erfgoedobject

Kapucijnenklooster

bouwkundig element
ID
46666
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/46666

Juridische gevolgen

Beschrijving

Kloostercomplex gelegen tussen de Dreef (ten westen) en de Mark (ten oosten); kerk met ten zuiden kloostervleugels rondom een pandhof en ten noordoosten enkele vrijstaande gebouwen; moestuin en boomgaard ten oosten, aanplantingen en bos met dubbele beukendreef naar Calvarieberg ten zuiden. De oudste gedeelten klimmen minstens op tot het tweede kwart van de 18de eeuw; het merendeel van het huidig voorkomen dateert uit het vierde kwart van de 19de eeuw - eerste kwart van de 20ste eeuw.

Historisch overzicht

De stichting van een kapucijnenklooster te Meersel-Dreef is te situeren in de context van het religieuze klimaat na de godsdienstoorlogen (1648). De aanhoudende godsdienstvervolging verplichtte de katholieken uit de Baronie van Breda de eredienst te volgen in kerken en kapellen over de grens. Circa 1686 namen enkele invloedrijke katholieke families in samenwerking met de kapucijnenorde het initiatief om dichtbij Breda, maar op grondgebied van de katholieke Spaanse Nederlanden, een nieuw gebedsoord als hulppost op te richten; gravin Maria Gabriela de Lalaing, koning Karel II van Spanje en de bisschop van Antwerpen verleenden hun toestemming voor een stichting te Meersel. Tot het verwerven van de gronden, deel uitmakend van de onontgonnen eigendommen van de graven van Hoogstraten, en het bouwen zelf droegen een groot aantal weldoeners bij als onder meer stichter Jan de Wyse en juffrouw Petronella Bernagie; van laatstgenoemde prijkt het borstbeeld in reliëf in een medaillon van gepolychromeerd plaaster, ingewerkt in de muur van de spreekkamer.

Aankomst van de eerste kapucijnen te Meersel in 1687 en reeds kort daarop totstandkoming van een eigen klooster. Na 1797 deelt het klooster de lotgevallen van de kapucijnenorde: in 1797 worden de paters uit hun klooster te Meersel-Dreef verdreven en na hun terugkeer in 1801 stierf de kloostergemeenschap langzaam uit. De orde wordt circa 1804 officieel opgeheven in België met een ingewikkelde regeling inzake het eigendomsrecht en beheer van het klooster te Meersel-Dreef tot gevolg. De religieuze activiteiten werden beperkt onder het Hollands bewind; zolang de orde niet hersteld was, kwam het klooster met zijn bezittingen ten laste van de gemeente Meerle. Verschillende bestemmingen in de loop van de eerste helft van de 19de eeuw: circa 1830 tijdelijke garnizoenplaats van het "Légion Belge-Parisienne"; in 1838-1846 tegen alle rechten ingenomen door de trappistenorde, zie de Vander Maelenkaart (circa 1854) met vermelding "Couvent des Trappistes". In 1864 kregen de kapucijnen de lang verwachte toelating het klooster terug te betrekken; naar aanleiding van moeilijkheden betreffende het eigendomsrecht verlieten de kapucijnen in 1876-1879 nogmaals het klooster. Naast apostolische activiteiten in het gehucht Meersel-Dreef, verkregen zij ook het apostolaat in de Nederlandse gemeenten Galder en Strijbeek. Tijdens de Tweede Wereldoorlog gedeeltelijke bezetting van de kloostergebouwen door Duitse, Poolse en Engelse soldaten. Sinds 1968 is de kerk erkend als zelfstandige kapelanij. Momenteel verblijven er nog acht paters en twee broeders; een gedeelte van de gebouwen wordt sinds 1987 gebruikt door een vereniging met maatschappelijke doeleinden.

Bouwgeschiedenis

Het huidig voorkomen van het kloostercomplex is het resultaat van verschillende bouw- en verbouwingsfasen van het vierde kwart van de 17de eeuw / tweede kwart van de 18de eeuw tot het tweede kwart van de 20ste eeuw. Plattegrond, gevels en binneninrichting zijn, zoals het een bedelorde past, bescheiden van opzet; deze eenvoud komt ook tot uiting in materiaalgebruik en decoratie. Aanvankelijk verbleven de eerste paters in de voormalige - circa 1916 gesloopte- "Blauwhoeve" nabij de Sint-Luciakapel. Eerstesteenlegging van een eigen klooster aan de oevers van de Mark op 25/6/1687; tijdens de bouw van het klooster woonden zij in een "schuerken...omtrent de rivier de Mark...met een capelleke...ende zes cellekens..." maar nog datzelfde jaar namen zij hun intrek in de nieuwe kloostergebouwen. Kerk en inrichting van de omgeving werden tijdens de volgende jaren voltooid: inwijding van de kerk in 1688; aanleg van de Dreef in 1690; in 1693 ten slotte rechttrekking van de bedding van de Leiloop, de noordelijke begrenzing van de toenmalige kloostertuin en uitmondend in de Mark.

