Kasteel Jongenbos

Tekst van Kasteel Jongenbos (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/32379)

Historisch overzicht

Op de Ferrariskaart (1771-1777) wordt aan de westelijke rand van een uitgestrekt bos, Spissen Bosch genaamd en reikend tot aan de Demer, een naamloze hoeve gesignaleerd, waarnaast 75 jaar later het kasteel zal gebouwd worden.

Op het Primitief kadasterplan (Hasselt, Archief van het Kadaster, Sectie B Vliermaalroot, 1ste blad, opgemaakt in 1810, herzien in 1841, door landmeter Lecluyse) heet de site Jonge Bosch veld, Moppertingen en Manten Bosch. Naast de Koets Weg van Hasselt naer Vliermael liggen drie gebouwen in los verband (nummer 220 en 224), een L-vormige watergracht (nummer 221), een klein en groot perceel (moes)tuin (nummer 223 en 222), een klein perceel lusttuin (nummer 219) en een grote onregelmatige vijver die overgaat in een rechte grachtarm (nummer 217). Ten westen en ten zuiden liggen grote percelen bouwland, maar de omgeving bestaat ten noorden en ten oosten nog steeds uitsluitend uit bossen die door lange dreven in grote percelen verdeeld zijn; het zijn allicht brandgangen die ook dienstig zijn voor de jacht en de exploitatie van het bos. Eén van die dreven valt voor een stuk samen met de Koetsweg, vertrekt vanuit de Borne Straat en eindigt bij een huis (perceel nummer 186) met twee bouwlanden (nummer 185 en 187), vermoedelijk een boswachtershuis. Een andere dreef (nummer 243, 234 en 225) leidt naar de gebouwen (perceel nummer 220 en 224), blijkbaar de hoeve van de Ferrariskaart.

Volgens de Primitieve legger is rentenier Willem Joseph Gerard Van der Meer uit Tongeren in 1846 de eigenaar (Hasselt, Archief van het Kadaster, Artikelsgewijze legger, art. 619). Zijn grondbezit bedraagt in Vliermaalroot alleen al meer dan 150 hectare, wat geleidelijk tegen 1900 zal stijgen tot meer dan 202 hectare en in 1938 tot 218 hectare. Na de Tweede Wereldoorlog zal dit snel in een dalende lijn veranderen.

De aanleg van het park moet in 1841 bij de herziening van de Primitieve kadasterkaart van 1810 al in voorbereiding zijn geweest, getuige de vorm van de landschappelijke vijver. Die zou volgens de overlevering ontstaan zijn door de winning van klei voor het vervaardigen van de bakstenen voor het kasteel. Voor het hout, nodig voor de constructie van het kasteel en voor de steenovens, werden grote delen bos gerooid en weer aangeplant. Kadastraal verschijnt het kasteel ten westen van de oude gebouwen in 1848 (Hasselt, Archief van het Kadaster, Opmetingsschets 1848 nummer 7). De mutatieschets van 1851 noteert de verdwijning van de L-vormige gracht en van het perceeltje lusttuin (vermoedelijk een pépinière), wellicht elementen van de oudere aanlegstructuur (Hasselt, Archief van het Kadaster, Opmetingsschets 1851 nummer 44).

De hoeve wordt in 1872 en 1878 vernieuwd (Hasselt, Archief van het Kadaster, Opmetingsschets 1872 nummer 10 en 1878 nummer 4) en zal naderhand nog meermaals worden verbouwd tot ze minder interessant wordt.

Het kasteel en zijn eigenaars

Het kasteel is ongetwijfeld door een bouwmeester ontworpen, al bleef zijn naam niet bewaard. Het is een zuiver, streng classicistisch, symmetrisch, bepleisterd en witgeschilderd gebouw met een zwak schilddak, zeven traveeën en drie bouwlagen in een hiërarchische opbouw en op een licht verhoogde begane grond. De grijze leien harmoniëren met de blauwe hardsteen van de hoekblokken, de omlijstingen, het balkon en de zuilen die dat schragen. De witgeschilderde gevels worden horizontaal gemarkeerd door de hardstenen plint met getraliede rechthoekige keldergaten, de omlopende gekloste gootlijst, de daklijst met entablement, de puilijst en de lijst die de lekdrempels of onderdorpels van de bovenste bouwlagen verbindt. Het balkon bestrijkt de drie traveeën van het lichte middenrisaliet in de voorgevel (noordzijde of vijverzijde) en vormt ook het door enkele treden voorafgegaan terras bij de hoofdingang. Het balkon, beveiligd door een natuurstenen balustrade met vier gietijzeren vazen voor balkonplanten, wordt gedragen door consoles en vier zuilen in neorenaissancestijl met kapitelen en vierkant basement voorzien van cartouches en de balkondeur wordt geaccentueerd door een sober entablement op consoles.

