erfgoedobject

Decanale kerk Onze-Lieve-Vrouw van Goede Hoop

bouwkundig element
ID
70574
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/70574

Juridische gevolgen

Beschrijving

Excentrisch gelegen en georiënteerde pseudo-basiliek in gotische stijl, opklimmend tot de veertiende eeuw en voorheen omgeven door een kerkhof, dat buiten gebruik werd gesteld in 1875, het werd ontruimd in 1891 en is heden voorzien van groenaanplanting; gedeeltelijk bewaarde ijzeren omheining naar ontwerp van P. Langerock van 1911. De kerk werd als monument beschermd bij Koninklijk Besluit van 1 februari 1937.

Historiek

De oudste vermelding van een kerk in Vilvoorde komt voor in een bevestigingsakte van 947 van de schenking van het koninklijk fiscusdomein Filfurdo aan de abdij van Chèvremont; in 972 werd ze overgedragen aan het keizerlijke kapittel van Aken en vanaf 1245 kwam ze in handen van de hertogelijke abdij van Ter Kameren, die haar rechten en bezittingen in Vilvoorde behield tot de Franse Revolutie.

De bouw van de huidige gotische kerk klimt op tot de veertiende eeuw, toen Vilvoorde was uitgegroeid tot een belangrijk politiek, economisch en strategisch centrum, zie gemeente-inleiding. De bouwwerken verliepen onder leiding van bouwmeester Adam Gherijs, die vanaf 1375 ook de realisatie van het hertogelijk kasteel superviseerde. De werken vatten vermoedelijk aan in 1342 met de bouw van het koor en transept; belangrijk in deze context is een bedelbrief van Jan III, hertog van Brabant, gedateerd 13 april 1342, waarin immers wordt gemeld dat de werken werden aangevat en waarin tegelijkertijd gevraagd wordt om hiervoor giften in te zamelen. De bouw van de oostpartij werd beëindigd in 1384, zoals kan opgemaakt worden uit een gotisch opschrift in de kerk. De verdere afwerking, meer bepaald de bouw van het schip, gebeurde wegens geldgebrek ten gevolge van de verslechterde economische toestand pas in de vijftiende en de zestiende eeuw toen het hoogtepunt van Vilvoorde al voorbij was, een historisch feit dat zich in het uitzicht van de kerk vertaalt in een lichte stijlbreuk tussen het oprijzende koor en het loggere schip en de buitengewone verhoudingen tussen beide: de in verhouding tot de rest van de kerk groots opgevatte oostpartij doet immers vermoeden dat het oorspronkelijke plan van het schip langer was en er bijgevolg beter bij aansloot.

Het oudste gedeelte van de kerk wordt gevormd door de huidige Kruiskapel, voorheen in gebruik als sacristie, en gelegen aan de noordzijde van het koor ter hoogte van de derde travee; ze klimt minstens op tot het einde van de dertiende eeuw en vormt vermoedelijk een overblijfsel van de toenmalige Romaanse kerk. Het hooggotische koor en transept werden gebouwd onder leiding van bouwmeester Adam Gherijs in de periode 1342-1384, zie ook het Latijnse bouwopschrift in Gotisch letterschrift op de noordoostelijke kruisingspijler; dit opschrift vermeldt de bouwmeester en zijn "aannemer" of meestermetser Obens; de taak van de andere personen die vermeld worden, in het bijzonder Egidius Braken, J. Craembot en H. Moleman werd niet verder gespecificeerd; het jaartal 1384, de vermoedelijke einddatum van de ruwbouw van de oostpartij, wordt wel vermeld; in de oksels van koor en transept werden vierkante torens voorzien die op de begane grond zijn opengewerkt als kapel, ten zuiden de zogenaamde Sacramentskapel of Sint-Annatoren, de zogenaamde kapel van de "grafliggende Christus" ten noorden; enkel de noordtoren werd, met uitzondering van de spits die dateert van 1815, volledig afgewerkt; de zuidelijke kreeg een voorlopige bekroning. Het driebeukige schip werd om financiële redenen pas opgetrokken in de loop van de vijftiende eeuw en overwelfd in de periode 1486-1490; het vertoont een iets eenvoudiger uitzicht dan de oostpartij, zo zijn de vensters in tegenstelling tot de rijzige koorvensters opmerkelijk kleiner. De zuidkapel van Sint-Antonius en Sint-Cornelius, modo Bodenkapel naar de schenker, werd als laatste uitbreiding opgetrokken in het begin van de zestiende eeuw.