De "Caerte figuratief" van circa 1725 geeft een duidelijk beeld van de kloostersite in deze beginfase: aan de dreefzijde ligt de kerk met ten zuiden aansluitende kloostervleugels rondom de kloosterhof, ten noorden naast de inrijpoort, het huis van stichter Jan de Wyse, ten noordoosten het vermelde "schuerken" en het omringend domein met bos, (moes)tuin, boomgaard, visvijvers, Calvarieberg, zomerhuisje, en zo meer, centraal doorsneden door de Dreef en door middel van hagen, grachten en lopen (onder meer de Leiloop) afgesloten.

In het tweede kwart van de 18de eeuw werden kerk en klooster diverse malen uitgebreid waarbij de krachtlijnen van het huidige gebouwencomplex reeds grotendeels tot stand kwamen; waarschijnlijk verdween in deze periode van intense bouwactiviteit het "schuerken", de eerste verblijfplaats van de paters, en werd het vervangen door de huidige schuur met latere aanpassingen. Circa 1733 eerste vergroting van de kerk: de bestaande kerk met éénbeukig schip en koor stond nagenoeg ter hoogte van de huidige zuidelijke zijbeuk. Volgens een bewaard plan werd dit bescheiden bedehuis noordwaarts vergroot met een tweede even grote beuk; in het verlengde van het kerkkoor kwam een paterskoor en het geheel werd onder één dak gebracht. Het klooster zelf bestond uit een kloostergang waarbij ten oosten en ten zuiden een vleugel aansloot. Gedetailleerde grondplannen wijzen op een tweede bouwcampagne in de periode 1736-1740 met een vergroting van zowel kerk als klooster. De midden- en zuidelijke zijbeuk van de kerk werden westwaarts uitgebreid tot hun huidige lengte; de huidige topgevel van de kerk met de laatbarokke beeldennis dateert vermoedelijk van deze verbouwingsfase. Aan de noordzijde werd een Sint-Antoniuskapel toegevoegd. De zuidelijke zijbeuk bestond uit een Onze-Lieve-Vrouwekapel (ten westen) en twee vertrekken waaronder de sacristie (ten oosten). In het klooster werd in 1736-1738 ter hoogte van het paterskoor een nieuwe oostelijke vleugel gebouwd die circa 1740 op de zuidoostelijke hoek nogmaals werd uitgebreid met een vleugel, zie jaartal van gesinterde steen in huidig volume; het oostelijk pand van de kloostergang werd zodoende meer oostwaarts verlegd zodat een rechthoekig kloosterhof ontstond. Waarschijnlijk werd tevens tegen 1740, gelijktijdig met de verlenging van de kerk en de oostelijke kloostervleugel, een evenlange westelijke vleugel opgericht; de panden van de oost- en westvleugel werden doorheen de bestaande zuidvleugel getrokken. In het vierde kwart van de 18de eeuw stemde de aanleg van de kloostersite nog sterk overeen met voornoemde bouwfasen, zie de Ferrariskaart (circa 1775).

Mits een aantal beperkte verbouwingen of uitbreidingen bleef de plattegrond van het kloostercomplex nagenoeg ongewijzigd tot het vierde kwart van de 19de eeuw: wel werden circa 1852 ten noorden van de kerk de langgestrekte werkplaatsen (brouwerij?) bijgebouwd.

