ook de centraal ingeplante hal en het trappenhuis krijgen nu meer ruimte toegemeten. Voor de woonverdieping blijft de indeling uit de voorgaande versie behouden, behalve dat de open haard een centrale opstelling krijgt als aanvullende afscheiding tussen de zit- en de eethoek. De slaapverdieping wordt dan weer teruggebracht tot een L-vorm, om ruimte te laten voor een daktuin. Het constructieve skelet in wit gebouchardeerd beton bepaalt de gevelopbouw, met een nadrukkelijk horizontale geleding en een lichte verbreding ter hoogte van het inkomportaal. Als vlakverdeling past Braem een abstract geometrische compositie van ongelijke rechthoeken toe, alternerend ingevuld met grijs geëmailleerd baksteenmetselwerk, latwerk in roodkleurig kalungihout en glaspartijen in witgelakt schrijnwerk. Een transparante luifel in staal en glas markeert de ingang centraal in de zijgevel. Plastische elementen in beton blijven beperkt tot de zwevende, gebogen garageoprit en de vooruitspringende borstwering met geïntegreerde zitbank en windscherm van de daktuin. Andere formele experimenten, zoals een aan staalkabels opgehangen balkon en een gebogen deurluifel in de zijgevel, vinden uiteindelijk geen doorgang.

Het definitieve ontwerp betekent nogmaals een vereenvoudiging ten opzichte van het voorgaande. Het eerdere brutalistische schema wordt verlaten voor een bakstenen parement dat het betonskelet volledig aan het zicht onttrekt. De opbouw van de straatgevel groepeert de raamopeningen verticaal in de linkertravee, en laat de rest van de gevel, op de garagepoort na, blind. De zij- en de achtergevel worden vrijwel volledig opengebroken tot een minimaal raster, ingevuld met blokramen, waarvan het patroon doorloopt in de stalen borstweringen van de dakterrassen en het open raamwerk, dat de ruimte van de daktuin visueel omsluit. Het kleurgebruik beperkt zich tot rode gevelsteen voor het parement en witgelakt schrijnwerk, met lichtgrijze glasalpanelen en antracietgrijze deur- en venstervleugels. Ook in deze fase probeert Braem aanvankelijk enkele plastische accenten uit, zoals een erker of een glas-in-betonraam ter hoogte van de zithoek, zonder ze in detail uit te werken. Tijdens de uitvoering ondergaat het ontwerp nog enkele wijzigingen, zoals de ringbalk met spuwers die ter vervanging van de opgelegde kroonlijst wordt toegevoegd, en het driehoekige, bakstenen massief dat de zwevende garageoprit vervangt. De ingangsluifel uit de voorgaande versie blijft behouden, terwijl het schrijnwerk van de voordeur en de garagepoort, aanvankelijk ontworpen met verticale latten, uit plastisch oogpunt een soort prismatische vorm krijgt met kleuraccenten in geel en blauw. Ook in het ontwerp van de tuin past Braem een strakke, geometrische vlakverdeling toe met een combinatie van gazon, klinkers en baksteenmetselwerk, waarbij een verlaging van het niveau ter hoogte van het atelier de compositie het nodige volume geeft. Een afwateringsbak met witte keien en een bebloemde border verbinden de toegangszone met een beeldenterras achteraan in de tuin, dat in perspectief wordt geplaatst door de luifel en afgeschermd wordt door een bamboehaag. De abstracte sculptuur die hij voor dit terras in gedachten heeft, zal er echter nooit komen, evenmin als de waterpartij parallel met het tuinpad langs de zijgevel waarin hij aanvankelijk voorziet. De daktuin op de bovenste verdieping wordt aangeplant met een bebloemd grasperk, dat echter in 1969 moet verdwijnen wegens lekkage.