In de jaren 1860 waren dringende herstellingswerken nodig; vooral de onderbouw en het portaal van het zuidelijke transept waren in zeer slechte staat en dienden gerestaureerd te worden. Aanvankelijk gebeurden de werken onder toezicht van de provinciale architect Louis Spaak, vanaf 1865 overgenomen door de Brusselse architect J. Appelmans die in 1866 ook de plannen ontwierp voor de bouw van een nieuwe sacristie aan de zuidzijde van het koor; ze werd voltooid in 1870.

Omstreeks 1889 werd het interieur gerestaureerd op initiatief van de toenmalige onderpastoor E.H. Cockx, zie herinneringsplaat in het koor: de muren werden ontdaan van de diverse lagen verf en pleisterwerk, zodat het oorspronkelijke bouwmateriaal, in het bijzonder de lokale zandsteen, zichtbaar werd; tegelijkertijd kwam het bovenvermelde gotische bouwopschrift aan het licht. Het exterieur werd gerestaureerd naar ontwerp van architect P. Langerock van 1898; de werken werden gestart in 1901 en omvatten onder meer de vernieuwing van de portalen (ontwerp van 1911) en de toevoeging van neogotisch maaswerk en een omlopende attiek met pinakels naar analogie van de balustrade die bewaard bleef op de Sint-Antonius- en Corneliuskapel, zie ook oude foto’s. Het ijzeren hek rondom de kerk werd geplaatst in 1912, eveneens naar ontwerp van P. Langerock van 1911. Net vóór het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog waren de werken voltooid.

De jongste restauratie naar ontwerp van M. Hoste en P. Speeckaert van architectenbureau Bressers, werd aangevat in 1994; fase 1 van de werken omvatte de restauratie van de toren met traptoren, de bedaking, het herstel van onder meer metselwerken, borstweringen en parementen, evenals de gewelven en hun bezetting. De natuursteen werd conserverend behandeld en waar nodig vervangen door Massangissteen, die de oorspronkelijk zandsteen het dichtst benadert. De werken liepen ten einde in 1996. Heden loopt de tweede fase van de campagne naar ontwerp van Ph. Depotter en P. De Smet van architectenbureau Bressers.

Beschrijving

De plattegrond ontvouwt een longitudinale kruiskerk met driebeukig schip van vier traveeën, een transept van één uitspringende travee met vlakke sluiting en een koor van vier rechte traveeën met vijfzijdige sluiting. De koorpartij wordt aan de noordzijde geflankeerd door een vierkante toren, op de begane grond opengewerkt tot de zogenaamde kapel van de grafliggende Christus, met flankerend traptorentje en de oude sacristie, heden de Kruiskapel; aan de zuidzijde door de vierkante Sacramentskapel of Sint-Annatoren met een voorlopig afgewerkte toren en aansluitend ten zuiden de rijzige Sint-Antonius- en Corneliuskapel van twee rechte traveeën met vijfzijdige sluiting, nu omgevormd tot weekkapel door invoeging van een lagere hout- en glasconstructie. Ook ten zuiden van het koor en ten oosten van laatstgenoemde kapellen ligt de sacristie van 1866-1870. De torens die het koor flankeren en op de begane grond zijn opengewerkt tot kapel, verlenen de constructie een eerder zeldzaam concept in een regio waar het voorkomen van een westtoren of een kruisingstoren meer gebruikelijk was.

De kerk werd volledig opgetrokken uit Ledische zandsteen onder leien bedaking. Het exterieur biedt een vrij homogeen gotisch uitzicht, hoewel het contrast tussen de rijzige spitsboogvensters van het koor en de bredere, logger aandoende vensters van het schip, een duidelijke stijlbreuk inhoudt die verwijst naar de bouwchronologie.

De westgevel, groots in zijn eenvoud en voorafgegaan door een bordestrap, wordt geritmeerd door versneden steunberen die de inwendige verdeling weerspiegelen en uitlopen op pinakels als resultaat van de restauratie naar ontwerp van P. Langerock in het begin van de twintigste eeuw, zie ook het verschil in materiaal. De middenpartij wordt verder horizontaal geaccentueerd door gedeeltelijk omlopende cordons en verrijkt door een korfboogpoort in een gerestaureerde gotische omlijsting onder bekronend spitsboogvenster met vernieuwd maaswerk.

