erfgoedobject

Hoeve De Boeretang

bouwkundig element
ID
75518
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/75518

Juridische gevolgen

Beschrijving

Omwalde gerestaureerde hoeve. Hoevecomplex met losstaande bestanddelen waarbij de groepering van de functies afwijkt van de gebruikelijke schikking in de Kempense hoevebouw: een apart woonhuis met ten oosten een karrenschob en ten zuidwesten stal en schuur ondergebracht in één volume. Site met oude oorsprong; door bouwhistorisch onderzoek van woonhuis en karrenschob konden bouwfasen in de 16de eeuw, in de tweede helft van de 17de eeuw, midden 18de eeuw en in de 19de eeuw worden bevestigd. Restauraties in 1992-1993 en 1997-2000.

Historiek

De eerste sporen van bewoning in de omgeving van de Boeretang dateren van 1379 en houden verband met de voormalige nabijgelegen Beekmolen, een slagmolen op de Witte Nete. Aanwijzingen werden gevonden voor de veronderstelling dat de molen tot het latere boerderijcomplex de Boeretang hoorde. Gegevens omtrent het ontstaan en de groei van het hoevecomplex zelf blijven tot nog toe beperkt en onduidelijk. De oudste materiële sporen bevinden zich in het woonhuis en klimmen op tot eind 16de eeuw.

17de-eeuwse documenten vermelden eigenaars van een reeks gronden, alsook van een molen en woonst ter streke van wat later als de Boeretang wordt aangeduid. Tevens wordt beweerd (en tegengesproken) dat de Boeretang ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) als schans zou opgericht zijn voor de inwoners van het gehucht Brasel.

De oprichting van het hoevecomplex gebeurde alleszins op een -zowel economisch als defensief- strategische plaats: in een vruchtbaar, drassig gebied én op het kruispunt van belangrijke verbindingswegen naar de naburige dorpen. Pas vanaf 1672 duiken in documenten concrete gegevens op betreffende de bebouwing van de site: in een lastencohier is er sprake van een "huys, schuere ende hoff". De eerste naamvermelding van de hoeve zelf dateert van 1681. Hoeve en molen werden toen apart verpacht. In 1715 werd de hoeve apart verkocht aan Peter Van Balen die hiervoor geld leende bij de abdij van Tongerlo; rekening houdend met de toen betaalde som mag aangenomen worden dat de Boeretang uitgegroeid was tot een aanzienlijke pachthoeve. Een omschrijving van het goed in 1719 wijst ook in die richting: de boerderij bestond toen uit een "huys, stal schuere ende schapskoye, hoff ende dries daeraen gelegen binnen vestinge…". Wegens financiële problemen van de familie Van Balen legde de abdij van Tongerlo in 1741 beslag op de Boeretang. De slechte toestand van de gebouwen noodzaakte de abdij tot grondige herstellingswerken. Een hoeve van de abdij te Millegem (gehucht te Mol) zou in 1747-1748 afgebroken zijn om met het materiaal de Boeretang herop te bouwen of te herstellen; de standplaats van de gebouwen veranderde niet. Hoogstwaarschijnlijk vonden in 1759 nogmaals herstellingswerken plaats. Tevens ondernam de abdij ontginningswerken in de nabije omgeving. Erfgenamen van Peter Van Balen eisten de hoeve terug en na een lange reeks processen werd de Boeretang in 1763 openbaar verkocht. De koper, F.B. Beltens, later schout van Hoogstraten, kocht ook de Beekmolen, herbouwde deze in steen (1767) en voegde hoeve en molen samen tot een grote pachthoeve en afspanning. Tijdens de Belgische Onafhankelijkheidsstrijd zou Hendrik Consciënce als soldaat van het Belgisch leger hier geruime tijd verbleven hebben. De Boeretang en de molen bleven één geheel tot, in 1910, een afzonderlijke hoeve bij de molen gebouwd werd; de Beekmolen en bijhorende gebouwen werden in 1966 gesloopt om plaats te maken voor een nieuw modern landbouwbedrijf.

In de loop van de 19de en de 20ste eeuw werden de gebouwen diverse malen aangepast en hersteld. Rond de jaren 1970 verkeerde het geheel in een sterk verwaarloosde en vervallen toestand. In 1976 werd de omgeving beschermd als landschap, in 1989 de gebouwen als monument. Vanaf 1990 vond geen landbouwactiviteit meer plaats op de hoeve.

In 1992 werd in een eerste fase het meest vervallen stal/schuurgebouw gerestaureerd en heringericht tot een ontmoetingscentrum/verbruikerszaal; de gedeeltelijk gedichte vest werd opnieuw open gelegd en verbonden met de Witte Nete. De restauratie van woonhuis en karrenschob vond plaats in 1997-2000; voor deze gebouwen werd een bouwhistorische studie opgemaakt. Beide restauraties gebeurden onder leiding van architectenbureau P. Gevers (Kasterlee).

