erfgoedobject

Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen

bouwkundig element
ID
6966
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/6966

Juridische gevolgen

Beschrijving

Historiek

Het gebouw aan de Jozef De Bomstraat is vooral bekend als de voormalige "Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen", opgericht door Marie Elisabeth Belpaire.

Begin 20ste eeuw werd aan het meisjesonderwijs in Vlaanderen weinig aandacht besteed. Door het grote gebrek aan goed, algemeen vormend voortgezet onderwijs was ook de voorbereiding tot hogere opleidingen ondermaats. In 1913 pleitte de Leuvense professor Emile Vliebergh in Dietsche Warande en Belfort voor de openstelling van het katholiek hoger onderwijs voor vrouwelijke studenten, wat in Vlaanderen nog altijd op een grote terughoudendheid werd onthaald.

Een van de hoofdfiguren in de emancipatiebeweging van Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948), schrijfster, flamingante, feministe en diep gelovige persoonlijkheid. Als dochter van Alphonse Belpaire en Betsy Teichmann groeide ze op in een multiculturele, ruimdenkende familie met naam en fortuin. Vanaf 1870 zou ze onder invloed van haar oom Frédéric Belpaire in een meer strijdbare ultramontaanse richting evolueren. Met haar ruime visie en even ruime financiële middelen ondersteunde juffrouw Belpaire op het einde van de 19de en in de eerste decennia van de 20ste eeuw verscheidene sociale, culturele, opvoedkundige en Vlaamse initiatieven in katholieke kring. In het sociale vlak richtte zij circa 1899 in samenwerking met Hilda Ram de Constance Teichmannbond op, een Vlaamse damesvereniging met losse bijeenkomsten waar verfranste dames al doende Vlaams en andere talen konden aanleren en konden kennismaken met goede Vlaamse kinderliteratuur. In 1900 werd ze voorzitster van de Mariakrans, een stedelijke vereniging van parochiale vrouwenmutualiteiten, die zich toelegde op de meer geestelijke belangen van volksvrouwen. Op cultureel gebied was zij in 1898 medeoprichtster van de kring Eigen Leven, die door een bundeling van de meest begaafde en dynamische krachten een verjonging en vernieuwing in het katholieke literaire leven en in de katholieke Vlaamse beweging tot stand wilde brengen; binnen de kring financierde zij de totstandkoming, in 1900, van het Vlaamse, katholieke en culturele tijdschrift Dietsche Warande en Belfort waarin zij verschillende bijdragen publiceerde en waarvan zij in 1900 hoofdredacteur werd.

In 1915 gaf ze haar steun aan het initiatief tot uitgave van een Vlaams dagblad voor de soldaten achter het front, dat een groot succes kende; ze leverde dagelijks bijdragen aan De Belgische Standaard, trok bekende medewerkers aan en was zeer dicht bij de samenstelling van het blad betrokken. Op artistiek vlak vermelden we de oprichting van het Vlaams kwartet en de inrichting van de Antwerpse artiestenmis. Belangwekkende projecten op pedagogisch vlak zijn de oprichting van verschillende meisjesscholen en studiekringen voor vrouwen, onder andere het Anna Bijnsinstituut (1875 en volgende), de Extention Universitaire pour femmes (1896), het Institut Belpaire (1902), de Cours supérieur (1905) en de Sint-Ludgardisschool, de Vlaamse afdeling van het Belpaire-instituut (1911), alle in Antwerpen.

Ook bij de totstandkoming van de Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen, in 1919, speelde Marie Elisabeth Belpaire een cruciale rol. In deze instelling wilde zij haar dierbaarste opvoedingsidealen voor meisjes verwezenlijkt zien, namelijk een degelijke intellectuele opleiding van de Vlaamse vrouw, gepaard aan sociale bewustwording en religieuze vorming.

De grondleggers van de Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen

De Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen, kortweg Hogeschool voor Vrouwen, ontstond onder impuls van enkele vooraanstaande intellectuelen die de Vlaamse zaak, de sociale beweging en het christelijk feminisme waren toegedaan. De belangrijkste initiatiefnemer was Petrus Janssens, een dominicaan, wiens orde in Antwerpen al filosofische leergangen voor vrouwen had ingericht. Naast hem stond Jan Belpaire, neef van juffrouw Belpaire en één van de bezielers van de christelijke sociale werken en de vrouwenbeweging in België. Op de stichtingsbijeenkomst van de Hogeschool voor Vrouwen in maart 1919 was ook Jules Persyn - germanist, literair criticus, redacteur van Dietsche Warande en Belfort, leraar aan het Belpaire-instituut en aan het Hoger Handelsinstituut in Antwerpen, later ook hoogleraar aan de universiteit van Gent - aanwezig.

