Cité Meulenberg

Tekst van Steenkoolmijn van Houthalen: Cité Meulenberg (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/122142)

Den Molenberch wordt voor het eerst vermeld in 1480. Het betrof hoog gelegen heidegronden, genoemd naar de ligging bij de watermolen op Tenhaagdoorn. Het verschil tussen de molen en de top van de heuvel bedraagt maar 15 meter en de hoogte van deze "berg" is niet meer dan 80 meter boven de zeespiegel. In 1919 kocht de mijn van Houthalen op Meulenberg een honderdtal hectare goedkope heidegrond. Hier had ze aanvankelijk ook de zetel gepland. Met de steenkoolproductie in het vooruitzicht legde de mijn vanaf 1938 een nieuwe cité aan op de heide van Meulenberg.

De tuinwijkgedachte was inmiddels al enigszins voorbijgestreefd en de architecten kozen voor een meer moderne aanpak, met een symmetrisch en rastervormig stratenpatroon. De inplanting van acht rotondes is vrij revolutionair voor die tijd te noemen. Conservator Jean De Schutter van het Museum Ons Mijnverleden (Cultureel Centrum Houthalen-Oost, Kastanjestraat 7, Houthalen-Helchteren) bezit een Plan général d’implantation de la Cité Meulenberg, waarvan het eerste ontwerp teruggaat tot 1935 en dat later in 1952 en 1954 werd gecorrigeerd door architect J. André. De naam van de Nederlandse architect G. Wijn komt voor op archieffoto’s van de eerste gebouwen. Zijn mogelijk aandeel in het project is echter onduidelijk. Het nieuwe stedenbouwkundige plan hield van bij de aanvang rekening met de hiërarchie in het mijnbedrijf. De ontdubbelde Heidelaan, thans de Brelaarstraat genoemd, aan weerszij van de centrale rotonde Welkomstplein, werd zowat de zuidwestgrens en de basis van de nieuwe cité. Aan de zuidwestkant van de Brelaarstraat werden in 1948, 1951 en 1953 een tiental (hoofd)ingenieurswoningen opgetrokken. Langs de ontdubbelde Kerklaan, die recht in het midden de Meulenberg opklimt, werden voornamelijk woningen voor de hogere bedienden of het hoger kader (hoofdopzichters, chefs de bureau en dergelijke) gebouwd. De Kerklaan loopt bovenaan uit op een half-cirkelvormig centrum, waar een prestigieuze mijnkerk in 1957 wel werd gepland, maar nooit werd opgericht.

In de jaren 1938-40 volgden er in de Kerklaan, de Wildrozen-, de Brem- en de Varenstraat nog 25 bediende- en 155 arbeiderswoningen. De eerste ingenieurs woonden boven in de Kerklaan en langs de zuidkant van de voormalige Heidelaan, rond het Welkomstplein.

Directeur-gérant Achille Ampe, die aanvankelijk een huis betrok aan de huidige Grote Baan, nam in 1941 zijn intrek in een nieuwe grote villa op het hoogste punt van de Wildrozenstraat (nummer 17). In de onmiddellijke buurt, aan de rotonde Lindeplein, kwamen nog twee villa’s, voor de directeurs ondergrond (Wildrozenstraat nummer 15) en bovengrond (Wildrozenstraat nummer 17, aan de overkant).

De hiërarchie in de mijncité blijkt uit de plaats en de omvang van de bouwblokken. De bedienden kregen doorgaans een gevarieerde tweewoonst, de ingenieurs, hogere bedienden of kaderleden eengezinswoningen op de kruispunten. In de Brem- en de Varenstraat hebben de twee- tot zeswoonsten voor de gewone mijnwerkers een veel gelijkvormiger architectuur. De woningen werden evenwijdig aan of schuin ten opzichte van de straat ingeplant.