In het interieur wordt de ruimtelijke dynamiek ondersteund door een contrastrijke combinatie van kleur, materiaal en textuur. Braem komt in deze periode tot het besef dat atmosfeer in relatie tot functionaliteit een voorwaarde is voor het scheppen van 'totaalarchitectuur', waarbij hij naar eigen zeggen "een objectieve psychologische functionaliteit" inruilt voor "een subjectieve plastische creativiteit". Ook bij het ontwerp van zijn eigen woning schenkt hij bijzondere aandacht aan extra-utilitaire factoren als verhoudingen en lichtinval, de geluidsintensiteit, de mate van openheid of beslotenheid, de juiste keuze van kleur en materiaal, om de 'stemming' van de verschillende ruimtes bepalen. De aaneenschakeling van split levels en tussenverdiepingen, die constructief berust op het gebruik van een betonskelet, creëert op zich al een grote verscheidenheid aan ruimtelijke ervaringen, perspectieven en zichtassen. Dit principe wordt versterkt door het kleurschema, dat overwegend is opgebouwd uit wit, grijs en zwart, met accenten in rood, geel, blauw en groen. Naar het voorbeeld van Le Corbusier speelt Braem in op de reflecterende of absorberende eigenschap van heldere en donkere tinten onder invloed van de lichtinval, om het ruimtegevoel nog te versterken. Ook de toepassing van diverse houtsoorten als wengé, oregon en limba voor trappen, wandbetimmering, parket en inbouwkasten dragen met hun natuurlijke, kleur, textuur en tekening bij tot de vorm en de sfeer van het interieur, dat pas in deze fase van het ontwerpproces zijn definitieve vorm krijgt. In het trappenhuis wordt de open trapconstructie in staal en hout als een zwevende structuur in de ruimte opgehangen, geflankeerd door een lichtschacht in hout en plastic golfplaten die het daglicht tot in de kern van de woning brengt. De schacht is als een 'verticaal museum' opgebouwd uit gestapelde tokonoma's, een element ontleend aan de traditionele Japanse architectuur. Een open leidingenkoker met buizen in functionele kleuren, verleent het trappenhuis een plastisch accent van brutalistische aard. Op de woonverdieping streeft Braem naar de combinatie van een dagruimte met een open, stimulerend karakter door primaire kleuraccenten en een intieme avondruimte, die haar rustgevende atmosfeer ontleent aan het gebruik van natuurlijke materialen. Voor de opdeling van deze ruimte maakt hij gebruik van een split level, wandkasten en een open haard, die als vrijstaande of zwevende volumes overgangszones afbakenen en het ruimtelijke perspectief versterken. Opmerkelijk is de badkamer in zwart granito, waarvan de beperkte afmetingen worden gecompenseerd door een spel van niveauverschillen en spiegelende effecten. Het echtpaar Braem richt de nieuwe woning onder meer in met zitmeubels van Arne Jacobsen en Osvaldo Borsani, tafels van eigen ontwerp, en designverlichting door Angelo Ostuni, Hans-Agne Jakobsson en Isamu Noguchi. Een collection particulière van traditionele gebruiksvoorwerpen en volkskunst in hout, glas, metaal en aardewerk, en vondsten uit de natuur als stenen, fossielen en schelpen, verzameld tijdens een leven lang reizen in alle werelddelen, wordt daarbij prominent in het interieur geïntegreerd.

  • Archives d'Architecture Moderne, Archief Renaat Braem, Dossiernummer 99 en 100.
  • Districtsarchief Deurne, Bouwdossier 16241.
  • Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, Archief Renaat Braem, 373.
  • BRAEKEN J. 2002: Het Renaat Braem huis. 'Een kompositie van ruimte-tijd op menselijke schaal', in M&L Monumenten en Landschappen 21.6, 6-45.
  • BRAEKEN J. 2003: Antwerpen: Casa Renaat Braem, in Abitare 428, 226-231.
  • GIBBERD M. 2007: Braem Power, in The World of Interiors 3, 140-149.
  • HULSTAERT W. 2002: De restauratie van de woning Renaat Braem, in M&L Monumenten en Landschappen 21.6, 46-63.
  • S.N. 1957: Renaat Braem, in Architecture 57 6.21, 852.
  • S.N. 1959: Habitation et atelier d'architecte, in Architecture 59 8.28, 186.
  • S.N. 1963: Eigen woonhuis te Antwerpen-Deurne. Architect: R. Braem, in Bouwkundig Weekblad 81.25, 506-508.
  • S.N. 1966: Maison de Braem, Deurne/Belgien, in MD moebel interior design 12.10, 66-67.

Bron: Braeken J. (ed.) 2010: Renaat Braem 1910-2001. Architect, Relicta Monografieën 6. Archeologie, Monumenten en Landschapsonderzoek in Vlaanderen, Brussel.
Auteurs:  Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Architectenwoning Renaat Braem [online], https://id.erfgoed.net/teksten/134344 (geraadpleegd op ).