Samen met Petrus Janssens, Jan Belpaire en Jules Persijn bereidden vier vrouwen de stichting van de Hogeschool voor: Louisa Duykers, inwonende gezelschapsdame van M.E. Belpaire, romanschrijfster, dichteres en redactrice van Dietsche Warande en Belfort, Julia De Bie, die aan de katholieke universiteit van Fribourg in Zwitserland colleges filosofie en psychologie volgde en secretaresse was van de Constance Teichmannbond, Margriet Baers, die aan de universiteit van Fribourg het doctoraat in de wijsbegeerte behaalde en zich in Genève toelegde op experimentele psychologie en tot slot Marie Elisabeth Belpaire, die samen met Petrus Janssens de belangrijkste inspirator was. Zonder haar visie, haar invloed en haar persoonlijk fortuin zou de verwezenlijking van de vrouwenhogeschool niet mogelijk zijn geweest. Zij was niet alleen een christelijke feministe, toen in feite een contradictio in terminis, maar ze verleende ook steun aan de Vlaamse beweging, hoewel ze zelf uit een Franssprekende familie kwam. Vanuit haar overtuiging was ze nauw betrokken bij Nederlandstalige onderwijsinitiatieven voor meisjes in Antwerpen, met op het hoogste niveau de Hogeschool voor Vrouwen, die voornamelijk onderlegde dochters uit de verfranste katholieke Vlaamse burgerij als doelgroep had.

Het gebouw

Voor de werking van de Hogeschool voor Vrouwen stelde juffrouw Belpaire enkele lokalen ter beschikking in het Institut Belpaire, Jozef De Bomstraat nummer 11 in Antwerpen. Naast een lagere en middelbare afdeling bood het “Institut” ook een hogere vorming aan, de Cours supérieur pour jeunes filles, waar bekende professoren lesgaven. Deze “Cours supérieur” was de voortzetting van de alweer door juffrouw Belpaire gestichte Extention Universitaire pour femmes, leergangen die van 1897 tot 1905 druk waren bijgewoond door het Antwerpse damespubliek. De Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen kon dus al dadelijk meegenieten van de reputatie van de Cours supérieur en de vroegere Extention Universitaire. Eveneens in 1897 was in Antwerpen, in navolging van de Engelse university extention, een vereniging voor volksontwikkeling en Vlaamse ontvoogding gesticht: de katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding. Ook bij dat initiatief knoopte de Hogeschool voor Vrouwen aan.

Het gebouwencomplex dat aan de instelling onderdak bood kwam in verschillende fasen tot stand. In 1901 werd een bouwtoelating afgeleverd voor een vleugel op de binnengrond tussen Sanderus- en Jozef De Bomstraat. Het is de oudste nog bestaande vleugel, haaks op de Jozef De Bomstraat en aan de westzijde van de speelplaats gelegen. Deze vleugel huisvestte de volledige lagere afdeling en het lager middelbaar onderwijs van het Institut Belpaire. Om haar nieuwe project, de Cours supérieur te huisvesten werd een prestigieus complex in neogotische en neo-Vlaamserenaissance-stijl gerealiseerd, waarvoor in 1905 een bouwtoelating voor de vleugel aan de zuidzijde van de speelplaats en voor de verbindingsvleugel naar de Jozef De Bomstraat, corresponderend met de twee rechtertraveeën van de voorbouw, werd afgeleverd en in 1906 een bouwtoelating voor de volledige invulling van de voorbouw. De ontwerpen van 1905 en 1906 zijn van de hand van Jules Coomans, aanhanger van de Sint-Lucasscholen, sedert 1895 stadsarchitect in Ieper en na de Eerste Wereldoorlog leidinggevend architect in de wederopbouw. Het beroep op deze West-Vlaamse bouwmeester houdt wellicht verband met zijn bekendheid met de families Belpaire en Teichmann, die hem ook als architect hadden aangebracht voor de bouw van de Sint-Eligiuskerk (1903-1905), gelegen aan de Van Helmontstraat in de Antwerpse wijk Stuivenberg.

De leergangen van de Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen, opgericht in 1919, werden in dit complex georganiseerd. Daarnaast gingen de leergangen van de Cours supérieur er nog een tijdlang door en vonden er literaire voordrachten, studiekringen en debatten plaats. Tot 1997 deelde het Belpaire-instituut het complex met de Katholieke Vlaamse Hogeschool. Sedertdien is het Belpaire-instituut gehuisvest in de Nerviërsstraat. In 2002 werden de gebouwen aan de Jozef De Bomstraat grondig gerestaureerd.