Beschrijving

Woonhuis

Het oorspronkelijk volume was vermoedelijk een vakwerkbouw onder rieten dak, opgedeeld in een woon- en bedrijfsgedeelte. De gebinteconstructie bestond uit vijf ankerbalkgebinten die het gebouw in vier traveeën verdeelden; een sporenkap overspande de middenbeuk. In de tweede helft van de 17de eeuw werd de hoeve versteend; de zijgevels werden dragende bakstenen tuitgevels met vlechtingen. Inwendig werden vier van de vijf 16de-eeuwse gebinten -op één na- verplaatst; de 16de-eeuwse kap bleef grotendeels gehandhaafd. Er ontstond een geheel andere indeling die niet veel zou afgeweken hebben van de huidige; deze ingrijpende operatie hield vermoedelijk verband met een functiewijziging waarbij de boerderij werd verbouwd tot woonhuis. Zo ontstond een driebeukig woonhuis van vijf traveeën en één bouwlaag onder zadeldak. De plattegrond vertoonde een driedeling: aan de westzijde een utilitair gedeelte van twee traveeën met woonkeuken in het midden, in de noordelijke zijbeuk een opkamer met kelderkamer, in de zuidelijke een winterkamer; in het midden een verbindend halgedeelte van één travee met een inkom aan beide zijden, moos en trap ten zuiden en broodoven ten noorden; in het oosten een woongedeelte van twee traveeën met een woonkamer in het midden, ten zuiden en ten noorden geflankeerd door een slaapkamer. Op de zolder werd de middenbeuk door middel van een planken wand afgescheiden van de lagere zijbeuken; vermoedelijk werd deze ruimte benut als opslagplaats. Het woonhuis werd voorzien van vijf stookplaatsen, twee daarvan bevonden zich tegen beide tuitgevels.

Ten behoeve van de overige functies werden op het erf nieuwe vrijstaande gebouwen opgetrokken; de huidige stal annex schuur en karrenschob gaan in oorsprong vermoedelijk terug tot deze tijd.

Bij de grootscheepse verbouwing door de abdij van Tongerlo circa 1748 werd het woonhuis voorzien van een volledig nieuwe kapconstructie met een andere daklijn dan de oude; hiervoor werd de bovenzijde van de 17de-eeuwse tuitgevels deels opnieuw opgemetseld. Muurdelen van de zuid- en oostgevel werden in deze periode hersteld. Noodzakelijke werken werden verdergezet in 1759: een nieuwe westgevel werd aangebracht; in de keuken werd de schouw met brede rookvang gebouwd ter hoogte van het tweede gebint alsook de naaldhouten onderslagbalk met merkwaardig geprofileerde balkslof ingebracht; de toegang tot de kelder werd verplaatst; een doorgang naar een nieuw afgetimmerde opkamer aangebracht; de trap in het middelste travee werd naar het noorden verplaatst, de woonkamer kreeg een vlak stucplafond.

In de loop van de 19de eeuw gebeurden diverse verbouwings- en aanpassingswerken. De oostgevel werd voorzien van een deur en twee vensters; in de westgevel kreeg de deur een omlijsting van zwarte baksteen en werden de vensteropeningen versmald; bepaalde buitengevels werden bepleisterd. In de woonkamer werd er onder meer aan het plafond gewerkt, de oude stookplaats werd vervangen door een kachel tegen de westelijke binnenmuur van de kamer, een nieuwe tegelvloer werd gelegd. De winterkamer kreeg een nieuwe oostelijke binnenmuur met hoekschouw.

Bij de restauratie werd het woonhuis heringericht als een eengezinswoning.

Dubbelhuis van vijf traveeën en één bouwlaag onder zadeldak (nok parallel aan de straat, Vlaamse pannen). Verankerde baksteenbouw, weliswaar sterk vernieuwd met grosso modo bewaarde gevelindeling, zie volledig heropgemetste oost- en zuidgevel. Lijstgevels, ten noorden met gecementeerde plint; zijtuitgevels met aandak en vlechtingen. Noord- en zuidgevel met rechthoekige muuropeningen onder houten latei, eerstgenoemde met rechts twee opkamervensters boven een segmentbogig keldervenstertje, tevens een half open keldervenster om de hoek in de westelijke zijgevel. Laatstgenoemde gevel met -in omvang herstelde- getoogde vensters; dito inkom in een zwarte bakstenen omlijsting; het voormalig laadluikje in de geveltop werd vervangen door een venster met houten latei, aan weerskanten geflankeerd door een smal venster. De deur in de oostgevel werd gedicht; in de geveltop werd, naar analogie met de westgevel, tussen de twee bestaande vensters een nieuw venster aangebracht. Alle muuropeningen met nieuwe beglazing en dito houtwerk.

