Ruime herenwoning in traditionele stijl, in het begin van de 18de eeuw als één geheel gebouwd en opgevat als breedhuis van zes traveeën en drie bouwlagen, met een gedeeltelijk vrijstaande zijgevel van één travee onder een kunstleien zadeldak.

De lijstgevel wordt gekenmerkt door een korfboogvormige poortomlijsting in zandhoudende kalksteen met geprofileerde booglijst en trapeziumvormige sluitsteen, en rechthoekige muuropeningen die ter hoogte van de eerste en de tweede bouwlaag gevat zijn in een negblokomlijsting. Het pand werd met één verdieping verhoogd en bepleisterd in het eerste kwart van de 19de eeuw, in 1923 voorzien van een vitrine in de plaats van de koetspoort.

Opgesplitst in 1928 en op het einde van de 20ste eeuw ingrijpend gewijzigd ter hoogte van de begane grond door het wegbreken van de sokkel voor het creëren van een gaanderij. Vernieuwd schrijnwerk en verwijderde kroonlijst boven de gedichte steigergaten.

Bepleisterde achtergevel met licht getoogde vensters en recent schrijnwerk met roedeverdeling.