De ideale universiteit

De stichters van de Hogeschool voor Vrouwen streefden een meervoudig doel na. Eerst en vooral wilden zij door middel van Nederlandstalig hoger onderwijs de Franssprekende elite in Vlaanderen door een Vlaamse elite vervangen – een baanbrekend initiatief want Vlaanderen bezat toen nauwelijks Nederlandstalig lager en middelbaar onderwijs en al helemaal geen Nederlandstalige universiteit. In de tweede plaats wensten zij een degelijke intellectuele opleiding voor de vrouw, om haar beter voor te bereiden op haar taak in het gezin als echtgenote en moeder en op haar taak in de maatschappij als (toekomstige!) stemgerechtigde, als sociale werkster of desnoods als beroepsactieve vrouw, al ging een burgervrouw normaal gezien niet werken. Ten derde hechtten zij veel belang aan de sociale bewustwording van de vrouw in de hoop persoonlijkheden te zien opstaan die de sociale en feministische beweging in de toekomst zouden kunnen leiden. Tot slot probeerden zij het zedelijk verval en de laïcisering van de maatschappij tegen te gaan door de vrouw een diepgaande, op kennis en inzicht gebaseerde religieuze vorming te geven, die haar zou leiden bij de opvoeding van haar kinderen.

Die doelstellingen sloten aan bij wat er toen onder de progressieve katholieken leefde: de betrokkenheid bij de Vlaamse beweging, het streven naar een verbetering van het middelbaar meisjesonderwijs, de bloeiende sociale studiekringen van de KAV, de strijd voor het vrouwenstemrecht. In hetzelfde jaar 1919 werd in Brussel een Franstalig hoger instituut voor meisjes opgericht door Marie Haps, die de intellectuele ontwikkeling zag als een belangrijke stap in de emancipatie van de vrouw en daarom vurig de openstelling van het katholiek hoger onderwijs voor vrouwen bepleitte. Omdat Leuven in 1919 nog geen meisjesstudenten toeliet, probeerden zowel de Antwerpse Hogeschool als het instituut van Marie Haps een katholiek alternatief te bieden aan meisjes die anders naar Gent of Brussel zouden gaan. Daarnaast hadden de stichters van de Hogeschool ook een visie op de aard van het te geven onderwijs. Zij baseerden zich op de geschriften van John Henry Newman, die de ideale universiteit opvatte als een plaats waar gespecialiseerd wetenschappelijk onderricht samenging met een brede morele vorming tot beschaafde en sociaal bekommerde christenen. Met haar opvoedingsproject zette Marie Elisabeth Belpaire zich af tegen de veelal wereldvreemde pensionaten van de religieuze ordes, waar tucht en discipline de overhand hadden.

Op zondag 5 oktober 1919 werd de Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen plechtig geopend in aanwezigheid van minister van staat A. Van de Vyvere en met een muzikaal intermezzo door het Vlaamse Kwartet. De leiding van de school werd toevertrouwd aan pater Janssens, die als rector aan het hoofd van de Academische Raad stond. Margriet Baers werd directrice en Julia De Bie secretaresse. De beschermheilige van de school was Sint-Thomas van Aquino, de grote dominicaner godgeleerde uit de middeleeuwen en patroon van het katholiek onderwijs.

Grote verwachtingen

De vreugdekreten in de Vlaamse katholieke pers tonen aan welke hooggespannen verwachtingen men voor het nieuwe instituut had. Ondanks de vrome en hoge doelstellingen was het Belgische episcopaat de Hogeschool niet echt gunstig gezind. Het beschouwde de emancipatie van de vrouw als een poging van de socialisten om de christelijke samenleving en de door God ingestelde orde in het gezin te ondermijnen. Een andere reden waarom de kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders voorlopig buiten de zaak werden gelaten, was de kwestie van het Nederlandstalig onderwijs. Precies hierover was M.E. Belpaire in 1909 in onmin geraakt met kardinaal Mercier die het Nederlands als voertaal op universitair niveau ongeschikt vond.

De eerste jaren: baccalaureaat, kandidatuur of licentiaat?

De Hogeschool startte met één faculteit: Wijsbegeerte en Letteren. Het programma omvatte drie jaar, maar aanvankelijk wist men nog niet welke academische graad men de afgestudeerden zou verlenen: baccalaureaat, kandidatuur of licentiaat? Er was een uitstekend Nederlandssprekend katholiek professorenkorps samengebracht dat borg stond voor cursussen op universitair niveau: filosofie, apologetica, liturgie, Bijbelstudie, geschiedenis van de oudheid, middeleeuwse geschiedenis, muziekgeschiedenis, geschiedenis van de beeldende kunsten, Nederlands, vergelijkende letterkunde, literatuurgeschiedenis, taalkunde, psychologie, pedagogie, theoretische en praktische sociologie. Het toch al zeer degelijke programma van 1919 werd de volgende jaren nog verder uitgewerkt en verruimd. In het tweede jaar, 1920-1921, stak men van wal met drie faculteiten: een algemeen vormende (wijsbegeerte en letteren), een sociale en een pedagogische die elk met een uitgebreid en aangepast cursusprogramma werden onderbouwd.