Ook in de rest van de kerk worden de traveeën geritmeerd door versneden steunberen; in de middenbeuk, het koor en de zuidkapel lopen ze uit op pinakels, die ofschoon toegevoegd tijdens de restauratie van P. Langerock, toch in overeenstemming zijn met het gotische karakter; ook de omlopende attiek met gevarieerde gotische motieven als drielob en visblaas evenals het veelvuldige voorkomen van onder meer fioelen en waterspuwers horen uitdrukkelijk thuis in de gotische vormentaal. Eenvoudige doch brede spitsboogvensters in het schip, slanker en rijziger in de oostpartij, alle met neogotisch maaswerk onder doorgetrokken, omlopende druiplijst.

Het transept vertoont lichte verschillen in de uitvoering van de noordelijke arm in vergelijking tot de zuidelijke, mogelijk refererend aan de bouwchronologie, waarbij algemeen wordt aangenomen dat de noordelijke arm de oudste is; de zuidelijke arm is immers iets breder maar duidelijk soberder en minder zwaar. De vlakke sluitingen zijn opgevat als puntgevels, geritmeerd door omlopende cordons en haaks op elkaar gestelde en versneden hoeksteunberen; korfboogdeuren in gotisch uitgewerkte spitsboogomlijsting onder dito venster. Vierkante noordtoren van vier geledingen, gemarkeerd door haaks op elkaar gestelde hoeksteunberen en flankerend polygonaal traptorentje ten noordwesten; vrij gesloten registers, van elkaar gescheiden door omlopende waterlijsten; derde geleding met gekoppelde blinde spitsbogen; spitsbogige galmgaten in de vierde; piramidale leien spits met overkragende top; de gelijkaardig aangezette zuidtoren, vertoont een korte, octogonale bovenbouw onder dito leien bedaking als "voorlopige" afwerking, refererend aan het oorspronkelijke plan om de koorpartij te flankeren door twee, gelijkwaardige torens. De laatgotische Bodenkapel vertoont een rijzig karakter en sluit qua uitzicht aan bij het koor hoewel ze ruim een eeuw later werd voltooid.

De Kruiskapel vormt als overblijfsel van de oudere Romaanse kerk een haaks op het koor geplaatste constructie onder een steil zadeldak; de vrij gesloten puntgevel met kleine rechthoekige muuropeningen wordt afgelijnd door hogels en fioelen. Het eenvoudig bepleisterde interieur is overdekt door kruisribgewelven met tot bloemmotief uitgewerkte sluitsteen; de geprofileerde ribben worden opgevangen door maskerkopconsoles.

Interieur

Het voorheen bepleisterde en beschilderde interieur werd in 1889 ontdaan van diverse pleisterlagen, zodat de oorspronkelijke zandsteen zichtbaar werd, nu met rood geschilderd voegwerk. Een sobere spitsboogarcade op massieve bundelpijlers scheidt de middenbeuk van de zijbeuken; schip en zijkapellen dragen kruisribgewelven waarvan de bakstenen gewelfvlakken grotendeels bepleisterd zijn en de ribben worden opgevangen door kapiteelloze schalken, in tegenstelling tot het rijker uitgewerkte koor waar de meer verfijnde schalken voorzien zijn van koolbladkapiteeltjes. Bescheiden gepolychromeerd koor met rijzig karakter; een deel van de koorwand werd beschilderd met IHS-monogrammen en bijhorende symboliek. De kruisribgewelven hebben hier gevarieerde, gehistoriseerde gewelfsleutels en de ribben worden opgevangen door schalken met gepolychromeerde koolbladkapiteeltjes, op hun beurt geschraagd door verschillend gesculpteerde, figuratieve consoles. De bevloering werd volledig vernieuwd in de loop van de negentiende eeuw: deze van het koor in 1853, elders in 1860.

Mobilair

Beeldhouwkunst: Melchisedek en Aäron op het hoofdaltaar, na recent onderzoek toegeschreven aan Frans Duquesnois, eerste helft zeventiende eeuw; Onze-Lieve-Vrouw van Smarten, gepolychromeerd hout, volgens recent onderzoek uit de vijftiende eeuw; twee zestiende-eeuwse beelden Onze-Lieve-Vrouw met Kind, gepolychromeerd hout; Christus liggend in het graf, gepolychromeerd hout, circa 1630. Gepolychromeerde houten beelden: Sint-Rochus, eerste helft zeventiende eeuw, Heilige Antonius van Padua, negentiende eeuw.

