erfgoedobject

Acaciahof

bouwkundig element
ID
6382
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/6382

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Acaciahof
    Deze vaststelling is geldig sinds

Beschrijving

Voornaam landhuis in beaux-artsstijl, gebouwd in opdracht van Johann Mathias von Bernuth, naar een ontwerp door de architecten Fernand de Montigny en Louis Somers uit 1912. Met de verdwenen kasteeltjes Lejeune aan de Della Faillelaan, "Cleveland" hogerop aan de Acacialaan, beide door de architect Joseph Hertogs uit 1911, en "Les Aiglons" door de architect Jos. Bascourt uit 1914 verderop aan de Acacialaan, behoort het statige "Acaciahof" tot de meest monumentale panden die in de ontstaansfase van de Nieuw-Parkwijk "Den Brandt" vóór de Eerste Wereldoorlog tot stand kwamen.

Historiek en context

De oorspronkelijke bouwheer Johann Mathias von Bernuth (°Winnekendonk, 1860), ook bekend als Jean-Mathias de Bernuth, afstammeling van een Pruisisch adelgeslacht uit Kleve, vestigde zich in 1878 vanuit Kalkar te Antwerpen. Hij huwde in 1890 te Kattendijke met de Zeeuwse Philis Elisabeth van den Bosch (°Wilhelminadorp, 1864), en kreeg twee zonen Walther Frans en Willy, geboren te Antwerpen in 1891 en 1893. Willy zou in 1915 als luitenant in het Duitse leger sneuvelen aan het Russische front. Verzekeringsmakelaar van beroep, en tussen 1901 en 1914 voorzitter van de zeil- en watersportvereniging Société Royale Nautique Anversoise, werd von Bernuth in 1911 door Koning Albert ook in de Belgische adelstand verheven. In december 1913, nog voor het "Acaciahof" goed en wel was voltooid, verkocht hij het eigendom aan Paul Friedrich Ludwig Totte (°Leipzig, 1866). Deze Duitse koopman vestigde zich in 1890 vanuit Halberstadt te Antwerpen, huwde in 1893 te Halberstadt met Martha Brunne (°Giebichenstein, 1869), en kreeg vier kinderen, geboren te Antwerpen in 1896, 1897, 1902 en 1908. Totte was verbonden aan de firma Totte Milch & Cie, die handelde in kunstmeststoffen. Het gezin, waarvan de twee oudste zonen in het Duitse leger dienden, vestigde zich in januari 1916 in het "Acaciahof", maar verliet België in november 1918.

Het door Fernand de Montigny en Louis Somers ontworpen "Acaciahof" werd in 1912-1913 opgetrokken door de Antwerpse aannemer Jan Baptiste Vanderstraeten. In 1913 tekende het architectenbureau in opdracht van Johann Mathias von Bernuth de plannen voor een vandaag vermoedelijk verdwenen garage en atelier in cottagestijl, en in 1914 in opdracht van de nieuwe eigenaar Paul Totte voor het ontwerp van de 2 m hoge smeedijzeren omheining van het domein, die naar verluidt werd vervaardigd en geplaatst door het atelier Hirsch uit München.

Het "Acaciahof" behoort samen met de cottagevilla Kasteel Schijndaal uit 1913 te Schoten tot de belangrijkste vroege realisaties van Fernand de Montigny en Louis Somers uit de korte periode van samenwerking vóór de Eerste Wereldoorlog. Associés van omstreeks 1910 tot 1940, lieten zij zich in 1920 opmerken met het stadion voor de Olympische Spelen op het Kiel. De klassieke beaux-artsstijl die het "Acaciahof" kenmerkt, trokken zij tijdens de jaren 1920 door in het merendeel van de burgerhuizen van hun hand. Op hetzelfde moment waren beide architecten actief in de wederopbouw van Oostkerke (Diksmuide), met neotraditionele ontwerpen. Naast enkele bescheiden burgerhuizen, tekenden de Montigny en Somers nog twee opmerkelijke landhuizen in de Nieuw-Parkwijk "Den Brandt", de op de rococostijl geïnspireerde villa Stuyck op de hoek van Della Faillelaan en Acacialaan, en de villa De Smet in cottagestijl aan de Vijverlaan, beide uit 1927. Tot de laatste realisaties van het bureau behoort de Sint-Theresiakerk met karmelietenklooster op de Grotesteenweg in Berchem uit 1938-1939.