In 1922 werd de Hogeschool omgedoopt tot een vereniging zonder winstbejag. Het gebouwencomplex met de scholen aan Sanderus- en Jozef De Bomstraat werd door M.E. Belpaire aan de vzw geschonken. Ondertussen had pater Janssens monseigneur Ladeuze, rector van de universiteit van Leuven, tot medewerking bewogen: de rector zou van juni 1922 af de diploma’s mee ondertekenen, waardoor de Hogeschool in het prestige van de universiteit kon delen. Maar hoe bijzonder het Hogeschoolproject ook was, er kwam geen massa studentinnen op af. Alleen overtuigde Vlamingen kozen, zo ze al prijs stelden op hoger onderwijs voor meisjes, Nederlandstalig onderwijs voor hun dochters. Intussen bleven de bestuurders streven naar een erkenning van de licentiaatdiploma’s, maar hier doemde een onoverkomelijke hinderpaal op, namelijk het lage ontwikkelingspeil van de studentinnen, waardoor het universitaire karakter van de school moeilijk kon bewaard blijven.

Wie aan een universiteit ging studeren moest klassieke humaniora gevolgd hebben. In 1919 waren er echter omzeggens geen meisjesscholen die over deze afdeling beschikten en indien dit wel het geval was telde ze weinig leerlingen. Omdat de meeste meisjes noch het vereiste diploma, noch de nodige basiskennis bezaten, was een wettige erkenning van de Hogeschool voor Vrouwen gewoon utopisch. Noodgedwongen moest de school haar universitaire aspiraties inbinden. In de jaren 1920 kon ze nog slechts in één richting doorgroeien, namelijk naar een algemeen vormende opleiding op hoog niveau met beperkte beroepsmogelijkheden. De sociale faculteit, die nochtans tot een boeiende afdeling was uitgegroeid, verdween stilletjes naar de achtergrond.

Juffrouw Belpaire volgde de wederwaardigheden van de school van nabij. Men ging, zeker in de moeilijke beginperiode, geregeld bij haar te rade, en haar invloed en grote kring van relaties, waaruit toen verschillende professoren werden gerekruteerd, betekenden veel voor het prestige van de Hogeschool. Aanvankelijk ontfermde ze zich zelfs een beetje over de studentinnen. Daar de De Bomstraat te weinig plaats had om de internen te huisvesten logeerden enkelen onder hen bij juffrouw Belpaire, Markgravelei nummer 168 ter plaatse van het huidige park Hertoghe. Voor de maaltijden konden de studentinnen in de Sint-Ludgardisschool terecht, die toen nog in de Sanderusstraat was gevestigd.

De verdere geschiedenis van de Hogeschool: kort overzicht

De beginperiode van de Hogeschool voor Vrouwen werd gekenmerkt door grote onzekerheid, temeer daar de eerste directrice Margriet Baers in 1922 vroegtijdig overleed. Ze werd tijdelijk vervangen door Julia De Bie. Van 1929 tot 1966 was Maria Verstraeten directrice. Het eerste decennium van haar bestuur, de jaren 1930, betekende een bloeitijd voor de school, die een eigen profiel en een eigen, weliswaar beperkt publiek had gevonden. De studies beoogden, onder leiding van en schare uitgelezen professoren “stilaan te scheppen een hoogeren stand in de vrouwenwereld, hooger niet zoozeer om reden der fortuin, maar door den waren adel van verstand en gemoed.” Onder Maria Verstraeten bleef de school een niveau behouden dat zeldzaam was in het meisjesonderwijs van die tijd. Zij wist de sfeer van een universiteit te verbinden met de gastvrijheid en de gezelligheid van een voorname, hechte familie. Ze werd in haar werk als directrice gesteund door M.E. Belpaire en verstond zelf ook de kunst om academici voor de school te winnen. De Tweede Wereldoorlog bracht allerlei moeilijkheden mee maar ondanks de Duitse bezetting bleef de school vrij normaal functioneren tot mei 1944. Pas op het einde van de oorlog moesten de lessen worden opgeschort wegens de hevige bombardementen van de geallieerden, de terreur van de vliegende bommen en andere oorlogsbeproevingen. Het zilveren jubileum van de Hogeschool voor Vrouwen dat noodgedwongen was uitgesteld werd passend gevierd op 6 juni 1948. Drie dagen later overleed juffrouw Belpaire.