De door een dubbele steektrap voorafgegane diensttoegang, in een eenvoudige vlakke omlijsting op neuten en met een mooi bovenlicht met roedeverdeling, zit in de oostelijke zijgevel, boven de kelderingang.

Aanvankelijk beschreef de plattegrond een U-vorm, maar sedert 1882 (Hasselt, Archief van het Kadaster, (Opmetingsschets 1882 nummer 5) is dit niet langer het geval. Op de binnenkoer kwam toen een uitbreiding van drie traveeën in een licht risaliet, met twee bouwlagen en een platdak. De toevoeging respecteert de classicistische stijl en het materiaalgebruik van de bestaande constructie, maar in een minder zuivere versie en met een uitbundiger gebruik van de natuursteen voor omlijstingen, neuten, consoles en bekroning. De centrale travee, met de meer uitgewerkte omlijsting van de tuindeur en het balkonvenster, wordt geaccentueerd door een horloge in een oculusomlijsting geflankeerd en bekroond door siervazen. Het oculus is opgenomen in de balustrade van het dak en zwaardere siervazen bekronen de aanzetten zowel van de balustrade als van de balkonleuning. Onder het uurwerk prijkt een wapenschild, een vrouwenkop siert de sluitsteen van de balkondeur en in het smeedijzer van de balkonleuning zijn de initialen VDM (Van der Meer) ingewerkt, verwijzend naar de eerste eigenaars. De door een hardstenen trap met bordes voorafgegane tuindeur heeft een gesculpteerde sluitsteen. Het houtwerk van de vensters en deuren dateert nog uit de bouwtijd en de zesruiters op de bovenverdiepingen en de achtruiters op de begane grond bewaren hun oud glas. Op het gelijkvloers zijn er binnenluiken.

Het interieur mocht van de eigenaars noch bezocht, noch beschreven, noch gefotografeerd worden.

Willem Joseph Gerard Van der Meer's dochter, Marie Victoire Alexandrine erfde het goed en was in 1822 gehuwd met Willem Lodewijk Claes (1788-1874), zoon van de bekende Hasseltse opkoper van nationaal goed Guillaume Lambert Claes (1752-1841), die onder meer eigenaar was van Alden Biesen, Herkenrode en menig ander historisch goed. Vermoedelijk dankzij zijn erfdeel kon het buitenhuis bij de oude hoeve vervangen worden door het nieuwe kasteel. Jongenbos wordt dan eerst vererfd door Stéphanie Claes, gehuwd met baron Désiré de Favereau de Fraipont (1821-1882), die in Tongeren schepen van openbare werken was, en vervolgens door hun oudste zoon Ernest Guillaume de Favereau, die ongehuwd bleef. Hij liet Jongenbos in 1933 na aan zijn zus Aline Hermans-de Favereau (1857-1935). De dochter van deze laatste, Yvonne Hermans (1886-1964) en haar echtgenoot Robert de Cartier d’Yve bewoonden sedert 1936 permanent het kasteel, dat tot dan toe voornamelijk een zomerverblijf was (Hasselt, Archief van het Kadaster, Artikelsgewijze legger, art. 361). Hun nageslacht verblijft er nog steeds. Het koetshuis, de stelplaats en de boerderij