Interieur

Voor zover het hedendaags wooncomfort het toeliet, bleef de bestaande 17de-eeuwse hoofdindeling grosso modo behouden, bepaalde 19de-eeuwse toevoegingen in het grondplan werden verwijderd; de 16de-eeuwse ankerbalkgebinten en de 17de-eeuwse dakspanten, met pen- en gatverbindingen en telmerken, bleven bewaard; de meest oostelijke en westelijke ankerbalk, beide voorzien van gelijke balksloffen met fraaie profilering en kruisvormige zaagsneden onderaan, hebben vermoedelijk in een vroege fase het woongedeelte (ten oosten) gesierd. De locatie van de trap, met name in de noordelijke zijbeuk van het middengedeelte, bleef dezelfde; de -vermoedelijk gerecupereerde- 17de-eeuwse balustrade die de vroegere trap sierde, werd verplaatst naar de overloop. In de hal een originele vloer van gebakken rode tegels. Naar oud model gemaakte houten deuren met origineel hang- en sluitwerk uit de 18de en de 19de eeuw. Kelder met mogelijk 17de-eeuwse zoldering van gestucte troggewelfjes op houten balken.

Karrenschob

In oorsprong een vakwerkbouw (tweede helft van de 17de eeuw?) onder rieten dak; inwendig was het een grote ongedeelde ruimte met vier ankerbalkgebinten -waarvan heden drie bewaard- waarbij oudere bouwonderdelen werden hergebruikt. Vanaf de 19de eeuw stelselmatig versteend, waarschijnlijk steeds in de vorm van herstellingen. Eind 19de eeuw werd de westelijke kopgevel circa 2 meter naar achter verplaatst in de vorm van een stenen wand; aan de zuidzijde werd nog een secreet aangebouwd. Door een functiewijziging later door twee bakstenen muren inwendig opgedeeld in drie ruimten. Daar de uitwendige vormgeving van het pand bij de aanvang van de restauratie weinig monumentwaarde bezat -wanden van verschillend roodbruin baksteenmetselwerk onder een schilddak van golfplaten met kort wolfseind ten westen werd geopteerd het grotendeels in oorspronkelijke stijl te restaureren: zuidelijke, noordelijke en oostelijke gevel werden als vakwerkwanden gereconstrueerd, evenals het schilddak met rieten dakbedekking en een nok van graszoden. De westmuur werd gerenoveerd in steen; de oorspronkelijke omtrek van het volume werd gesuggereerd door het westelijk dakschild te verlengen waardoor er aan deze zijde een overdekt terras ontstond.

Interieur

Driebeukige indeling met grotendeels bewaarde ankerbalkgebinten met pen- en gatverbindingen en telmerken. Heden in gebruik als garage.

Stal en schuur

In oorsprong vermoedelijk een vakwerkbouw (tweede helft van de 17de eeuw ?) die midden 18de eeuw (?) werd versteend. Een -inmiddels gereconstrueerde- lemen wand in de westelijke gevel, stroomlagen in de noordelijke en zuidelijke gevel alsook het gebinte, de kepers en de gordingen refereren aan deze vroege periodes. In de 19de en 20ste eeuw aanpassingen en verbouwingen onder meer bepaalde muurdelen heropgemetst, potstal gedicht,… Langgestrekt driebeukig volume van zeven traveeën onder schilddak (nok parallel aan de straat, Vlaamse pannen). Baksteenbouw met verschillend metselwerk; noordgevel met ankers en lisenen. De meeste -weliswaar vernieuwde- vensters en poorten gaan terug op reeds bestaande muuropeningen; andere zijn in functie van de huidige bestemming nieuw ingebracht of werden gedicht onder meer in de zuidgevel. Heden ingericht als ontmoetingscentrum/verbruikzaal.

Interieur

Sterk gerenoveerd interieur. Aanvankelijk door een scheidingsmuur opgedeeld in een apart schuur- en stalgedeelte met dorsvloer tegen de zuidgevel; heden één open ruimte met nieuw ingebrachte nutsvoorzieningen zoals keuken, kelder, vestiaire en sanitair. Eiken dek- en ankerbalkgebinte met een variante op de stijlenkap, pen- en gatverbindingen en telmerken; de verschillende hoogte van de gebintes duidt nog op de voormalige scheiding tussen schuur en stal; originele gordingen en kepers met nieuwe bebording.

  • Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg Antwerpen, Cel Monumenten en Landschappen, archief, dossier 247.
  • De Boeretang te Dessel, Onuitgegeven eindverhandeling door K. Verhaert, Hoogstraten, 1984.
  • Historische nota over de beschermde site "Boeretang" te Dessel, Onuitgegeven nota door W. Van den Branden, sine loco, 1988.
  • De Boeretang te Dessel. Woonhuis en stal, Onuitgegeven bouwhistorische nota door R. Glaudemans en R. Gruben, ’s Hertogenbosch, 1997.

Bron: DE SADELEER S. & PLOMTEUX G. 2004: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Arendonk, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16n6, Brussel - Turnhout.
Auteurs: De Sadeleer, Sibylle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Hoeve De Boeretang [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/75518 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.