Na de oorlog, toen bleek dat alleen beroepsgerichte opleidingen en wettelijke diploma’s een toekomst hadden, werd in de Hogeschool naar nieuwe studierichtingen gezocht die tot “vrouwelijke” beroepen konden leiden. Tussen 1949 en 1969 kwamen volgende secties tot stand: Journalistiek, Binnenhuiskunst (de oprichting van een kunstafdeling was altijd de wens geweest van juffrouw Belpaire, die indertijd al op de tweede verdieping van de school een prachtige, ruime tekenzaal had laten inrichten voor de Cours supérieur), Assistenten in de Psychologie, Logopedie en Vertalers-Tolken. Deze evolutie werd afgerond met de wettelijke erkenning van de diploma’s: eerst AiP in 1953, gevolgd door Logopedie in 1957 en tot slot VT op het einde van de jaren 1960. Gaandeweg verdwenen de overige afdelingen: Binnenhuiskunst, Directiesecretariaat, de oude faculteit van 1919 en Journalistiek. Vanaf 1969 werden mannelijke studenten toegelaten: de Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen heette van dan af Katholieke Vlaamse Hogeschool. In de jaren 1970 en 1980 breidde de school zich uit, eerst in de Jozef De Bomstraat, daarna, in 1987, in het gebouw van De Vlijt in de Sint-Andriestraat voor de afdeling licentiaat vertaler en licentiaat tolk. Sindsdien kenmerkt de ontwikkeling van de Hogeschool zich door een gestage expansie. In 2000 werd de Katholieke Vlaamse Hogeschool opgenomen in de Lessius Hogeschool.

Beschrijving

Situering

De oudste schoolvleugel van het Institut Belpaire, gelegen aan de westzijde van de speelplaats, dateert uit 1901. De ontwerper noch de aannemer van dit functionele schoolgebouw, dat oorspronkelijk drie bouwlagen en tien traveeën onder en zadeldak omvatte, vallen uit het bouwdossier af te leiden. In 1911 ontwierpen de architecten Laurent Duvivier en Adolphe Van Coppernolle de noordwaartse uitbreiding van dit gebouw, een vleugel van drie bouwlagen en acht traveeën onder een pseudo-mansarde die tegen een ouder pakhuis in de Molenstraat aanleunt, en waarvan het gevelfront georiënteerd is op de Sanderusstraat. Hier was in 1904 al een woning voor de directrice opgetrokken, die in de jaren 1970 verdween voor een nieuwbouwvleugel. Het schoolgebouw uit 1901 kreeg later nog een extra verdieping, en het interieur werd grondig aangepast.

De door Jules Coomans ontworpen vleugels - de voorbouw aan de Jozef De Bomstraat, de verbindingsvleugels en de vleugel aan de zuidzijde van de speelplaats - vertonen opmerkelijke architectuurhistorische kwaliteiten en behielden niettegenstaande een aantal aanpassingen een grote mate van authenticiteit.

Grondplan

Het grondplan vertoont een voorbouw aan de Jozef De Bomstraat met een haaks aansluitende smalle doorgang en verder een afgeronde vleugel die de verbinding vormt tussen de voorbouw en de vleugel aan de westzijde van de speelplaats. Een bredere, eveneens haaks op de voorbouw aansluitende vleugel vormt de verbinding met de dwarse vleugel die aan de zuidzijde van de speelplaats is gelegen; het grondplan van beide vleugels is L-vormig. De laatste vleugel is ingebracht achter vier bestaande rijhuizen aan de straat. Tussen de twee verbindingsvleugels bevindt zich een kleine binnenplaats.

Exterieur

De voorbouw aan de straat - van 1905-1906 - telt elf traveeën waarvan de twee uiterst rechtse traveeën overeenkomen met de verbindingsvleugel tussen voorbouw en zuidelijke speelplaatsvleugel; hij is drie bouwlagen hoog en afgedekt met zadeldak (nok parallel aan de straat, leien). De neogotische vormgeving gaat terug op de regionale West-Vlaamse bouwtrant. De vrijwel symmetrisch opgebouwde voorgevel is aan weerszijden voorzien van een topgevel; het centrale gedeelte met lijstgevel is afgesloten met een in neogotische stijl ajour bewerkte attiek, waar twee getrapte dakkapellen op aansluiten. Het parement van de voorgevel is voornamelijk uitgevoerd in geel, licht okerkleurig baksteenmetselwerk met veelvuldig gebruik van vormstenen voor omlijstingen en siermotieven. De gebruikte baksteen kan worden geïdentificeerd als de zogenaamde “Nieuwpoortse baksteen”. De hoge plint, uitgevoerd in ruw behakte blauwe natuursteen, is geopend met keldervensters. Er werd overvloedig gebruik gemaakt van witte en blauwe natuursteen voor dorpels en lijstwerk, vensterstijlen en colonnetten, sokkels en kapitelen, aanzet- en kraagstenen, dek- en topstenen, maaswerk en pinakels, boogvelden en siermotieven. Lelievormige smeedijzeren ankers komen voor op de begane grond en onder de topgevels.