Schilderkunst: De vier evangelisten, circa 1700, Godefridus Maes; De bewening van Christus, Annibale Carrachi (1560-1609); diverse achttiende-eeuwse schilderijen toegeschreven aan de Vlaamse School; Triptiek, gesigneerd en gedateerd Jan Portaels 1852.

Meubilair: Hoofdaltaar van circa 1852, vervaardigd door Van Meerbeek, barokke zijaltaren van gemarmerd hout, beide toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw, zeventiende eeuw.

Indrukwekkend, barok koorgestoelte aan weerszijden bestaande uit een wandbeschot met de voorstelling van het passieverhaal en twee rijen zitbanken, gedateerd 1663, in 1786 aangekocht van de priorij van Groenendael. Barokke preekstoel, afkomstig van de Sint-Joriskerk in Antwerpen, 1665, Artus Quellin de Jonge. Gedeeltelijk bewaarde achttiende-eeuwse communiebank. Zeventiende-eeuwse arduinen doopvont met deksel van messing.

Het orgel, in oorsprong een instrument Van J.B. Goynaut, werd meermaals gerestaureerd en/of verbeterd, onder meer in 1902 door Jos Stevens van Duffel, zie herinneringsplaatje.

Diverse merkwaardige grafstenen waaronder Karel van Bourgondië († 1535) en zijn echtgenote Catharina van Aelst († 1533), een arduinen bas-reliëf met voorstelling van de overledenen in biddende houding; Philippus van Dongelberge († 1645), arduinen grafplaat met voorstelling van de overledene in ontbinding, opgesmukt door wapenschilden; grafsteen van Adam Gherys († 1394), bouwmeester van de kerk; renaissancistische marmeren epitaaf van Henricus van Bronchorst († 1629), toegeschreven aan Hieronymus Duquesnoy de Oude; epitaaf van Marten Vande Zande († 1612).

Glasramen: drie middenramen in het koor, 1919, werkhuizen Steyaert (Schaarbeek); oorlogsraam, firma Jacobs Laken, 1924; de glasramen in het transept en boven het doksaal zijn van dezelfde firma, 1931.

  • AROHM, ML Brussel, Archief K.C.M.L., Plannen Onze-Lieve-Vrouw-van-Goede-Hoopkerk Vilvoorde.
  • AROHM, ROHM Vlaams-Brabant, Monumenten en Landschappen, Beschermingsdossier O.-L.-Vrouw-van-Goede-Hoopkerk.
  • CALDERON A., Historiek der straten van Vilvoorde, Leuven, 1993, p. 137-139.
  • DE MAISIERES T., L’Eglise de Vilvorde, in Bulletin de la Société Royale d’Archéologie de Bruxelles, nummer 5, juli-oktober 1931, p. 89-108.
  • FAUCONNIER A. en ROOSE P., Het historisch orgel in Vlaanderen, deel IIa, Brabant, Arrondissement Halle-Vilvoorde, Brussel, 1975, p. 411-415.
  • FELIX J.P., Het orgel in de O.-L.-Vrouwkerk te Vilvoorde door de eeuwen heen, in Brabantse Folklore, nummer 186, juni 1970, p. 154-185.
  • JANSEN J., Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Brabant. Kanton Vilvoorde, Brussel, 1980, p. 23-29.
  • NOPPEN C., Historiek en artistiek van Onze-Lieve-Vrouwkerk te Vilvoorde, Vilvoorde, 1950.
  • VERBESSELT J., Het parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13e eeuw. Deel XI. Tussen Zenne en Dijle, Pittem, s.d, p. 7-99.
  • WAUTERS A., Histoire des environs de Bruxelles, Boek 6-B, Heruitgave van de originele tekst van 1855, Brussel, 1972, p. 144-192.

Bron: KENNES H. met medewerking van STEYAERT R. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Vilvoorde, Deelgemeenten Vilvoorde en Peutie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB1, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Aanvullende informatie

In 1901 werden er restauratie werken uitgevoerd door aannemer Leonard Verstraete uit Rumbeke, naar ontwerp van architect Pierre Langerock uit Leuven.

  • Informatie verkregen van Luc Spyckerelle (januari 2021).
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Relaties


Waarnemingen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Decanale kerk Onze-Lieve-Vrouw van Goede Hoop [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/70574 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.