Ten oosten van het kasteel staat een mooie remise, slechts enkele jaren jonger dan het kasteel en ongetwijfeld van dezelfde bouwmeester. De constructie verschijnt niet samen met het kasteel, maar staat al op de bestaande toestand van de Opmetingsschets 1872 nummer 10. Ze moet dus tussen 1851 en 1872 zijn gebouwd. De remise wordt gekenmerkt door een rijk uitgewerkte en verzorgde bouwtrant en een picturaal gebruik van het bouwmateriaal: grijze pannen voor het schilddak met loden bol op de nokpunten, blauwe hardsteen, rode en zwarte baksteen. Het gebouw combineert de functie van koetshuis met die van knechtenkwartier, telt één hoge bouwlaag aan de voorzijde, twee aan de achterzijde en de huisdeur ligt in de westelijke zijgevel. De voorgevel, symmetrisch en monumentaal uitgewerkt, wordt geleed door als muurpijlers opgevatte lisenen, die de vijf ongelijke traveeën bepalen. Een mooie rondboogfries van gesinterde bakstenen op een hardstenen dropmotief en onder een gekornist entablement loopt van de voorgevel door naar de beide zijgevels. De drie middelste traveeën van de voorgevel hebben omlijste rondbogen en de tweede en de vierde travee, allebei met een houten poort, zijn bekroond met een fronton met oculus. De twee smallere hoektraveeën en de centrale travee zijn voorzien van een rondboogvenster met houtwerk van hetzelfde type als in het kasteel. De zwikken zijn met zwarte baksteen gemarkeerd. De op dezelfde wijze architecturaal verzorgde zijgevels hebben hoge blindbogen van baksteen, eveneens gemarkeerde zwikken, een half radvenstertje en hoekpilasters waarvan de geprofileerde dakgoot de deksteen vormt. De veel eenvoudiger achtergevel is afgewerkt met gelijkaardig opgevatte lisenen en kijkt uit op de moestuin. Variatie in de steekboogvormige muuropeningen kenmerkt deze gevel en maakt de functies afleesbaar; het zijn ofwel traveebrede zestienruiters, de klassieke zesruiters of, omwille van de symmetrie, blindvensters.

In het verlengde van dit koetshuis, maar achteruit geschoven om niet zichtbaar te zijn vanuit het kasteel, ligt een stelplaats van zes traveeën, uit 1872, die achteraan ook uitgeeft op de moestuin. Het lage lessenaarsdak van rode pannen wordt gedragen door vierkante bakstenen pijlers. Twee traveeën zijn open, drie traveeën zijn met vakwerk en leem gevuld, de laatste met recent metselwerk van betonblokken. Het is een eenvoudige, functionele constructie uit 1872 (Hasselt, Archief van het kadaster, Opmetingsschets 1872 nummer 10), bedoeld voor de stalling van de boerenkarren en ander bedrijfsalaam; ze wordt vandaag als berging gebruikt, voornamelijk voor hout. Een eenvoudig hekje, met metalen bandijzers voor het stijl- en regelwerk en voor de klimmende spijlen, leidt tussen beide gebouwen naar de moestuin. Nog verder in het verlengde ligt de voormalige, in 1872 en 1878 vernieuwde en later nog meermaals aangepaste boerderij (Jongenbos nummer 4), thans leegstaand. Het betreft eenvoudige, al dan niet verankerde bakstenen gebouwen onder zadel- en lessenaarsdaken (pannen en golfplaten) met muuropeningen van diverse vorm. De hoeve met losstaande bestanddelen omvat een woonhuis met dubbelhuisopstand, een schuur, een bakhuis met sporen van vakwerk en vermoedelijk stallingen (ommuurd erf niet toegankelijk).

De moestuin

De rechthoekige moestuin (circa 68 bij 35 meter) uit 1872, nu buiten gebruik, strekt zich uit achter het koetshuis en de stelplaats. De tuin grenst ook ten oosten aan de boerderij, waarvan de bedrijfsgebouwen zich mettertijd meer zuidelijk dan in 1841 en in verspreide orde ontwikkelden. De bakstenen tuinmuur, bewaard op de zuid- en westzijde, is geritmeerd door steunberen en afgedekt met geglazuurde pannen. Het smeedijzeren moestuinhek, tot voor kort gevat tussen bakstenen pijlers in de westelijke muur en thans losgemaakt, heeft vierkant stijl- en regelwerk en ronde onderspijltjes en spijlen met lanspunten die het beloop van de gebogen bovenstijl volgen. Ernaast, maar aan de buitenzijde, ligt een hondenren, gedetermineerd door spijlenhekken van smeedijzer. Tegen de achtermuur van de stelplaats leunt een serre aan, een mooie kwartcirkelvormige constructie van ijzer en glas op een bakstenen voet. Ze is nu erg vervallen, maar dateert eveneens uit 1872. Tegen de oostzijde stond tot voor kort een dienstruimte onder lessenaarsdak, dat door de slechte staat verdween.

