erfgoedobject

Architectenwoning van L. Van Arenbergh uit 1882

bouwkundig element
ID
72629
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/72629

Juridische gevolgen

Beschrijving

Bouwgeschiedenis

Amper een tiental jaar nadat provinciaal architect Louis Van Arenbergh (1834-1888) aan de Blijde-Inkomststraat 11 een imposant herenhuis in eclectisch neoclassicisme had ontworpen als eigen privéwoning, bouwde hij aan de overzijde van diezelfde straat (op nummer 24) voor zichzelf en zijn gezin een opmerkelijke rijwoning in plastische neo-Vlaamserenaissance-stijl.

De Blijde-Inkomststraat maakt deel uit van het oostelijke stadsontwikkelingsgebied tussen de Diestsestraat en de Tiensestraat dat rastervormig werden aangelegd volgens het in 1839 goedgekeurde rooilijnenplan van toenmalig stadsarchitect J. F. Laenen (1801-1849). De eigenlijke straataanleg gebeurde fasegewijs. In 1845-1846 werd het begin van de straat tot de Ravenstraat aangelegd, waarna in 1848-1849 de verlenging volgde tot de Maria-Theresiastraat en in 1851-1852 het gedeelte tot de Burgemeestersstraat. Pas in 1872 werd de straat verder doorgetrokken tot de Tiensevest. Vanaf haar totstandkoming ontwikkelde de Blijde-Inkomststraat zich tot een voor deze wijk representatieve 19de-eeuwse woonstraat met een in hoofdzaak burgerlijk karakter.

De voltooiing van de tweede architectenwoning Van Arenbergh, waarvan de bouwvergunning dateert uit 1881 (aangevraagd 5 februari, toegekend 17 februari), zou vijf jaar in beslag nemen. Het plan van de voorgevel bij de bouwaanvraag is grotendeels identiek aan de uitgevoerde gevel, met uitzondering van de hermen aan weerszijden van het centrale raam op de eerste verdieping (die in het ontwerp meer symmetrisch en identiek waren opgebouwd) en de bekroning van dit raam (waarbij een putto vervangen werd door een siervaas).

Louis Van Arenbergh bleef tot zijn dood in 1888 in deze woning en daarna werd het pand bewoond door zijn zoon Louis (Leuven, 14/9/1868) tot circa 1905. Die laatste was burgerlijk ingenieur en werkte regelmatig samen met zijn broer Augustin (Leuven, 21/2/1870) die eind 19de eeuw ook (waarnemend) provinciaal architect was. Als privéarchitect ontwierp hij onder andere de woning rechtover de architectenwoning van 1882 (nummer 19, uit 1893).

De woning uit 1882 bleef jarenlang in oorspronkelijke staat bewaard. In 2015-2016 werd het pand met respect voor de erfgoedwaarde omgevormd tot notariaat volgens de plannen van architect Daan De Volder. Het souterrain en de zolder werden verbouwd, aan de achterzijde werden drie uitbouwen toegevoegd en in de achterste kamer rechts werd een lift geplaatst die alle verdiepingen bedient.

Exterieur

De woning is opgevat als een dubbelhuis van drie bouwlagen met een souterrain en drie traveeën onder een leien, afgeplat zadeldak. De voorgevel kreeg een rijke eclectische vormgeving met stijlkenmerken die hoofdzakelijk ontleend zijn aan de Vlaamse renaissance (in het bijzonder de uitbundige ornamentiek van Hans Vredeman De Vries), vermengd met neobarok elementen. Opvallend is de evenwichtige gevelcompositie met een sterk horizontaal geaccentueerde registermarkering die verticaal doorbroken wordt door de benadrukte en als risaliet uitgewerkte middenas. Deze ritmiek wordt nog extra beklemtoond door de structurele en decoratieve polychromie van de contrasterende materialencombinaties. Rode baksteen voor het metselwerk, sporadisch ook gesinterde baksteenpartijen, en blauwe hardsteen en witte natuursteen voor sokkel en lijstwerk worden effectvol in reliëf en in alternerend verband verwerkt. Keramiektegels in het hoofdgestel (vervaardigd door de Manufacture de Carrelages mosaïques en grès cérame Sand & C), het nog goed bewaarde decoratief houtsnijwerk en de talrijke sierlijke glas-in-loodlichten verlevendigen het geheel.