Kenmerkende muuropeningen, profielen, boogvormen, lijstwerk en siermotieven, die in een repeterend schema zijn opgenomen, onderlijnen de uitgesproken neogotische expressie van dit gebouw. De verschillende kruisvensters zijn gevat in zwaar geprofileerde tudorboogvormige nissen, waarvan de druk door ranke colonnetten wordt opgevangen. De blinde boogvelden evenals de aansluitende borstweringen tussen tweede en derde bouwlaag zijn uitbundig versierd met lobmotieven, kruisbloemen en maskerkopjes. De begane grond wordt doorbroken door een breder uitgewerkte inkompartij met dito flankerende vensters, samen zes traveeën breed, gemarkeerd door maaswerk, glas in lood met ruitvormige verdelingen, medaillons en een korfbogige toegang met grotendeels beglaasde houten vleugeldeur.

De deels ingebouwde achtergevel, geopend met rechthoekige, klooster- en kruisvensters, is opgetrokken uit dezelfde materialen als de voorgevel doch hij is soberder uitgewerkt en sluit qua vormgeving meer aan bij de voorgevel van de verder beschreven vleugel aan de speelplaats (cf. infra). Zijn onregelmatige opbouw wordt gedomineerd door de driezijdige uitbouw van de corresponderende trapzaal, cf. de verspringende muuropeningen en het monumentale rondboogvenster met zesdelige indeling, roosvenster, glas in lood met ruitvormige verdelingen en blinde panelen met reliëfversiering. Bovenop deze uitbouw is een balkon met opengewerkte borstwering aangebracht. Van op de binnenplaats is de recente verbouwing van het dak te zien.

De sober versierde lijstgevels van de verbindingsvleugels vertonen een gelijkaardige vormgeving. Beide vleugels zijn drie bouwlagen hoog. De westelijke verbindingsvleugel telt twee traveeën ter hoogte van de doorgang en vier traveeën in de afgeronde aanbouw. De oostelijke verbindingsvleugel telt vier traveeën. De aansluitende traptoren vormt de overgang tussen de verbindingsvleugel en de iets vooruit geschoven vleugel aan de zuidzijde van de speelplaats. De vierledig opgebouwde toren is afgedekt met een afgewolfd leien zadeldakje met vorstkam en dakkapellen, vermeerderd met een achtzijdige torennaald met lantaarn, ingesnoerde peerspits en smeedijzeren topversiering met windvaan. De klimmende vensters in de zijgevel verwijzen naar de achterliggende trappartij; een bordestrap met zes arduinen treden en fraaie smeedijzeren leuning leidt naar de toegang. Op de onderste geleding van de toren zijn twee bas-reliëfs aangebracht, namelijk een gedenkplaat met buste van M. Chaumont-Cammaert, directrice van het Belpaire-instituut van 1905 tot 1929, uitgevoerd door Alfons Strijmans (cf. signatuur) en een afbeelding van Onze-Lieve-Vrouw met inscriptie “Stoel der Wijsheid BVO”. Tussen de verbindingsvleugels bevindt zich een ijzeren afdak met vernieuwde beglazing. Een gelijkaardige luifel is aangebracht over de volledige lengte van de westelijke vleugel uit 1901.

De aan de zuidzijde van de speelplaats gelegen vleugel - van 1905 - telt negen traveeën en drie bouwlagen en is afgedekt met een zadeldak (nok parallel met straat, leien). Het uitzicht ervan gaat terug op de regionale West-Vlaamse renaissancestijl. De symmetrisch opgebouwde lijstgevel is ter hoogte van de tweede + derde en de zevende + achtste travee verhoogd met een trapgevel. Evenals voor de overige gevels is ook hier het parement voornamelijk uitgevoerd in geel, licht okerkleurig baksteenmetselwerk, afgewisseld met blauwe en witte natuursteen voor constructieve en decoratieve toepassingen. Vormstenen worden hier minder aangewend. De hoge arduinen plint vertoont gekoppelde keldervensters met sierlijk smeedijzeren hekwerk. Sierankers komen voor onder de kroonlijst en in de trapgevels.

De gevelopbouw is strak en repetitief. De horizontale verdelingen worden aangegeven door voornoemde plint, kordonvormende lekdrempels, doorlopende speklagen en middenstijlen, doorlopende speklagen en bovendorpels, onderling verbonden booglijsten en een, weliswaar onderbroken doch aflijnende kroonlijst ondersteund door consoles; de verticale geledingen worden versterkt door vlakke en overhoekse pilasters die ingewerkt zijn in de muurdammen. De gevel is opengewerkt door middel van kruisvensters - op de derde bouwlaag evenals aan de voorgevel met rondboogvormige bovenlichten - die op de eerste en de derde bouwlaag overspannen worden door korfboogvormige ontlastingsbogen met maskerkopjes en diamantkoppen als sluitstenen en decoratief uitgewerkte kapiteeltjes als kraagstenen; op de tweede bouwlaag zijn boven elk venster twee gekoppelde ontlastingsbogen aangebracht waarvan de blinde boogvelden zijn ingevuld met gebeeldhouwde wapenschilden van alle Belgische provincies, cartouches en rolwerk. Een cartouche met jaartal 1905 geeft het begin van de werken aan. Ter hoogte van de vijfde travee bevindt zich een rechthoekige toegangsdeur, voorafgegaan door een dubbele bordestrap met zes arduinen treden en een fraaie smeedijzeren leuning. Ter hoogte van de eerste travee is een rechthoekig portaal aangebouwd, voorzien van een balkon met opengewerkte natuurstenen borstwering. Een enkelvoudige trap zoals hoger beschreven leidt naar de korfboogvormige toegangsdeur. Tegen de hoek van het portaal is een witstenen H. Hartbeeld met sokkel en baldakijn geplaatst.