Op het centrale kerkplein aan de Kerklaan werd in 1942 een kleine, voorlopige kerk gebouwd, die al in 1948 met twee zijbeuken werd uitgebreid. De opening van de mijn en de opbouw van de cité vielen samen met het begin van de Tweede Wereldoorlog. Hetzij door moeilijkheden veroorzaakt door de oorlog, hetzij omdat de Vlamingen niet graag in de mijn afdaalden, kwam de verhoopte toeloop van werknemers niet tot stand. Vele van de door de mijndirectie gebouwde huizen bleven leeg. Vanaf januari tot augustus 1944 verbleven Duitse SS-troepen, ongeveer 600 man, op Meulenberg en betrokken er de nog niet bewoonde huizen van de mijn. Na de bevrijding verbleven hier meer dan één jaar Engelse troepen. In 1946 kwam dan toch de grote toeloop van mijnwerkers. De eerste waren, samen met de mijnwerkers uit het Antwerpse, enkele oorlogsgevangenen uit de Duitse concentratiekampen die gevlucht waren voor de Russen en die niet mochten of wilden terugkeren naar hun vaderland. Grotendeels waren het Polen en Oekraïners. Tussen 1946 en 1948 arriveerden de eerste Italianen. Velen van hen gingen terug door toedoen van de zeer zware levensomstandigheden. Hun plaatsen werden heel vlug door andere landgenoten ingenomen. Om na de kolenslag de massa nieuwe mijnwerkers te kunnen huisvesten, werden er in 1947, ten noordoosten van de Platanenstraat, niet minder dan 220 barakkenwoningen opgetrokken. Vooraan lagen de zogenaamde "bruine barakken" voor de alleenstaanden, achteraan zeven genummerde straten met zogenaamde "witte barakken" voor voornamelijk Poolse en Italiaanse gezinnen. Enkele van die barakken zijn bewoond gebleven tot 1971, jaar waarin ze onbewoonbaar werden verklaard. Vele bewoners wilden immers niet verhuizen omwille van de voordelige huurkosten. Tussen 1972 en 1974 werden de barakken met de grond gelijkgemaakt en vervangen door onder meer twee appartementsblokken en een nieuwe sociale wijk van de bouwmaatschappij Kempens Tehuis. De Spanjaarden arriveerden voornamelijk na 1957. Net als de Italianen deelden zij een hechte culturele band en een sterk verenigingsleven. In 1991 heeft zich een grote gemeenschap gevormd in Meulenberg. Van deze mensen heeft 63 % een eigen woning. De Grieken kwamen heel wat later dan de Spanjaarden. De laatste golf immigranten kwam uit Turkije en in mindere mate uit Marokko. Tot vandaag blijven ze in de cité de grootste groep vormen.

Het tekort aan huisvesting werd zo pregnant dat de mijn in 1950 onderaan de wijk langs de Acacia- en de Gagelstraat in een recordtempo een hele wijk van betonnen prefab blokken bouwde. Tussen 1951 en 1954 volgde er nog een nieuwe arbeiderswijk langs de Haagdoorn-, Ahorn- en Dennenstraat. Hierachter werden vervolgens nog voetbal-, volley-, basketbal- en tennisterreinen aangelegd. Ten zuiden van de Koolmijnlaan werden in 1955 vijf woningblokken met tweewoonsten opgetrokken voor technische ingenieurs (nummers 116-134).

De sociale voorzieningen werden aanvankelijk in gewone huizenblokken ondergebracht, bij voorkeur op de kruispunten. Het kinderheil vond een onderkomen in een tweewoonst aan de eerste rotonde in de Wildrozenstraat (nummer 22, thans begeleidingscel asielzoekers), het economaat of de mijnwinkel in een tweewoonst op een centrale plek in de Kerklaan (mogelijk nummer 25, heden afhankelijk van het tehuis voor kinderen met gedragsmoeilijkheden, Wildrozenstraat nummer 17). Voor de rijkswachtbrigade werd een zeswoonst voorzien in de Varenstraat. Het huidige postkantoor naast het Casino in de Varenstraat ( nummer 22) had naar verluidt aanvankelijk al die functie. De eerste schooltjes werden in de barakken tussen de Varen- en de Springstraat ingericht. Vanaf 1951, de gouden jaren voor de Limburgse mijnen, werden de definitieve sociale voorzieningen uitgewerkt. Hiervoor engageerde de mijn de modernistische architect-stedenbouwkundige I. Isgour (° 1913 Minsk - = 1967 Brussel), die zijn bureau in Brussel had en vooral van de Société Générale opdrachten kreeg. Vele van zijn realisaties, zoals het jongens- en meisjesschoolcomplex van 1948-53 (Saviostraat nummer 37), de kleuterschool van 1948-54 (Elzenstraat nummer 9), het bijbehorende broeders- en zustersklooster van 1950-51 en 1956 (Saviostraat nummer 39 en Elzenstraat nummer 14), het casinogebouw van 1952-53 (Varenstraat nummer 22 A), het logementshuis Falanstère van 1956 (Bergstraat nummer 14-16) en het bij de mijnzetel gelegen TIKB van 1957-58 (Pastoriestraat nummer 40) bleven gedurende enkele decennia model staan voor gelijkaardige gebouwen in Limburg. De vernuftige kleuterschool, het TIKB en het casino genoten zelfs internationale belangstelling. Het is dan ook jammer voor de Limburgse naoorlogse architectuur dat zijn uitgesproken vooruitstrevend ontwerp voor een kerk (1957), die de Kerklaan moest bekronen, niet meer kon gerealiseerd worden. De plannen werden opgeborgen, ten gevolge van de internationale economische crisis, die ook de Limburgse mijnen trof.
In de Beukenstraat tekende I. Isgour (Brussel) in 1957 nog zes tweewoonsten voor technische ingenieurs (nummers 3 tot en met 14).

Door de verkoop van de woningen na de sluiting van de mijn in 1964, veelal aan de bewoners of lokale huisvestingsmaatschappijen, was het ook gedaan met het strenge toezicht dat de mijndirectie hield op het onderhoud van huizen en tuinen in de wijk. Zo bestonden er onder meer duidelijke voorschriften in verband met het regelmatig scheren van de ligustrumhagen die aan straatzijde voor een homogeen uitzicht zorgden. Van het maandloon van al wie deze concrete onderhoudsmaatregel negeerde, werd door de mijn geld afgehouden om de in opdracht van de mijn uitgevoerde scheerbeurt te bekostigen. Sinds de verkoop worden deze hagen dan ook vaak verwaarloosd of vervangen door allerhande soorten omheiningen of hekken.

