Kapelaanswoningen en klooster van de Franse nonnen

Tekst van Kapelaanswoningen en klooster van de Franse nonnen (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/200054)

Historiek

De volledige noordzijde van het kerkhof wordt begrensd door het hoog en langgerekt volume van de 16de-eeuwse kapelaanshuizen (2de helft 16de eeuw). Toen het aantal kapelaans verminderde werden de leegstaande woningen, elk voorzien van een tuintje, verhuurd of was er zoals in 1789 een school in ondergebracht. In 1829 werd een "tweewoonst" verhuurd aan de gemeente om er een school in onder te brengen. In 1833 werd er onder impuls van pastoor van Hoylant een meisjesschool en –internaat geopend onder leiding van de Dames du Sacré Coeur. In 1843 werd de school uitgebreid met een pensionaatvleugel, een kosteloze zondagsschool voor meisjes en dagschool voor behoeftigen. In 1877 verlaten de zusters Alsemberg nadat de lagere school was overgenomen door de gemeente. Op 16 april 1877 nemen de uit Duitsland verdreven zusters van de Christelijke Liefde de kostschool over die onder hun leiding uitgroeide tot een bloeiende instelling die vooral meisjes uit de hogere klasse aantrok. De gebouwen werden uitgebreid en gemoderniseerd. Ook de kloostertuin werd heraangelegd en verfraaid. Vermoedelijk rond de eeuwwisseling verlieten de zusters Alsemberg waarna het complex enkele jaren onbewoond bleef. Nog voor 1911 en tot 1915 werden de gebouwen betrokken door gevluchte Portugese jezuïeten. In 1917 namen kloosterzusters uit Saint-Quentin van de Congregatie van de Dienstmaagden van het Heilig Hart er hun intrek. Aanvankelijk een afdeling van het Werk van de Berg Thabor te Brussel, een weldadigheidsorganisatie voor meisjes, was er nadien een kinderkolonie gevestigd met kleuter- en lagere school. In 1974 sloten de "Franse nonnen" de instelling en verkochten begin 1980 hun eigendom aan de gemeente die er het cultuurcentrum "de Grote Sleutel" in onderbracht. Op termijn bestaan er plannen om het complex in te richten tot gemeenteschool.

Beschrijving

Het dwars op de straat ingeplante rechthoekige volume van de vroegere kapelaanswoningen uit 1553 vormt de zuidvleugel van het in de loop van de tweede helft van de 19de eeuw gerealiseerde klooster- en schoolcomplex. Het telt twee bouwlagen van twaalf traveeën onder een steil, met natuurleien afgedekt zadeldak tussen twee tuitgevels. De huidige gevelcementering, aan de straatzijde opgehoogd met breuksteen, dateert uit 1952 en 1969. Een kleine deur aan de straatzijde leidt rechtstreeks naar de langs de noordgevel lopende, gangvormige kelder met bakstenen overwelving. De dragende structuur van moerbalken op ingepleisterde consoles en eiken, nokloze kapspanten met gordingen bleef bewaard. De binnenindeling met lange gangen langs de zuidzijde en op de binnenkoer uitgevende kamers dateert uit de 19de-eeuwse kloosterperiode.

De twee haaks op de kapelaanswoningen ingeplante vleugels vormen de oudste klooster- en internaatsgebouwen: de westvleugel dateert van circa 1843, de oostvleugel is iets recenter. Beide vleugels met zwart pannen zadeldak en geprofileerde houten bakgoot tonen een identieke, neoclassicistisch geïnspireerde afwerking en ordonnantie van de binnenkoergevels.

De straatgevel daarentegen is op de toegang tot de aalmoezenierswoning na enkel opengewerkt met hoog geplaatste, deels dichtgemetselde rondboogvensters die verwijzen naar de achterliggende kapel, eveneens herkenbaar aan de kleine, houten klokkenruiter. Binnenin is de vijf traveeën diepe kapel met houten vloer en lambrisering en verwijderd meubilair nog slechts lokaliseerbaar door de glas-in-loodramen met grisailles aan de binnenkoerzijde.

De tegenoverliggende iets oudere westvleugel onderscheidt zich door zijn nog traditioneel eiken kapspanten. Beide vleugels tonen een vrijwel identieke, gans het complex typerende sobere afwerking. Aansluitend op de bouw van de straatvleugel werd tussen de bestaande vleugels een verbindingsgang gecreëerd in de vorm van een beglaasde gietijzeren constructie. Typerend voor deze beglaasde doorgang die eveneens als "préau" fungeerde is de bevloering met kleine, zandkleurige reliëftegels en de twee grote, met gekleurd glas opgehoogde metalen toegangsdeuren. Beide vleugels belijnen een enigszins verwaarloosde maar stemmige binnentuin, langs de Pastoor Bolsstraat omsloten door een restant van een ouder bijgebouw en een recente poort, langs de Witteweg door een bakstenen muur. Naast bloembedden wordt de tuin voornamelijk gekarakteriseerd door een rode beuk, geknotte linden, enkele religieuze beelden en de obligate Lourdesgrot.

De twee recentste vleugels respectievelijk met zadeldak en mansardedak en wellicht eind 19de eeuw te dateren sluiten het complex af aan de westzijde, langs de Witteweg. De bakstenen gevels met kruisvormige gevelankers worden geritmeerd door de telkens terugkerende rondboogvensters met waaiervormig bovenlicht ditmaal in combinatie met lichtgetoogde vensters op de verdiepingen. Binnenin frappeert vooral de monumentale slingertrap met decoratief in gekleurd glas uitgewerkt traplicht.


Bron: Beschermingdossier DB002198
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kapelaanswoningen en klooster van de Franse nonnen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/125576 (geraadpleegd op ).