Architectuur

Vrijstaand ingeplant, op een quasi vierkante plattegrond van vijf bij vijf traveeën, omvat het landhuis een souterrain en twee bouwlagen onder een mansardedak (leien). De statige architectuur van het "Acaciahof" is geïnspireerd op het klassieke model van het Franse hotel of landhuis uit de tweede helft van de 18de eeuw. Opvallend is de zorg die evenwaardig aan de vier gevelzijden werd besteed, opgebouwd volgens een volkomen symmetrisch schema, en beheerst door evenwicht in de verhoudingen en regelmaat in de ordonnantie. Het parement van de door de plint en het klassieke hoofdgestel belijnde lijstgevels, is volledig uitgevoerd in natuursteen, rijkelijk versierd met een plastische ornamentatie ontleend aan de Lodewijk XVI-stijl. Midden- of zijrisalieten, rechthoekige lisenen en geblokte hoekpilasters bepalen het verticale ritme, waaraan de horizontale geleding licht ondergeschikt is. De op het zuiden georiënteerd hoofdgevel wordt gemarkeerd door een drie traveeën breed middenrisaliet, met een driehoekig fronton als bekroning. Een zuilenportiek in Dorische orde, waarop een balkon met smeedijzeren leuning, leunt tegen de benedenverdieping aan, daar waar de bovenverdieping wordt gemarkeerd door Ionische pilasters en rondboogvensters met imposten en een sluitsteen tussen bloemenhoorns. In het fronton flankeren gebeeldhouwde putti met bloemenguirlandes de centrale rolwerkcartouche met het opschrift "Acaciahof". Zoals het hoofdfront wordt de compositie van beide zijgevels bepaald door middenrisalieten met attiek, aan de oostzijde voorafgegaan door de open rondboogportiek met balustraden van de hoofdingang waarboven een balkon en loggia, aan de westzijde door het eveneens met een balkon bekroonde terrasportaal. Zijrisalieten verbonden door een balkon markeren dan weer de op het noorden georiënteerde achtergevel. Verder bestaan de opstanden uit registers van vensters in geriemde omlijsting met oren, chutes en sluitsteen, rechthoekig op de beneden- en steekboogvormig op de bovenverdieping. Het houten schrijnwerk is bewaard, evenals de smeedijzeren borstweringen van balkons en vensters, met een sierlijk neorégencepatroon naar 18de-eeuws voorbeeld.

De plattegrond beantwoordt aan de typologie van het landhuis voor de vermogende burgerij, opgedeeld in ontvangstruimte, privévertrekken en dienstlokalen, met gescheiden toegangen en circulatie. Het interieur is volgens de bouwplannen georganiseerd rond de monumentale hal met haard, staatsietrap en bovenlicht, die het centrum van het gebouw inneemt en via een bordes ten zuiden uitgeeft op de tuin. Ten oosten van de hal en voorafgegaan door een open portaal, biedt de vestibule met vestiaire toegang tot de bel-etage van het landhuis. De ontvangstvertrekken, een enfilade van salon, eetkamer met haardhoek en veranda, beslaan hier over de volledige breedte de westzijde van het gebouw, palend aan het grote terras. Ten oosten van de hal bevindt zich het fumoir, ten noorden de keuken met office, wasplaats, dienstingang en -trap. Privé- en slaapvertrekken nemen vermoedelijk de bovenverdieping in, kamers voor het huispersoneel en zolders de mansardeverdieping. Het souterrain omvat onder meer de wijn-, voorraad- en kolenkelders, de verwarmingsinstallatie en de oranjerie.

  • Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 1912#2649, 1913#4026 en 1914#6141; vreemdelingendossiers 481#40525 (von Bernuth) en 481#70485 (Totte).

Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Acaciahof [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/6382 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Stad Antwerpen

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.