Het park

De kasteeldreef (de oude koetsweg, thans Jongenbos genoemd), die eerst de boerderij aandoet en dan doorloopt in het bos, vertrekt in de zuidoostelijke hoek van het park, waar de Bornstraat een elleboog vertoont. In de kasteeldreef duiden twee laat 19de-eeuwse gietijzeren zuilen met gepunte bolbekroning en een metalen slagboom, de rechte oprit naar het kasteel aan. Twee andere, in de hoek van de Bornstraat, behoren tot een nu verdwenen wandelweg van het park en tenslotte staan er verder in het bos gelijkaardige zuilen bij het begin van de oostwaarts lopende lanen. Het domein ligt immers zoals in de 18de eeuw nog steeds aan de rand van het bos en bezit op de droge grachten en de groene gordel na geen harde begrenzingen. Het park werd kort na de bouw van het kasteel aangelegd, waar in 1810-1841 ten zuiden de twee percelen akkerland (nummer 230 en 155) lagen en ten noorden de vijver en het bos. De zuidelijke grens wordt gevormd door de Bornstraat en haar bebouwing en ten westen strekken er zich tot achter de bebouwing van de Helstraat landbouwgronden uit. In het verlengde van de rechte oprit vanaf de kasteeldreef (Jongenbos genoemd), kwam er vanaf de Helstraat in 1891 een door grachten gedubbelde rechte landweg door deze akkerlanden ( Hasselt, Archief van het kadaster, Opmetingsschets 1891 nummer 3, mogelijk voordien een dreef). De metalen zuilen met gepunte bolbekroning die de aanzet ervan aanduidden, bestaan nog steeds, zowel aan het vertrek- als aan het eindpunt.

De toestand vandaag verschilt weinig van het beeld op de Dépot de la Guerre-kaart van 1871, waar het kasteel het langwerpige park al in twee zones verdeelt: het zuidelijk park en het noordelijke deel dat voorbij de vijver erg verbost is. Smalle beboomde zones begrensden het geheel en wisselden af met grasvelden van verschillende grootte bij de oprit, tussen het kasteel en de vijver en in het zuidelijke deel. De wandelpaden determineerden en verbonden ook de twee delen, liepen rond en over de vijver, door het bos achter de vijver, rond het cirkelvormige zuidelijke gazon en kwamen rond het kasteel samen. De lange wandelweg vanaf de Bornstraat liep door het park via dit gazon en kwam uit op het pad dat door de landerijen in noordwestelijke richting kronkelde om te eindigen in de Helstraat. Ter hoogte van deze zone ontbreekt vandaag een deel van de bomengordel, zodat er nu een brede doorkijk bestaat naar het noordwesten, op de akkerlanden tussen de Helstraat en het domein. Het aanvankelijk gesloten karakter van de aanleg is daardoor opengebroken, maar jonge aanplantingen beloven verbetering. De eerste bomengordel werd plaatselijk door populieren vervangen en de meeste paden verdwenen, al zijn ze door de aanwezigheid van de overblijvende parkbomen links en rechts nog wel op het terrein traceerbaar. De vijver is sinds 1841 niet van vorm veranderd en heeft twee witgeschilderde bruggen op ijzeren liggers, uit dezelfde bouwperiode als het kasteel. Ze hebben ijzeren leuningen met kruisschoren en een handgreep eindigend op een krul.

Vanuit het kasteel werd over de vijver en in noordoostelijke richting een brede zichtas in het bos vrijgehouden, zoals op de Dépotkaart te traceren valt. Men treft vandaag voorbij de vijver als eindpunt van deze zichtlijn een witgeschilderde bakstenen sokkel aan met een recent gipsen Apollobeeld.

Vier witgeschilderde vierkante sokkels van geprofileerde natuursteen staan nu op rij aan de voet van het noordelijk gazon en dragen bloempotten met éénjarigen. Naar verluidt sneuvelden tijdens de Tweede Wereldoorlog op verschillende plaatsen in het park vier andere sokkels voor beelden. Op de rand van het grote gazon aan de zuidzijde staan nog drie totaal andere en oudere sokkels van geprofileerde natuursteen, vermoedelijk van elders afkomstig materiaal. Eén draagt een oudere vaas in roze marmer en op een andere sokkel ligt een zonnewijzer met een cijferplaat van erg geschilferde leisteen. Van de geschonden opschriften uit verschillende perioden zijn nog leesbaar: VIRTUS ODIUM PARIT ... /C’EST DEDIÉ AUX RAY(ons du) SOLEIL ... (t)EN BOSCH / CDG VAN DER MEER 1825. Mogelijk is de steen afkomstig van het afgebrande kasteel Ten Bosch in Sint-Pieters-Heurne (Vechmaal, Heers), dat tot het patrimonium behoorde van Anna Elisabeth Bosch († 1834), echtgenote van Guillaume Lambert Claes.

