Gebeurtenis

Werfbegeleiding Blijkstraat

archeologische opgravingen
ID
1072681
URI
https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/1072681

Beschrijving

De werfbegeleiding, die door ARON bv (OE/ERK/Archeoloog/2015/00006) werd uitgevoerd, startte op 9 maart 2020 en duurde (met onderbrekingen) tot en met 7 april 2020. Het programma van maatregelen zoals omschreven in de in akte genomen archeologienota (ID 12261) voorzag in een sloopbegeleiding over het volledige terrein met de nadruk op de sloopbegeleiding van de westelijke kelders (ca. 547 m²). Tijdens deze opgraving dienden de werken begeleid te worden tot de maximale uitgraafdiepte; voor de zes kelders tot ca. 3,5 m onder het maaiveld, elders tot op een diepte van 40 a 50 cm onder het maaiveld. Indien mogelijk dienden ook bodemprofielen geregistreerd te worden, zeker ter hoogte van de westelijke kelders
langs de Burgemeester Geyskensstraat. De resultaten van de opvolging van de sloopwerken van de kelders wezen uit dat bijna over het volledige terrein verstoringen / ophogingen verwacht kunnen worden tot op minimaal 0,80 m diep. In het noorden, ter hoogte van PP1, gaat het om verstoringen / ophogingen tot 1,1 m diepte en centraal om verstoringen tot meer dan 1,10 m diepte (PP2, 3 en 5: de verstoringen lijken hier over het algemeen nog te verdiepen in oostelijke richting, naar de verhardingen toe). Enkel in het uiterste zuiden van het terrein werden op 1 plaats verstoringen tot slechts 40 cm diep waargenomen (PP4, PR9), waaronder meteen een Tertiair pakket voorkwam. Meer naar het noorden werd nog een (matig) gaaf bewaard podzolprofiel waargenomen onder de ca. 1 m dikke verstoringen / ophogingen. De kans is dan ook reëel dat oorspronkelijk bodemprofiel in het zuiden van het terrein reeds in het verleden vergraven werd. Het Digitaal Hoogtemodel lijkt een antropogene reliëfwijziging te bevestigen.
Vanwege de spreiding van de verschillende proefputten over het terrein, kan verondersteld worden dat ze een vrij goed beeld geven van de algemene bodemopbouw. Op basis hiervan kan, in combinatie met de bouwhistoriek op het terrein, verwacht worden dat vrijwel het volledige terrein tot op aanzienlijke diepte (min. 0,80 m onder het maaiveld) verstoord zal zijn. Dit maakt dat de geplande verstoringen, m.n. het afschrapen van de verhardingen tot op minimale diepte (max. 40 à 50 cm), het relevant archeologisch vlak vrijwel nergens zullen vrijleggen. Meer zelfs, er is over quasi het volledige terrein een verstoringsbuffer aanwezig van minimaal 30 à 40 cm boven het archeologisch relevant vlak. In het zuiden, waar plaatselijk minder diepe verstoringen werden aangetroffen, is het relevant archeologisch vlak vermoedelijk vergraven en blijven de verhardingen bovendien grotendeels behouden. Er is hier bijgevolg minder kans op een impact. Op basis van bovenstaande gegevens kon vastgesteld worden dat een opvolging van de sloop van de verhardingen weinig tot geen kenniswinst zal opleveren. Er werd dan ook op basis van de uitgevoerde werfbegeleiding besloten dat de bestaande buffer onder de aanwezige verhardingen voldoende dik is om het onderliggend potentieel aanwezige archeologische bodemarchief te beschermen. Omwille van deze redenen wordt deze zone niet verder opgevolgd binnen de huidige fase van de werken. Mochten er echter in de toekomst bijkomende werken plaatsvinden, hetgeen kan gebeuren onder een nieuwe vergunning, dan dient deze zone mogelijk alsnog te
worden onderzocht. De sloop van de kelders werd – in tegenstelling tot de sloop van de verhardingen - wel opgevolgd conform het in akte genomen programma van maatregelen voor zover dit mogelijk was.
In totaal moest de sloop van zes kelders opgevolgd worden. Hiervan konden er echter maar vier onderzocht worden. In totaal werd op deze wijze 317 m² onderzocht. Dit is minder dan de 547 m² die vooropgesteld werd om intensief te onderzoeken volgens het programma van maatregelen.
Eén kelder (kelder 6) kon niet opgevolgd worden doordat die door de opdrachtgever al was uitgegraven en volgestort met puin. Deze kelder kon enkel fotografisch geregistreerd en ingemeten worden. Deze kon ook in een later stadium niet meer onderzocht worden, maar het archeologisch potentieel was hier hoe dan ook lager dan elders op het terrein. Aangezien deze kelder ruim immers buiten de CAI polygoon van de stadsvesten
gelegen was, is de kans bijzonder klein dat de stadsomwalling hier aanwezig was. Die CAI polygoon bleek bovendien zeer accuraat te zijn, want in alle putten die op het tracé van de CAI polygoon lagen, werden de restanten van de stadsomwalling wel aangetroffen. Een andere kelder (kelder 5, ca. 66 m²), die centraal op het terrein gelegen was (t.h.v. het technicum, B-blok), bleef behouden en werd dus niet uitgebroken, noch opgevolgd. Kelder 4 was dikker gefundeerd dan de andere kelders. Omdat het uitbreken van de kelder een dwarsprofiel op de stadsomwalling zou bemoeilijken omwille van stabiliteitsredenen, werd er besloten om aan weerszijden van de kelder (noord –en zuidzijde) een coupe dwars op het profiel van de stadsomwalling te zetten (PP4 en PP5). Het verlies aan oppervlakte leidt hier echter niet tot een verlies aan kenniswinst van het onderzoek.