In de kerk werd in 1888-1891 de toenmalige Sint-Antoniuskapel verbouwd tot een volwaardige noordelijke zijbeuk met in het oostelijk verlengde -naast het paterskoor- een sacristie, zie jaartal "1889" in de westgevel van de noordelijke zijbeuk; bouw van een nieuw paterskoor en nieuwe sacristie in 1899; de kerkgevels werden waarschijnlijk geüniformeerd in deze periode. In 1895 werd de woning van stichter Jan de Wyse, links van de toegangspoort, afgebroken. Vanaf de 20ste eeuw hebben verbouwingen en uitbreidingen van het klooster alsook de herinrichting en heraanleg (parkeerterrein, speeltuin,...) van de omgeving geleid tot het afbreken van bepaalde gebouwen en muurpartijen, het inkrimpen van tuinen en bossen en tot het dempen van de oude visvijvers en grachten. Circa 1905 werd de oostelijke kloostervleugel met dwarsvleugel zowel binnen als buiten verbouwd en verhoogd naar ontwerp van architect J. Goethals (Aalst); de zuid- en westvleugel hebben hun oorspronkelijke hoogte behouden. In 1929-1930 werd de westvleugel verlengd met een ziekenhuis voor de Belgische kapucijnenprovincie naar ontwerp van architect F. Mertens (Borgerhout); een herbestemming in 1986 leidde tot een verbouwing van dit gedeelte: onder meer tegen de achtergevel vervangt de huidige uitbouw onder lessenaarsdak het voormalige terras met ijzeren balkon op decoratief uitgewerkte ijzeren kolommen.

In het eerste kwart van de 20ste eeuw werd ter plaatse van de voormalige woning van Jan de Wyse een vergader- en feestzaal (nummer 42) gebouwd, een sober bakstenen volume onder plat dak, aan straatzijde met rechthoekige spaarvelden; later verbouwd en uitgebreid. In de jaren 1980 herstellingen aan de kerk onder meer dakbedekking, kerkinkom, beeld van de Heilige Franciscus, kerkuurwerk en klokkentoren en de oude toegangspoort, de zogenaamde boerenpoort, werd vervangen door een nieuwe.

Beschrijving

Beschrijving kerk

In haar huidige vorm teruggaande op een kern uit het tweede kwart van de 18de eeuw die grondig werd aangepast in het vierde kwart van de 19de eeuw; het exterieur heeft hierdoor een ongewone opbouw. Georiënteerde kerk met driebeukig schip van zes traveeën, een recht afgesloten hoofdkoor van twee traveeën en een aansluitend, afgescheiden paterskoor; in het verlengde van de noordelijke zijbeuk een lage annex en een aansluitende sacristie (parallel aan het paterskoor). Verankerde baksteenbouw met occasioneel gebruik van gesinterde baksteen voor de aflijnende friezen van de westelijke en oostelijke tuitgevels. Complexe leien bedaking: middenbeuk, zuidelijke zijbeuk, koor en paterskoor onder éénzelfde zadeldak (nok loodrecht op de straat) met op de scheiding van schip en koor een opengewerkte houten dakruiter onder ingesnoerde leien spits met smeedijzeren kruis en windvaan; noordelijke zijbeuk en sacristie met aanhorigheden onder een apart parallel zadeldak. De westelijke hoofdgevel, die de midden- en zuidelijke zijbeuk afsluit, is een sobere symmetrische puntgevel met vlechtingen en sierankers op een gecementeerde en beschilderde sokkel; topstuk bekroond met smeedijzeren kruis met de passiewerktuigen. Centrale korfboogdeur in kwartholle beschilderde omlijsting van zandsteen met negblokken en waterlijst, bekronende korfboognis op uitgewerkte console in dito omlijsting met voluutvormige vleugelstukken; gepolychromeerd Sint-Franciscusbeeld. Korfbogige bovenvensters met een geprofileerde druiplijst en oculus in de top; ruitvormige ijzeren roedeverdeling. Aanpalende smallere puntgevel van de noordelijke zijbeuk met bekronend bolornament. Segmentboogdeur onder bovenlicht waarin een smeedijzeren waaier met gekroond Mariamonogram en eenzelfde korfbogig bovenvenster. Vlakke zijgevels en noordelijke koorgevel voorzien van analoge, vereenvoudigde korfboogvensters; gekleurde glas-in-loodramen met rechthoekige roedeverdeling in de twee zijkoortraveeën. In de zuidelijke zijbeuk behoren de hierboven resterende sporen van drie gedichte venstertjes waarschijnlijk tot de voormalige kerk. Oostelijke gevels met onregelmatig geplaatste, gevarieerde muuropeningen.