De gevel wordt aangezet door een vrij hoge tweedelige sokkel in rustica, deels in bossage, deels vlak, met getoogde keldervensters in een profielomlijsting. Erboven zijn in de venstertraveeën de brede drielichten met bewerkte tussendorpels gevat binnen karakteristieke geblokte omlijstingen met oren en voluten, op de bel-etage boven een geajoureerde borstwering. Ter hoogte van de bovenste verdieping zijn fraaie loggia's ingewerkt, met een decoratieve pilasterindeling, een houten balusterleuning en plafondstructuur, en een bekronend tegelfries onder de houten kroonlijst met modillons.

Bijzonder markant is het plastisch uitgewerkte en verticaliserende middenrisaliet dat opgevat werd als een topgevel. De kunstig uitgevoerde houten vleugeldeur met waaiervormig en met glas in lood opgevuld bovenlicht is ingeschreven binnen een rechthoekige omlijsting. Een dubbele rij diamantkoppen en een trapeziumvormige sluitsteen met uitbeelding van architectenattributen (passer met gradenboog, winkelhaak, zwaaihaak en schietlood), onder een mascaron, sieren de boogrug. Pilasters met deels gegroefde halfzuilen vormen de begrenzing. Het aansluitende bel-etagevenster is gevat binnen een imposante portiekomlijsting: zwaar bewerkte consoles ondersteunen het balusterbalkon en hermen schragen een gebroken boogfronton met siervaas boven een klassiek entablement. Erboven wordt het tweelicht bekroond door een driehoekig pseudo-fronton: het timpaan vermeldt in een inscriptie de bouwdatum “ANNO 1882”. Een tweeledige topconstructie met oculus, flankerende voluten en bekronende topstukken beëindigt het geheel. Te vermelden valt ten slotte nog de talrijke typische ornamenten zoals onder meer de alom aanwezige diamantkoppen, de rozet-, rolwerk-, maskerkop- en leeuwenkopmotieven, obelisken en in de dakconstructie de dubbele rij houten overluifelde dakkapellen.

Interieur

De oorspronkelijke planindeling bestaat uit een centrale middengang, haaks op de voorgevel, met vestibule en een aansluitende traphal waarop de kamers aan de linker- en rechterzijde aansluiten. De dienstruimten bevinden zich in het souterrain.

Het neo-Vlaamserenaissance-interieur is goed bewaard en is opvallend rijk uitgewerkt in de publieke (ontvangst)ruimten op de verhoogde begane grond, de trappenhal en de privéruimten aan de straatzijde op de eerste verdieping. De overige kamers zijn eenvoudiger, maar kennen eveneens een verzorgde uitwerking. In alle kamers bleven de oorspronkelijk parket-, planken- en tegelvloeren bewaard, alsook de plafondafwerking in stuc of hout. Ook het decoratief binnenschrijnwerk met gesmeed hang- en sluitwerk is grotendeels bewaard en op de begane grond en de eerste verdieping eveneens de meeste marmeren schouwmantels.

Het tochtportaal bezit een tongewelf met een gestuct cassettenplafond en wordt door een glazen deur (21ste-eeuws) van de trappenhal gescheiden (oorspronkelijk een dubbele glazen deur met halfrond bovenlicht). De deur aan de linkerzijde leidt via een natuurstenen trap naar het souterrain; de tegenover liggende deur geeft toegang tot de werkkamer van de architect.

Het imponerend trappenhuis is voorzien van een decoratief uitgewerkt stucplafond, een wit-zwarte marmeren tegelvloer en een witte marmeren trap die naar de verhoogde begane grond leidt, aan weerszijden vergezeld van witgeschilderde (oorspronkelijk gemarmerde) zuilen met een typische Vredeman de Vries schacht op marmeren basementen. De fraaie eiken bordestrap met zware balusterleuning bezit een opvallende trappaal gevormd door een staande leeuw, oorspronkelijk met vergulde decoratief uitgewerkte lans, en is aan de onderzijde afgewerkt met stucwerk. De trap loopt tot de tweede verdieping en wordt ter hoogte van het eerste bordes verlicht door een schitterend glas-in-lood-rondboogvenster voorzien van gesculpteerde stijlen. Het rondboogvenster wordt vooraf gegaan door witgeschilderde (oorspronkelijk gemarmerde) zuilen met een Vredeman de Vries-schacht die een rondboog schragen. Ter hoogte van het tweede bordes bevinden zich rechthoekige glas-in-looddeurvensters die toegang geven tot een achterbouw, gerealiseerd in 2015-2016.