Interieur

In de voorbouw aan de Jozef De Bomstraat behielden de meeste vertrekken hun oorspronkelijke aankleding en inrichting. We bespreken achtereenvolgens de hal, het aansluitende secretariaat rechts en de directiekantoren links, het sanitair en de trapzaal op de begane grond, de overloop en de audiëntiezaal - de zogenaamde “Beethovenzaal”- op de tweede bouwlaag, de vroegere slaapkamers op de derde bouwlaag en tot slot de dakverdieping.

De hal, die zich uitstrekt ter hoogte van de drie verbrede traveeën, heeft een opvallende tegelvloer van blauwe, rode, bruine en witte tegels; het patroon vertoont grote, door afstekende banden van elkaar gescheiden vierkanten, die verschillend zijn ingevuld. De bepleisterde en in imitatienatuursteen beschilderde wanden worden doorbroken door vlak omlijste tudorboogvormige muuropeningen aan de straatkant (cf. beschrijving exterieur), verder door verschillende korfboogvormige deuren naar de aanpalende vertrekken en een gelijkaardige doch ruimere doorgang naar de trapzaal. De geblokte, zwaar profileerde omlijstingen rond de korfboogvormige doorbrekingen zijn alle uitgevoerd in witte natuursteen; de bredere doorbrekingen in de smalle zijden van de inkomhal zijn bekroond met een driedelig bovenlicht met neogotisch maaswerk; de eikenhouten, enkelvoudige en vleugeldeuren zijn met briefpanelen versierd, de bovenhelften met ruitvormig, kleurloos of geel getint gehamerd glas in lood ingevuld. Voor de inkom is een driezijdig, gelijkaardig tochtportaal geplaatst. De tweebeukige hal is afgedekt met kruisribgewelven; de witstenen ribben komen neer op marmeren zuilen en witstenen halfzuilen met veelzijdige sokkel en dito bladkapiteel; de gewelfschilden zijn uitgevoerd in baksteen.

In de hal staan een aantal beelden opgesteld, namelijk een witstenen buste van Marie Elisabeth Belpaire door Lode Vleeshouwers en een bronzen buste van E.P. Leonardus Lessius S.J. door Jeroen Humbeeck, beide op een neutrale, recente sokkel; op de trappaal staat een bronzen beeld ten voeten uit, “Het lezend meisje”, door Alfons Strymans.

In het vertrek rechts, waar nu het secretariaat is gevestigd, is een originele parketvloer bewaard. Er bevindt zich een opmerkelijke, art nouveau getinte schoorsteenmantel met groen betegelde achterwand, een zwarte ijzeren haard, houten wangen en schouwbalk en een houten boezem met spiegels en schabjes die eruitziet als een vitrinekast.

In de salons aan de tegenoverliggende zijde van de hal, de huidige directiekantoren, zijn de oorspronkelijke parketvloeren bewaard, voorts de houten schoorsteenmantels met betegelde achterwanden, respectievelijk effen blauw en geel/blauw geblokt, schouwbalken met gebeeldhouwde plantaardige motieven en in de salon aan de straat een houten boezem met paneelwerk en ronde spiegel. Tussen beide salons bevindt zich een vierdelige tussendeur van hout en glas. In de salon aan de binnenplaats werd voor een van de ramen een door Jos Hendrickx gebrandschilderd glas-in-loodpaneel geplaatst. De plafonds in beide vertrekken vertonen een met hout beklede betonconstructie van moer- en kinderbalken op balksloffen en witstenen consoles.

In de hoek onder de trap bevindt zich een vestiaire en een sanitaire ruimte met originele, witporseleinen wastafel met blauwe bloemenpatronen op opengewerkte gietijzeren steunstukken.

De trapzaal bevat een arduinen bordestrap met in neogotische stijl uitgewerkte trapwanden op de begane grond en een in dezelfde stijl ajour bewerkte hardstenen leuning met dito tussenstijlen en trappaal. Een houten cassettenplafond met koof op witstenen consoles overspant de trapzaal.

Op de overloop van de tweede bouwlaag is in één van de ramen van de achtergevel een door Jos Hendrickx gesigneerd gebrandschilderd glas-in-loodraam ingebracht en staat er een houten beeld, "Het Zingend Meisje", van de hand van Karel Lateur.