Bepleisterd en beschilderd interieur. In tegenstelling met het exterieur vormt het interieur één geheel met een symmetrisch opgevatte driebeukige ruimte die wordt gemarkeerd door de eind-19de-eeuwse ingreep en meubilair. Rondbogige scheibogen op rechthoekige pijlers met spits toelopende afgeschuinde hoeken; rondbogen gemarkeerd door plattebandomlijsting met sleutel, doorlopend op de pijlers. Zijbeukvensters op afzaat in plattebandomlijsting met oren en neuten. Twee zijkoortraveeën ten oosten afgebakend door een gordelboog op driekwartronde zuilen met Corinthisch kapiteel. Gestuct tongewelf met omlijste rechthoekige en spiegelboogpanelen, polychrome schilderingen op wanden en gewelven uit 1893 werden inmiddels overschilderd. Vloer van Basèclesstenen in het schip, houten vloer in het koor.

Paterskoor: rechthoekige ruimte onder gedrukt tongewelf aansluitend bij de kroonlijst van de zijwanden; centraal omlijst paneel. Omlopende lambrisering, een ingewerkte kijkopening aan koorzijde maakt visueel contact met het altaar in het kerkkoor mogelijk, twee te openen luiken daarboven -aan kerkzijde beeldennissen van het altaar- zorgen voor de geluidsoverdracht.

Mobilair

Eiken Onze-Lieve-Vrouw met kind Jezus, eerste kwart 17de eeuw, zou één van de Onze-Lieve-Vrouwbeeldjes zijn, gesneden uit de in 1602 neergebliksemde eik te Scherpenheuvel waaraan de beeltenis van Onze-Lieve-Vrouw was bevestigd.

Overig meubilair in neostijlen overwegend uit het vierde kwart van de 19de eeuw, onder meer hoofd- en zijaltaren (ten zuiden Sint-Antonius en ten noorden Onze-Lieve-Vrouw) waarvan hoofdaltaar met lambrisering en beeldennissen, door N. Daems (Turnhout); biechtstoelen, door F. Coenen. Vier glasramen in de twee oostelijke traveeën van de noordelijke en zuidelijke zijbeuk, 1954-1955, door L. de Swart (Breda); bronzen luidklok, 1871, door Petit & Fritsen; drie bronzen uurklokjes, 1908, door M. Michiels (Mechelen). Grafstenen onder meer van Ida van Rucphen (1692) en stichter Joannes de Wyse (1725) in de middenbeuk.

Beschrijving klooster

Het klooster ten zuiden van de kerk bestaat uit drie vleugels (west, oost en zuid) rond een rechthoekig kloosterhof met kloostergang. Verankerde bakstenen lijstgevels van twee bouwlagen onder leien zadeldaken met geprofileerde baksteenlijst onder houten kroonlijst; gevarieerde segmentboogvormige muuropeningen, overwegend met arduinen lekdrempels.

Westelijke vleugel uit het tweede kwart van de 18de eeuw met een aan de kerk palende gevel van tien traveeën op gecementeerde en beschilderde plint. Vensters met afgeschuinde lekdrempels van kunststeen en kleine ijzeren roedeverdeling. Deur uitgewerkt naar analogie van die van de noordelijke zijbeuk. Ten zuiden, hogere uitbreiding uit het tweede kwart van de 20ste eeuw van twee bouwlagen onder afgewolfd zadeldak met aan west- en oostzijde uitbouwen onder plat dak en lessenaarsdak.

Oostelijke vleugel uit het tweede kwart van de 20ste eeuw, verbouwd in het eerste kwart van de 20ste eeuw; zeven en een halve travee en aanpalende vleugel van drie op vier traveeën onder schilddak met hijskast aan de noordzijde en jaartal "1740" van gesinterde steen in de oostgevel. Aangepaste muuropeningen.

Zuidelijke vleugel van zeven traveeën uit het vierde kwart van de 17de eeuw of tweede kwart van de 18de eeuw (?). Aan kloosterhofzijde met kleine celvenstertjes op de bovenverd. en bouwnaden in het metselwerk, zie baksteenboog in het rechter deel.

Kloostergang met uitgebouwde westelijke, oostelijke en noordelijke panden onder lessenaarsdak; het noordelijk gelegen pand leunt aan tegen de kerk, het westelijk en oostelijk pand tegen de respectievelijke vleugels terwijl het zuidelijk pand geïncorporeerd is in de zuidvleugel. De oostelijke en westelijke panden lopen dóór de zuidvleugel en eindigen op een half puntgeveltje met vlechtingen en aandak waarin een segmentboogdeur en ovale oculus met ijzeren roedeverdeling. Segmentboogvensters met ijzeren roedeverdeling. Segmentboogdeur in de zuidvleugel leidt naar de met gras begroeide kloosterhof; tegen de westelijke muur, smeedijzeren kruis en eronder een steen met grafschrift ter herinnering aan de huisdokter J.-B. Le Heu en voorts houten kruisen voor de overleden paters.

