Administratief Centrum

Tekst van Administratief Centrum (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/200500)

"Begin jaren vijftig kreeg ik de grootste opdracht uit mijn loopbaan. Burgemeester Craeybeckx had het plan opgevat alle Antwerpse administratiediensten te centraliseren (...) Dank zij mijn verbeelding inzake compositie, de geweldige werkkracht van Jul de Roover en de technische vindingrijkheid van Maxim Wijnants konden wij het project binnen de gestelde tijd aan de besturen voorleggen. (...) Het was een verheven opdracht a.h.w. een nieuw stadhuis of althans een supplement ervan te mogen ontwerpen. (...) Het zou het middenpunt zijn van een volledig nieuw, maar ingesloten stedebouwkundig ensemble. (...) Wij zijn vertrokken van een rechthoekige ruimte die met montagepanelen steeds anders kan worden ingedeeld. (...) Het hele complex hadden wij opgevat als een grote machine. (...) De hal had zo'n vorm dat ze het publiek leek op te slokken, maar ook als een soort welkomstruimte fungeerde. (...) Het silhouet is echt in de Antwerpse sky-line ingetekend en de markante lijnen zijn als het ware gotisch (...) Bovenaan vouwen de zuilen zich open als takken om de bekroning te benadrukken. (...) De man van de straat blijft er volstrekt onverschillig voor, maar toch denk ik aan het Administratief Centrum later als een waardevolle toevoeging aan de Antwerpse bouwerij zal worden beschouwd." (uit: Het schoonste land ter wereld)

Dit torengebouw van vijftien verdiepingen is een onderdeel van een ruimer stedenbouwkundig concept uit 1952 van Renaat Braem en werd in 1957-67 gerealiseerd in samenwerking met Jul de Roover en Maxim Wijnants. Het gebouw behoorde een tien verdiepingen hoge tegenhanger op pijlers te krijgen aan de Korte Gasthuisstraat en een verbindende vleugel van vier bouwlagen aan de Everdijstraat. De drie gebouwen zouden een iets lager gelegen plein omzomen met daaronder een parkeergarage. Het idee voor de oprichting van een Administratief Centrum was ingegeven door de overtuiging dat concentratie zou leiden tot het daadwerkelijk functioneren van een apparaat dat, veelal gehuisvest in oude herenhuizen, over de gehele stad verspreid lag. In de naoorlogse geest van radicale sanering en functionele zonering moest daarvoor een gans huizenblok verdwijnen en gebeurde de nieuwe invulling compromisloos ten opzichte van de omgeving. Met een 'volonté de grandeur' die hij kenmerkend vond voor de 'Antwerpse mentaliteit' ontwierp Braem aanvankelijk een grootse, noord-zuid gerichte axiale compositie, aansluitend bij de as van het Bisschoppelijk Paleis aan de Schoenmarkt. Tijdens zijn langdurige productieproces kwamen de bevoegde stadsdiensten tot het inzicht dat de beoogde concentratie niet enkel voordelen bood, en werd besloten slechts een deel van de administratie te centraliseren en wel op een voor het autoverkeer beter toegankelijke plek aan de stadsring. Door alleen de toren te realiseren en ernaast een smakeloos winkelcomplex toe te laten werd de latere kritiek over het gebrek aan stedelijke kwaliteiten onterecht gegrond. Het concept om hier de gehele stedelijke administratie vlak bij het stadhuis en dicht bij de burger te brengen, getuigt integendeel van meer geloof in de functie van het stadscentrum dan de andere administratieve stadsgebouwen aan de rand van de stad.

Het torengebouw, waarin uiteindelijk alleen politiediensten zijn ondergebracht, is echter even interessant omwille van zijn zuiver architecturale kwaliteiten, zijn verzorgde detaillering, en tot voor kort de afwerking en het meubilair van de inkomhal. De vormgeving moest verantwoordbaar zijn vanuit constructieve en functionele doelmatigheid. De kolommen die het gebouw schragen zijn aan de buitenzijde van de gevels geplaatst, een zichtbaar gemaakte bouwstructuur die gewild het "gotisch karakter" bepaalt en een vrije planindeling van het interieur met 'flexibele' kantoorvloeren mogelijk maakt, terwijl hun zeshoekige basisvorm verslankend werkt en meer uitzicht en lichtinval garandeert. Het gebouw werd in 1965 bekroond met de architectuurprijs van de Société Belge des Urbanistes et Architectes Modernes.