De werfbegeleiding gebeurde dus uiteindelijk in vijf werkputten t.h.v. vier van de zes kelders die onderzocht dienden te worden. Dit onderzoek leverde voldoende informatie op om alle vooropgestelde onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. Er werden in het onderzoeksgebied tien profielen geregistreerd. De profielkolommen werden gezet tot een maximale diepte van 2,5 m -mv. In de proefputten konden niet alle wanden geregistreerd worden. Dit omwille van veiligheidsoverwegingen (instortingsgevaar). Daarnaast was er op het terrein ook geen ruimte om de putten groter te maken of getrapt aan te leggen om de veiligheid beter te kunnen garanderen. In PP1, PP4 en PP5 kon omwille van deze reden in elke put slechts één profiel geregistreerd worden. In PP3 werden drie profielen geregistreerd, in PP2 konden drie wanden worden geregistreerd. De proefputten en profielen werden machinaal aangelegd met een 20 ton rupskraan met een platte bak van 2 m breed. Het archeologisch team volgde de aanleg van de putten op. De proefputten werden eerst gezet tot in de moederbodem en werden vervolgens geregistreerd. Van de afzonderlijke proefputten en profielkolommen werden overzichtsfoto’s en aansluitend detailfoto’s gemaakt. Het enige aangetroffen archeologisch spoor, de stadsgracht, werd conform CGP 14.4 manueel opgeschoond, opgemeten, ingetekend, gefotografeerd (voorzien van spoornummer, noordpijl en schaalaanduiding), beschreven (aard van het spoor, beschrijving van de vulling en de aflijning, textuur,...) en genummerd. Het spoor werd in zeven profielen in drie proefputten aangetroffen, waarvan vijf profielen dwars op de gracht geregistreerd werden (PR2 en 5 in PP2, PR6 en 8 in PP3 en PR9 in PP4) en 2 profielen in de lengterichting van de gracht werden geregistreerd (PR3 in PP2 en PR7 in PP3). In totaal werden zeven vondstnummers uitgeschreven. Alle vondsten werden met de hand ingezameld en zijn afkomstig uit de stadsgracht (S1). Eén vondstnummer heeft betrekking op een steenfragment (V1), een tweede vondstnummer werd toegekend aan een fragment hout (V2). De overige vijf vondsten betreffen staalnames, meer bepaald vier pollenbakken uit de gracht (V3M, V5M-V7M) en een houtskoolmonster (V4M). De opmetingen gebeurden digitaal, conform CGP 15.2. Het opgravingvlak, de sporen en de coupes werden ingemeten met een Leica GPRS met de planimetrie in Lambert coördinaten (ESPG:31370), en de altimetrie ten opzichte van de Tweede Algemene Waterpassing, conform CGP 14.3. De opmetingsplannen waren tijdens het veldwerk analoog aanwezig. Tijdens de opgraving werden de putten met de metaaldetector (Garrett ACE 400i) geprospecteerd. Ook de storthopen van de opgraving werden met een metaaldetector onderzocht. Er werd een metaaldetector gebruikt, die het volledige spectrum aan archeologische metalen kon detecteren.

Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: ARON bvba

Bronnen

Bron: DE LANGHE H., W. VANAENRODE & E. WESEMAEL 2020: ARON rapport 899 – Eindverslag – Beringen, Blijkstraat. VTI fase 3: Sloop van schoolgebouwen, Tongeren.
Type: eindverslag (archeologieportaal)
Datum:


Bekijk gerelateerde waarnemingen

Blijkstraat (Beringen)
Er werden in het onderzoeksgebied tien profielen geregistreerd. De verwachtingen uit het bureauonderzoek werden deels ingelost. Tijdens de werfbegeleiding werden er in het westen van het onderzoeksgebied op meerdere plaatsen de restanten (de gracht) van de historische stadsvesten van Beringen aangetroffen.


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Werfbegeleiding Blijkstraat [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/1072681 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.