Kindertuin

Tekst van Kindertuin (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/200501)

"In 1963 bouwde ik met medewerking van Nolf (weer eens een toepassing van het Belgisch evenwicht tussen links en rechts) een bewaarschool in Antwerpen, in de Sint-Gummarusstraat. Hier botsten wij voor een keer niet op het onbegrip van een administratie.(...)Het hele gebouw is zoveel mogelijk op schaal van de kleintjes opgevat. Het hoofdidee was voor mij dat deze school een paleis moest zijn voor de kinderen, die in deze buurt veelal echte krotten bewoonden. Door een modelmilieu in de school wordt het woonmilieu een tegenvoorbeeld dat geleidelijk bestreden zal worden. Het kinderpaleis is dus een wapen in de klassenstrijd in die zin dat duidelijk wordt wat de gemeenschap maakt, de school, oneindig veel beter is dan wat het privé-initiatief van wonen maakt. De smalle Sint-Gummarusstraat maakte volgens ons een inham nodig, waar de wachtende moeders konden schuilen en zelfs zitten. Eenmaal binnen is de bestuurster direct aanspreekbaar. Een binnentuin doet de trieste buitenwereld vergeten. Een gang, geflankeerd door kasten op kinderhoogte, leidt naar de klassen, die langs de zonnezijde zijn geprojecteerd. Een bestaande blinde muur langs de rechterkant is bekleed met geëmailleerde stalen platen. Die zijn getekend door de schilder Weemaels, met zes motieven in steeds wisselende combinaties, een demonstratie van actieve verbeelding. De gevel op de Sint-Jansplaats vind ik een gelukt voorbeeld van organische architectuur.(…)Het is een werkelijke genoegdoening voor de architect de kleine peuters in deze ruimten te zien dooreenkrioelen. Het doet hopen op 'des lendemains qui chantent'!" (uit: Het schoonste land ter wereld).

De Stedelijke Kindertuin aan de Sint-Gummarusstraat is het enige schoolgebouw van Renaat Braem dat daadwerkelijk gerealiseerd werd, en dit in samenwerking met architect Nolf. De vele ontwerpen die hij aan het eind van zijn loopbaan leverde voor onderwijscomplexen in Hoboken, Kalmthout, Sledderlo en Reet bleven dode letter. Dit door de overheid gebouwde gemeenschapsgebouw met zijn grote ramen en heldere ruimten, moest als model stimulerend werken op de verbetering van de woonomstandigheden van de kinderen thuis. Het mag een merkwaardige parallel heten dat de later door Braem herontdekte en bewonderde Victor Horta als enige schoolgebouw in zijn carrière eveneens een kindertuin ontwierp en wel met exact dezelfde argumentering.

De kurves in de betonstructuur wijzen overigens op Braems hernieuwde interesse voor de art nouveau. De nadruk op de hygiëne-aspecten is terug te vinden in het materiaalgebruik van het interieur. De beperkte perceelgrootte noodzaakte de architecten tot het uitbouwen van de school ook op de verdieping. Alle klasjes liggen echter zuid-georiënteerd. De benedenverdieping springt aan de straatkant terug om een beschutte zitplaats te bieden voor wachtende ouders. Ten gerieve van die ouders zijn de directielokalen bij de inkom gelegen, in een los bouwvolume.

De kindertuin is opgetrokken op een volledig inpandig perceel van relatief beperkte afmetingen. Renaat Braem zag zich hierdoor genoodzaakt het bouwterrein maximaal te benutten en het gebouw naar binnen toe open te werken. In wezen is dit gebouw in zekere zin nog schatplichtig aan de typologie die omstreeks de eeuwwisseling voor stedelijke lagere scholen en kindertuinen ontwikkeld werd, met de dienstlokalen in een voorbouw aan de straat, een ‘préau’ als centraal bindend gegeven, waarrond de klaslokalen.

Ook hier is sprake van een voorbouw met over drie bouwlagen de inkomhal, de turnzaal en de conciergewoning, en een achterbouw met twee bouwlagen van telkens drie ruime klaslokalen verbonden door een gemeenschappelijk atrium. Voor- en achterbouw worden verbonden door een éénlaagse vleugel die in drie parallelle zones een polyvalente ruimte (refter/winterklas) een als rotstuin ingerichte patio en een verbindingsgalerij herbergt. De straatgevel is opgetrokken uit beton, met een opengewerkte portaalstructuur op de begane grond, ingericht als overdekte wachtruimte voor de ouders en met ingekast tochtportaal, een volledig beglaasde bovenverdieping met rood belijnd aluminium raamwerk en een borstwering in staalkabel, en een inspringend penthouse met houten raamwerk. De noordgevel van de klassenvleugel is eveneens in beton en geopend door grote ‘aquarium’-vensters met afgeronde hoeken en zonder raamwerk beglaasd. Alle overige gevelpartijen worden gevormd door grotendeels beglaasde stalen gordijngevels.

De begane grond van voorbouw en middenvleugel is in een vrije planopbouw opgevat als één doorlopende, roodbetegelde circulatieruimte. Het directielokaal, de beide trappenhuizen en de galerij met hun plastisch opengewerkte draagstructuren in keienbeton scanderen deze open ruimte als vrijstaande modules van een sculpturale kwaliteit. Opmerkelijk is de open trapconstructie met halfzwevende betonnen treden. De patio is omringd door volledig beglaasde stalen gordijngevels, ter hoogte van de trappenhuizen doorgetrokken over de bovenverdieping(en). Over de ganse lengte van de galerij zijn hierin vitrinekasten verwerkt.