Prentkaarten uit de eerste helft van de 20ste eeuw, onder meer in de collectie van de heer Hugo Cosemans in Alken en in de Topografische collectie van de Universiteitsbibliotheek Gent, tonen aan dat het kasteel voorheen een groene voet bezat en dat de gevels ook deels begroeid waren. Zoals in de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw of vóór de komst van de elektrische grasmaaiers gebruikelijk was, wordt het grote grasveld als hooiland jaarlijks slechts enkele keren gemaaid. De vijver heeft de laatste jaren te lijden van droogte, een klacht die ook elders in de gemeente Kortessem regelmatig aan de orde was. Het park bezit nog enkele waardevolle bomen uit de aanlegperiode, maar vooral de struiklaag is erg verruigd.

BOMEN Bij de voorkomende soorten: zomereik (Quercus robur) ook als opslag, gewone beuk (Fagus sylvatica), canadapopulier (Populus canadensis). Verder zijn vermeldenswaardig: een wilgbladige eik (Quercus phellos 474 cm) als zeer mooie solitair, laag gevorkt, maar met zwam; een rode bastaardpaardekastanje (Aesculus x carnea 200 cm) vitaal, aan de rand van het gazon; een gewone moerascipres (Taxodium distichum 334 cm) beeldbepalend, bij het kasteel in concurrentie met een zuilvormige eik. Drie exemplaren zomereik (Quercus robur): één (435 cm) als mooie solitair, een tweede monumentaal exemplaar (450 cm) in het hooiland en een derde (390 cm) tussen de twee bruggen bij de vijver. Gewone beuken (Fagus sylvatica) (van 300-400 cm) in een groepje met zomereiken, als randbomen; bij de vijver acht exemplaren kleinbladige linde (Tilia cordata 268 cm) in een cirkel geplant op een verhoging als gevolg van de ruimingen van de vijver; een mooie gewone beuk (Fagus sylvatica 458 cm) naast deze cirkel; een bruine beuk met afgescheurde tak (Fagus sylvatica ‘Atropunicea’ 405 cm) ook bij de vijver.

  • BOGAERTS D. e.a., Kortessem. 50 historische getuigen, (Tongeren), (1986), p. 74-75, 107, ill.
  • DE MAEGD Ch. & VAN DEN BROECK M., Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Limburg. Deel 3: Alken, Borgloon, Heers, Kortessem, Wellen, Brussel, 2007, p. 255-260.
  • DIRIKEN P., Het Kortessems landschap in geografisch-historisch perspektief, in Groenkontakt, 10, 1984, p. 179, afb. 1.
  • D(USAR) A., Het land van Loon. Het Kunstpatrimonium, in De Tijdspiegel, XX, 1965, p. 55.
  • GILISSEN J., Kortessem in oude prentkaarten, Zaltbommel, 1981, p. 2, prentkaart nr. 30.
  • IDEM, Kortessem in oude prentkaarten, 2, Zaltbommel, 1994, p. 2, prentkaarten nr. 7, 18, 57.
  • PAUWELS D. & SCHLUSMANS F., Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur. Deel 14n 4. Provincie Limburg. Arrondissement Tongeren. Kanton Borgloon, (Brussel)-Turnhout, p. 433-435, fig. 269.
  • RASKIN L., Inventaris van de Limburgse kastelen, in De Tijdspiegel, 26, 3, 1971, p. 44, afb.
  • REMANS G., Vliermaalroot, in Limburg, 27, 1947-1948, p. 15, 16, afb. 3.
  • S.N., Bondige inventaris der kunstvoorwerpen van het arrondissement Tongeren, in Bulletin van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, 11, 1960, p. 297.

Bron: Beschermingsdossier DL002572 (2009)
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteel Jongenbos [online], https://id.erfgoed.net/teksten/129755 (geraadpleegd op ).