Het 'salon royal' bevindt zich ten oosten van de inkomhal en wordt gevormd door een salon en eetkamer, visueel van elkaar gescheiden door houten vierkante pijlers met ajour uitgesneden tussenschotten. De zeer rijkelijke en voornamelijk in hout gesculpteerde aankleding bestaat onder meer uit lambriseringen, pijlers, deuren met verwerking van zwart geschilderde bronzen reliëfs, (casetten)plafonds (deels met verwerking van stuc in imitatiehout geschilderd, anno 2016 volledig witgeschilderd) en haardgewelven, dit alles uitgewerkt in het typische renaissancevocabularium met onder meer rol- en beslagwerk, wortelmotieven, diamantkussens, masker- en leeuwenkoppen, en bustes. Naast het uitbundige sculpteerwerk bezit de ruimte nog een parketvloer, glas-in-loodvensters aan de straatzijde, decoratieve glas-in-loodpanelen met figuratieve medaillons met hoofse taferelen aan de achtergevel (gesigneerd 'C.W.') en als blikvangers twee monumentale rood geaderde marmeren schouwmantels met zuilen voorzien van zwarte figuratieve keramische haardtegels en gesculpteerde schouwbalken met verwerking van zwart geschilderde bronzen reliëfs. De achtergevel is grotendeels opengewerkt (21ste-eeuws, oorspronkelijk voorzien van glas-in-loodpanelen) en leidt naar een recente uitbouw. Links hiervan bevond zich oorspronkelijk een keukenlift voor het aanbrengen van de maaltijden.

De vermoedelijke ontvangst- en werkkamer van architect Van Arenbergh bevindt zich aan de overzijde van de inkomhal en bezit een rijkelijk uitgewerkt plafond met balkenstructuur (stucwerk of wit geschilderd houtwerk), een planken vloer en een massieve zwarte marmeren schouw met rode marmeren zuilen waarboven op het haardgewelf de attributen van de architect zijn afgebeeld. Een later toegevoegde vleugeldeur leidt naar een kleine kamer met afgeschuinde muur die recent verbouwd werd tot sanitaire ruimte en lift (oorspronkelijk met een massieve roodmarmeren schouwmantel belegd met zwarte en witte renaissancemotieven). Daarachter bevindt zich een recent ingerichte keuken. Beide ruimtes behouden een kwaliteitsvolle keramische tegelvloer, vervaardigd door de Manufacture de Carrelages mosaïques en grès cérame Sand & Cie en waarschijnlijk daterend van de oorspronkelijke bouwfase.

Op de eerste verdieping zijn de kamers aan de straatzijde het meest luxueus uitgewerkt, met onder meer stucwerkplafonds (decoratieve korbelen met hoofden), in de oostelijke kamer een massieve witte marmeren schouwmantel belegd met zwarte en bruine marmeren renaissance ornamenten voorafgegaan door een marmeren vloertje met kleurrijke inlegpatronen en ten westen een zwarte en bruine geaderde marmeren schouwmantel met zuiltjes. Beide kamers zijn met elkaar verbonden door een passage met stucwerkplafond die eveneens toegang geeft tot het balkon aan de straatzijde. De passage is opengewerkt met glas-in-loodvensters waarin drie gebrandschilderde medaillons met genretaferelen (gesigneerd door T. Struijs) en één met een wapenschild (met pijl). De kamers aan de achterzijde behouden hun plafonds met eenvoudig lijstwerk en centrale rozetten, alsook de schouwmantels van roze en grijze marmertabletten. De twee oostelijke kamers zijn verbonden door vleugeldeuren met glas-in-loodvensters waarin gebrandschilderde medaillons met genretaferelen, gesigneerd T. Struijs. De grotendeels opengewerkte achtergevel van de oostelijke kamer is voorzien van een vleugeldeur die toegang geeft tot een balkon (21ste-eeuws).

Ook op de tweede verdieping zijn de kamers aan de straatzijde het meest uitgewerkt met eenvoudig omlopend lijstwerk met noppenmotief en een beglaasde wand met vleugeldeuren (bovenlichten met bewaard glas in lood). Deze deuren bieden toegang tot de loggia’s aan de straatzijde, beide voorzien van een witte en zwarte keramische tegelvloer. De oostelijke kamer bezat een massieve zwarte marmeren schouwmantel met grijze marmeren inlegmotieven en de westelijke kamer een schouwmantel van grijze marmerpanelen (verwijderd bij de recente renovatie). De scheiding tussen de oostelijke kamers is opengewerkt met een grote raampartij (21ste-eeuws, ter vervanging van vleugeldeuren met glas in lood, vermoedelijk 20ste-eeuws). De kamers aan de achterzijde hadden oorspronkelijk eveneens eenvoudige schouwmantels van marmertabletten. De ruimte achter de zoldertrap is momenteel ingericht als sanitaire ruimte en heeft een verlaagd plafond, evenals glas-in-loodvensters.