De Turkse migranten bouwden langs de Saviostraat ter hoogte van in 1993 gesloopte watertoren een nieuwe moskee en culturele ontmoetingsplaats. Meulenberg beschikte waarschijnlijk als één van de eerste wijken in Limburg over stromend water. De in 1935 op het hoogste punt van Meulenberg gebouwde toren werd gevoed door water uit een diepe put, dat met krachtige pompen vanuit de naastgelegen pompenkamer en grote voorraadbunkers 25 meter hoger werd gestuwd naar het reservoir met een inhoud van 50.000 liter. Oorspronkelijk diende de toren voor de watervoorziening van circa tweehonderd woningen, maar later werden alle woningen van Meulenberg aangesloten. Bij het doortrekken van de algemene waterleiding naar Meulenberg begin jaren 1960, werd de watertoren stilaan buiten werking gesteld. De machinekamer werd uitgebroken en de aangepaste ruimte fungeert thans als culturele ontmoetingsplaats. De toren zelf, bij de aanvang voorzien als minaret bij de moskee, werd zoals gezegd afgebroken. Tegen het vroegere zusterklooster (Elzenstraat nummer 14) werd een Marokkaanse moskee gebouwd, terwijl in het klooster zelf een gemeentelijk wijkcentrum tot stand kwam.

De eerste woningen van de wijk, die sedert 1938 werden opgetrokken, sluiten aan bij de sobere, functionele architectuur van de jaren 1930 en vertonen een vrij homogeen karakter qua materiaalgebruik en afwerking. Het gaat om bakstenen gebouwen met gebruik van het modernere beton voor luifels, lateien en bloembakken. De sokkels, borstweringen, lateien en deuromlijstingen zijn vaak van donkerder baksteen. Her en der werd alternerend metselverband toegepast. De schild-, zadel- en platte daken (mechanische pannen), met nu eens wel dan weer niet bewaarde dakkapellen onder klimmende of platte bedaking, zijn al dan niet gecombineerd. De huizen worden verder gekenmerkt door een afwisselende volumewerking dankzij hoge puntgeveltoppen, uitsprongen, lagere aanbouwsels, erkers, bloembakken en markante schouwen. Het oorspronkelijke houtwerk van de deels nog van de typische zwart geglazuurde lekdrempels voorziene, deels gedichte of aangepaste, rechthoekige muuropeningen en van de overkragende kroonlijsten werd doorgaans vervangen en her en der werden recente aanbouwsels opgetrokken. In de gehele wijk werden in een latere fase rolluikkasten aangebracht.

Zoals bij de inleiding van de nieuwe mijncité Meulenberg reeds ter sprake kwam, betrokken de bedienden doorgaans een gevarieerde tweewoonst, terwijl de ingenieurs, hogere bedienden of kaderleden eengezinswoningen op de kruispunten ter beschikking kregen. De gewone mijnwerkers werden gehuisvest in gelijkvormige twee- tot zeswoonsten, terwijl de directeurs in de hoger gelegen noordwestelijke uithoek van de wijk een villa in een ruime tuin bewoonden.

De voormalige jongens- en meisjesschool, de huidige Savioschool, en het erbij horende voormalige broederklooster liggen aan weerszij van de Saviostraat. De meer ten zuiden gelegen kleuterschool staat in verband met het nabij gelegen voormalige zusterklooster in de Elzenstraat. Scholen en voormalige kloosters zijn gelokaliseerd in de noordoostelijke uithoek van de wijk Meulenberg.

  • AMPE P. 2003: Meegedeelde gegevens, Sint-Martens-Latem.
  • BROUWERS L. 2003: Meegedeelde gegevens, Houthalen-Helchteren.
  • DE SCHUTTER J. 2003: Meegedeelde gegevens, Houthalen-Helchteren.
  • DRIESSEN S. 1999: Isia Isgour, architectuur, tentoonstellingscatalogus, Houthalen-Helchteren, 15, 14 (afbeeldingen).
  • MOLEMANS J. 1982: De nederzettingsnamen in het land van Vogelzang, Naamkunde 14, 41.
  • S.N., 1942: L’art de bâtir 3.4, 58-59, afbeeldingen.
  • S.N., s.d.: Parochie Sint-Lambertus. Meulenberg 1948-1988, s.l..
  • VAN DOORSLAER B. 1990 (jaren): Alles open. Welkom in de open mijnmonumenten. Kolenspoorfestival, Borgloon-Rijkel.
  • VAN DOORSLAER B. 2002: Koolputterserfgoed. Een bovengrondse toekomst voor een ondergronds verleden, Hasselt, 121-127 (met afbeeldingen en figuren), alsook passim.

Bron: PAUWELS D. 2005: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Maaseik, Kanton Peer, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 19n3, Brussel - Turnhout.
Auteurs:  Pauwels, Dirk
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Steenkoolmijn van Houthalen: Cité Meulenberg [online], https://id.erfgoed.net/teksten/122142 (geraadpleegd op ).