Wanden met een speels, hoekig beloop, gevormd door een houtskelet ingevuld met beglazing of formicapanelen, bepalen ook op de bovenverdieping de verdere ruimte-indeling. De klaslokalen vormen lange rechthoekige ruimten, telkens voorzien van een soort voorportaal met verlaagde zoldering en kastruimte, vooral bepaald door een cirkelvormig, sanitair paviljoen onder een polygonale houten huif, dat mee het tracé van de scheidingswand met het atrium bepaalt.

De zuidwand is telkens volledig beglaasd, de noordwand gedeeltelijk via de houten scheidingswand met het atrium. De lange gelijkvloerse klassen ontvangen nog licht via een centraal bovenlicht, de kortere klassen op de bovenverdieping ontvangen nog bijkomend licht via een lichtspleet boven het voorportaal. Tot de vaste uitrusting behoren verder een lage bank over de lengte van de zuidwand en lange houten wandkasten tegen de lange wanden, waarvan de schuifdeuren deels als bord fungeren. De vloerbekleding in de klassenvleugel bestaat uit linoleum waarin telkens een geometrische tekening in contrasterende kleur werd verwerkt.

De plafonds zijn bekleed met akoestische panelen. De klassen geven aan de zuidzijde respectievelijk toegang tot een betegelde speelplaats op de begane grond en een dakterras met centrale zandbak op de bovenverdieping. De blinde achtergevels van de belendende panden tegenover de klassenvleugel zijn bekleed met een veelkleurige, repetitief-geometrische tegelcompositie naar ontwerp van Jacques Weemaels. In de voorbouw dienen nog de inrichting van het directielokaal en de turnzaal te worden vermeld, uitgerust met een volledig houten wandbekleding.

Renaat Braem wordt geboren in Antwerpen op 29 augustus 1910. Hij studeert architectuur in zijn geboortestad, eerst aan de Academie voor Schone Kunsten (1926-1931), later aan het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten (1931-1935), waar hij een uitzonderlijke gave voor tekenen ontwikkelt. In 1928 sluit hij vriendschap met de jonge communistische architect Julien Schillemans (1906-1943) en kiest voor een politiek engagement dat hij voor altijd trouw blijft.

Hij begint met het schrijven van tal van polemische artikels die de relatie tussen architectuur en ideologie als grondslag hebben, een activiteit die hij zijn ganse carrière lang voortzet. Vermoedelijk onder invloed van Schillemans – auteur van een project voor een wereldstad van 35 miljoen inwoners (ca. 1930) – presenteert Braem in 1934 als eindejaarswerk een project voor een lijnstad van 100 km lang doorheen België, dat een theoretisch referentiekader zal blijven voor veel van zijn latere stedenbouwkundige projecten.

Het jaar daarop werkt hij samen met Huib Hoste aan een project voor een radicale heraanleg van het centrum van Antwerpen (1935). Op het einde van zijn studies behaalt hij de Godecharleprijs en de Rubensprijs die hem in staat stellen stage te lopen op het atelier van Le Corbusier (1936-1937). In 1937 wordt hij op voorspraak van Le Corbusier lid van CIAM. Tijdens de eerste jaren van zijn loopbaan als zelfstandig architect realiseert hij in samenwerking met Marc Segers een aantal bescheiden modernistische woningen in de Antwerpse agglomeratie, waarvan de woning Janssens in 1938 wordt bekroond met de Van de Venprijs.

Kort na de oorlog krijgt hij één van zijn belangrijkste opdrachten: het ontwerp van een groots opgezet sociaal wooncomplex in de Antwerpse wijk Kiel (in samenwerking met Maes en Maeremans, 1949-1958). Deze “Vlaamse Cité radieuse” wordt voorgesteld op het CIAM-congres van Aix-en-Provence in 1953, en krijgt internationale weerklank. Later volgen onder meer de Modelwijk op de Heizel (in samenwerking met Coolens, l’Equerre, Structures, Panis en Van Doosselaere, 1956-1963), de wijk Sint-Maartensdal in Leuven (in samenwerking met De Mol en Moerkerke, 1957-1967) en de Arenawijk in Deurne (1960-1971). Renaat Braem realiseert de hoogbouw van het Administratief Centrum in Antwerpen (in samenwerking met De Roover en Wijnants, 1951-1967), het ringvormig kantoorgebouw van Glaverbel (in samenwerking met Jacqmain, Mulpas en Guilissen, 1963-1967) en het ellipsoïde Rectoraatsgebouw van de VUB (1971-1978), beide in Brussel.

Tussen deze grootschalige opdrachten door ontwerpt Renaat Braem een ruim aantal privé-woningen en enkele kleinere openbare gebouwen. Waar zijn realisaties aanvankelijk aanleunen bij een internationaal georiënteerd modernisme te duiden met de Angelsaksische term 'contemporary', onder meer vertegenwoordigd door zijn eigen woning in Deurne (1955-1958), evolueert hij gaandeweg naar een organische, biomorfe architectuur, waarvan de woning Van Humbeeck in Buggenhout (1967-1970) zowat het hoogtepunt betekent.

Het hoeft geen betoog het belang te onderstrepen van Renaat Braem in de ontwikkeling van de naoorlogse architectuur in België, waarin hij in woord en daad decennialang een dominante positie bekleedde. De latere fase van zijn loopbaan gaf een hoogstpersoonlijke vormentaal te zien die een diepe verbondenheid met de natuur te kennen gaf, waarin hij slechts door een enkeling werd gevolgd.


Bron: Beschermingsdossier DA002328
Auteurs:  Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kindertuin [online], https://id.erfgoed.net/teksten/125447 (geraadpleegd op ).