De audiëntiezaal, de zogenaamde ”Beethovenzaal”, zaal ontleent haar naam aan de hier opgestelde bronzen Beethovenkop van 1909, vervaardigd door Antwerps kunstsmid Lode Verhees. Op de vloer ligt parket, de wanden zijn bepleisterde en effen beschilderd. De rechthoekige en tudorboogvormige, meerledige deuren zijn met briefpanelen versierd, de boogvormige deuren zijn grotendeels beglaasd. Opmerkelijk is vooral het moer- en kinderbalkenplafond, in wezen een betonnen constructie die met hout is bekleed, volledig historiserend uitgewerkt met opengewerkte schoorstukken, figuratief gebeeldhouwde sloffen en witstenen consoles; hieronder is een omlopende, veelkeurig beschilderde fries aangebracht, die met bloem- en bladmotieven en een voorstelling van de verschillende maanden van het jaar is versierd. De in de zaal aanwezige bronzen kroonluchters en lichtarmen met peervormige lampen gaan terug tot de oorspronkelijke inrichting. Links van de Beethovenzaal bevinden zich twee directiekantoren met bewaarde schoorsteenmantels, rechts bevindt zich de zogenaamde “kunstbibliotheek”.

Op de derde bouwlaag werden aan weerszijden van de middengang de voormalige slaapkamers van inwonende leerlingen en surveillanten ondergebracht. De kamers zijn eenvoudig ingericht met houten plankenvloeren en bepleisterde, beschilderde muren. In een aantal kamers zijn de oorspronkelijke houten wastafels nog bewaard, ‘t is te zeggen een tweedeurs kastje in pichepine met één echte en één valse lade met ingewerkte witporseleinen wasbak. De voormalige slaapkamers zijn momenteel in gebruik als kantoren.

De herbestemming van de dakverdieping, eveneens met kantoren, is recent. Om voldoende daglicht binnen te halen werden in het dakschild aan de achterzijde grote vensters ingebracht.

In de oostelijke verbindingsvleugel bevindt zich een eenvoudige trapzaal met houten bordestrap, fijne balusterleuning en balkvormige trappaal met paneelversiering. De trap in de hoektoren is vergelijkbaar. De vergaderzaal op de eerste bovenverdieping is ingericht met antiek meubilair, porselein, schilderijen en kunstvoorwerpen. In een leslokaal in de dakverdieping zijn de samengestelde houten kapspanten te zien.

De vleugel aan de zuidzijde van de speelplaats bevat op de gelijkvloerse verdieping een studiezaal, op de tweede bouwlaag een bibliotheek en op de derde een groot auditorium, dat ondergebracht is in de vroegere tekenzaal van de Cours supérieur. De inrichting is, op de houten paneeldeuren na, vrijwel volledig aangepast aan het hedendaagse gebruik. In de studiezaal op de begane grond zijn de betonnen overspanningen op witstenen consoles met rolmotief nog te zien. In het groot auditorium bleef het oorspronkelijke plafond grotendeels in zijn oorspronkelijke staat bewaard; het vertoont een reeks houten korfboogspanten op houten en stenen consoles, verbonden door trekstangen die in grote houten bouten gevat zijn. De koven tussen de spanten zijn voorzien van een houten betimmering. Het centrale gedeelte van het plafond was destijds ingevuld met glasplaten in houten roosters en overdekt met een lichtdoorlatende koepel. De glasplaten zijn heden vervangen door witte panelen en aan de trekstangen zijn buislampen opgehangen.

De circulatie in deze vleugel verloopt via twee trapzalen, één in de eerste travee en één in de toren.

In alle hierboven beschreven vertrekken is het oorspronkelijk (houten) schrijn- en sluitwerk nog aanwezig. In de jaren 1960 werd op de bestaande kaders aan de binnenzijde een voorzetbeglazing aangebracht.

  • Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 1901#1720, 1904#1630, 1905#100, 1906#1140 en 1911#436.
  • Kadaster, Mutaties Antwerpen, schetsen 1906/10 en 91, 1908/71,1912/13, 1927/35, 1971/44.
  • De Sint-Lucasscholen en de neogotiek 1862-1914, Kadoc-studies 5, Leuven, 1988.
  • DEREERE A. & VAN BEECK H. 2002: Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948). Facetten van een levenswerk, Antwerpen.
  • SMETS I. 1991: Maria Verstraeten en de Hogeschool voor Vrouwen, Leuven.

Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DA002511, Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen.
Auteurs: Plomteux, Greet
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Aanvullende informatie

Het beeld van Onze-Lieve-Vrouw met inscriptie "Stoel der Wijsheid BVO" is gemonogrammeerd K.L. Brugge en van de hand van Karel Lateur, broer van de schrijver Stijn Streuvels.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/6966 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.