De skyline van Antwerpen is met dit gebouw, door Braem ontworpen als een modern belfort dat de expressie moest zijn van de waardigheid van het stedelijk gezag, naast de toren van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal en de 'Boerentoren' een silhouet rijker, dat binnenkort al een halve eeuw zijn bestaansrecht bewijst. Vormde de 'Boerentoren' nog een unicum in de Belgische interbellumarchitectuur, dan waren ook in de eerste naoorlogse decennia de uitingen van kwaliteitsvolle hoogbouwarchitectuur eerder uitzondering dan regel. Het eigenzinnige Administratief Centrum geniet samen met de inmiddels eveneens voor bescherming voorgedragen BP-building van Léon Stynen op eenzame hoogte van dit voorrecht, wat alleen daarom al een bescherming rechtvaardigt. Ook in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk worden sinds enige tijd de meest toonaangevende hoogbouwprojecten uit de eerste naoorlogse decennia onder de monumentenwetgeving geplaatst. Inmiddels wordt het gebouw sluipend aangetast door op zich beperkte moderniseringsingrepen - met de verminking van de inkomhal als triest hoogtepunt - die op termijn de homogeniteit van deze delicate architectuur onherroepelijk onderuit halen.

Het torengebouw telt in totaal zestien verdiepingen met rechthoekige plattegrond rustend op pilotis en gevat binnen twee uitspringende polygonale trapkokers. Een trapezoïdaal inkompaviljoen met twee deursassen, een trappenpartij en langgerekte mezzanine/galerij ter verbinding met de trapkokers, is ingekast tussen de pilotis. Verdiepingen 1 tot en met 12 hebben een identieke indeling met een dubbele rij domino-vormige betonpijlers en verder ingedeeld door een flexibel wandsysteem. Verdiepingen 13 en 14 omvatten het cafetaria en een foyer beide met mezzanine en trappencomplex. Verdiepingen 15 en 16 omvatten de dubbelhoge turn- en feestzaal met projectiecabine en stortbaden/kleedkamers. Het inkompaviljoen was oorspronkelijk opgevat als een sobere ontvangstruimte met een bevloering in gebouchardeerd arduin en keien, waarvan het patroon de langgerekte zeshoek van de pijlers herneemt, een natuurstenen wandparement, een omlopende lichtzone en een gewelf in korrelbepleistering. Recent werd de houten plantonbalie, twee houten zitbanken gebaseerd op dezelfde langgerekte zeshoek, en twee rijen aluminium wandluchters verwijderd voor een nieuwe inrichting met centrale balie die het karakter van deze ruimte volstrekt ontkent. Bij die gelegenheid werden ook de deursassen opnieuw bekleed. De aansluitende trap en mezzaninegalerij zijn uitgevoerd in aluminium en Wengé. De drie centrale traveeën aan de achterzijde van de toren worden ingenomen door het hoofdtrappenhuis met flankerende liftkokers en sanitair op de bordessen, dat de verticale hoofdverbinding vormt vanaf verdieping 1 tot en met verdieping 13. Het flexibele wandsysteem van de kantoorverdiepingen 1 tot en met 12 is uitgevoerd in hout en glas, waarbij de kastruimte naar buiten is uitgewerkt aan de halzijde. De zoldering bestaat uit een rooster met paneelvulling waarin de verlichting is ingewerkt, de bevloering is in linoleum. In de kantoorruimten sluit de gestroomlijnde aluminium omkasting van de radiatoren rechtstreeks aan bij het raamwerk. Deze kantoorverdiepingen worden heden één na één onderworpen aan een renovatiecampagne, die resulteert in een volledige ontmanteling van het oorspronkelijke interieur en vervanging door een nieuwe interieurinrichting zonder enige kwalitatieve uitstraling. Ook het aluminium buitenschrijnwerk (oorspronkelijk met pivoterend middendeel en bovinlicht met prismatisch glas) wordt daarbij vervangen door raamwerk met een breder profiel (met kip/kantelsysteem, zonder bovenlicht, blauw aan de binnenzijde en met getint spiegelglas). Verdiepingen 13 tot 16, gesitueerd in de inspringende topgeleding van het torengebouw, vormt één doorlopend ruimtelijk complex dat de gemeenschappelijke voorzieningen groepeert. Het gaat hierbij om drie hoofdentiteiten die telkens een dubbelhoge verdieping evolueren: verdiepingen 13-14 worden voor éénderde ingenomen door de cafetaria met mezzaninegalerij en centrale trap, en voor tweederden door een hal/foyer eveneens met mezzaninegalerij, centrale trap en een uitkragende vergadercel; verdiepingen 15-16 zijn voor tweederden ingenomen door de dubbelhoge mastabavormige turn-/feestzaal en voor één derde door de bijhorende kleed- en doucheruimte, een projectiecabine, dienstruimten en een hal met wenteltrap. Het interieur van deze ruimten wordt bepaald door de wandhoge houten lambriseringen met ingewerkte deuren, de stalen trappen met houten treden en grepen, de aluminium radiatorkasten, de linoleumbevloering (groen voor de vloeren, rood voor de trappen), de plafondverlichting en de ruime beglazing. Het geheel, dat tot de meest markante interieurensembles van de jaren ’50 moet gerekend worden is nagenoeg intact bewaard op enkele storende zij het reversibele toevoegsels na.


Bron: Beschermingsdossier DA002328
Auteurs:  Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Administratief Centrum [online], https://id.erfgoed.net/teksten/128481 (geraadpleegd op ).