Interieur van het klooster

Op de begane grond sobere, inmiddels aangepaste vertrekken die uitkomen op de kloostergang: ontvangstruimtes met aparte gang in de westvleugel; in de oostelijke vleugel, dienstruimtes en refter met zoldering van vier moerbalken (loodrecht op achtergevel) op consoles; gemeenschapsruimtes voor de paters in de zuidvleugel. Houten draaitrap met fijne balusters. Bovenverdieping voorbehouden voor cellen. In de zuidvleugel oudste cellen bewaard, aan weerszijden van een centrale gang kleine lage kamers met beschilderd houten deurtje, voorzien van een authentiek slotsysteem, en een te openen bovenlicht; in oostvleugel grotere kamers met pitchpinedeuren met bovenluik.

Interieur van de kloostergang

Balklagen buitengevels; bepleisterde gordelbogen bij de kruising van de oost- en westpanden met de muren van de zuidvleugel. Decoratief uitgewerkte segmentbogige doorgangen van westvleugel naar pand en tussen de zuidelijke en westelijke panden: beschilderde natuurstenen deuromlijsting onder een kroonlijst en omlijste beeldennis met voluutvormige vleugelstukken. Vloer van Basèclestegels; witte faiencetegels voor de afgeschuinde vensterdorpels. Geschilderde kruiswegstaties door Turnhoutse schilder Broeder Maximinus, van 1949.

Aanhorigheden. Bakstenen langsschuur van zeven traveeën onder schilddak (nok loodrecht op de straat, Vlaamse pannen) op modillons, in kern mogelijk opklimmend tot het tweede kwart van de 18de eeuw, latere aanpassingen onder meer achtergevel met bouwnaden, stroomlaag, gedichte en gewijzigde muuropeningen. Voorgevel gemarkeerd door een korfboogpoort en dakvenster in tuitgevel met vlechtingen en schouderstukken; achtergevel met steunberen. Voorts gevarieerde muuropeningen. Binnenin een tweebeukige ruimte met eikenhouten gebinten aan weerszijden in de muren verankerd en gestut door standvinken; ingebouwde bakoven.

Voormalige werkplaatsen (voormalige brouwerij?). Langgestrekt gebouw van zeven traveeën en één bouwlaag onder zadeldak (nok loodrecht op de straat, Vlaamse pannen) uit midden 19de eeuw. Verankerde baksteenbouw geritmeerd door rondbogige muuropeningen, inmiddels deels gedicht; zijpuntgevels met aandak, muurvlechtingen en topstuk.

Tussen kerk en zaal een bakstenen poortgebouwtje onder leien schilddakje uit het vierde kwart van de 19de eeuw - eerste kwart van de 20ste eeuw; korfboogopening met houten poort; op de makelaar een kapucijnenkruis en jaartallen 1693, 1906 en 1983 vermoedelijk refererend aan de stichtingsperiode en verschillende verbouwings- en herstellingsfasen..

  • Dienst Cultureel Erfgoed provincie Antwerpen, onuitgegeven nota's.
  • HILDEBRAND P., De Kapucijnen in de Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, X dln., Antwerpen, 1945-1956.
  • JANSEN J. EN VAN NUETEN L., Meerle door de eeuwen heen, in Taxandria, Turnhout, 1922-1923.
  • MEULENKAMP W. EN DE NIJS P., Buiten de kerk. Processieparken, Lourdesgrotten en Calvariebergen in Nederland en België, sine loco, 1998.
  • S.N.,

  • De Hoogstraatse Gazet, 20/2/1985; 20/3/1985.
  • S.N., Driehonderd jaar minderbroeders kapucijnen te Meersel-Dreef (1687-1987). Kronologisch en historisch overzicht van hun geschiedenis en invloed op de omgeving, sine loco, 1987.
  • S.N., Het Lourdes van de Noorderkempen. Honderdjarig bestaan (1895-1995), Hoogstraten, 1995.
  • S.N., Monumentenwandeling Meersel-Dreef, brochure, sine loco, 1993.

Bron: DE SADELEER S. & PLOMTEUX G. 2002: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Hoogstraten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16n4, Brussel - Turnhout.
Auteurs: De Sadeleer, Sibylle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kapucijnenklooster [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/46666 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.