De zolder heeft een bewaarde planken vloer, wanden van vits- en pleisterwerk rond de trap en een oorspronkelijk gebinte.

Het souterrain is toegankelijk via een smalle natuurstenen trap in het tochtportaal en een houten trap onder de hoofdtrap. Naast de gebruikelijke voorraad-, wijn-, kolenkelders en stookinstallatie, bezat deze verdieping een dienstkamer, een washuis en een grote keuken. Deze indeling bleef behouden maar de keuken werd verbouwd tot archiefruimte. Hier bleef de kwaliteitsvolle keramische tegelvloer bewaard, vervaardigd door de Manufacture de Carrelages mosaïques en grès cérame Sand & Cie (waarschijnlijk van de oorspronkelijke bouwfase), evenals de glas-in-loodvensters aan de straatzijde.

  • Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, inventarisarchief: Blijde-Inkomststraat 24.
  • Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/24062/114.1, Architectenwoning van L. Van Arenbergh uit 1882 (VANDEWEGHE E. en VAN DAMME M. 2017).
  • Stadsarchief Leuven, Modern Archief, dossier 36700 (bouwvergunning 17.02.1881).
  • BRAEKEN J. 2007: De eigen woning van architecten, onuitgegeven criterianota.
  • D’HAESE C. 2012: Het 19de-eeuwse herenhuis als ontwerpopgave. Inzichten in de burgerlijke wooncultuur in Gent en haar banlieue, onuitgegeven thesis universiteit Gent.
  • LEFEVER F.A. 1988: De architectenfamilie Van Arenbergh, Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving, deel 28, Leuven, 14-19.
  • STYNEN H. en VAN DER AVOIRT I. 1986: 'Kunst brengt gunst'. Jean-Jacques Winders (1849-1936) en de neo-Vlaamse renaissance, Monumenten & Landschappen, 6, 6-26.
  • UYTTERHOEVEN R. 1986: Leuven weleer. De Nieuwe Bovenstad: tussen "Statiestraat" en Tiensevest, deel 2, Leuven, fig. 66 a-b.
  • VANDENBREEDEN J. EN F. DIERKENS-AUBRY 1994: De 19de eeuw in België. Architectuur en interieurs (Architectuur in België), Tielt.
  • VERPOEST 2002: Hans Vredeman de Vries en de Belgische architectuur in de negentiende eeuw: architectuurgeschiedschrijving en nationale identiteit, BORGGREFE H. e.a. (ed.), Tussen stadspaleizen en luchtkastelen, Hans Vredeman de Vries en de Renaissance, Gent-Amsterdam, 375-379.
  • WILLIS A. 1984: Flemish Renaissance revival in Belgian Architecture (1830-1930), Ann Arbor, 242.
  • MONDELAERS L & VERLOOVE C. 2010: Blijde-Inkomststraat [online] id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/9528.
  • MONDELAERS L & VERLOOVE C. 2010: Architectenwoning van L. Van Arenbergh [online] id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/72629.
  • VERPOEST L. 2007: Upstairs, downstairs. Woon- en werkplaatsen van het dienstpersoneel in de 19de-eeuwse burgerwoning. De opvattingen van Louis Cloquet en Viollet-le-Duc, Open Monumentendag, onuitgegeven artikel op de website: sector.openmonumenten.be/sites/sector.openmonumenten.be/files/page/files/tt07_luc_verpoest.pdf.
  • Informatie verkregen van Mario Baeck via email (22 september 2016).

Bron: OnroerendErfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/24062/114.1, Architectenwoning van L. Van Arenbergh uit 1882 (VANDEWEGHE E. en VAN DAMME M. 2017).
Auteurs: Vandeweghe, Evert; Van Damme, Marjolijn
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is gerelateerd aan
    Herenhuis - architectenwoning L. Van Arenbergh

  • Is deel van
    Blijde-Inkomststraat


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Architectenwoning van L. Van Arenbergh uit 1882 [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/72629 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.