erfgoedobject

Wederopbouwhoeve De Pollepel met cichorei- en tabaksast

bouwkundig element
ID
30867
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/30867

Juridische gevolgen

Beschrijving

De wederopbouwhoeve is een vroegere eigendom van de Ieperse Burgerlijke Godshuizen met kenmerkend rood-wit geschilderd houtwerk. De hoevenaam De Pollepel gaat minstens terug tot eind 17de eeuw en is afgebeeld in de gevelsteen in de straatgevel van het huis. Drie vrijstaande gebouwen zijn in U-vorm rondom het aan de straat gelegen hoeve-erf gegroepeerd. De ten zuiden van de hoevepoel aansluitende Britse militaire begraafplaats Railway Dugouts Burial Ground en de betonnen schuilplaats in de weide aan de overzijde van de weg wijzen op de ligging van de hoeve in de frontlinie van de Eerste Wereldoorlog. Hoewel in 1921-1923 op de oorspronkelijke plaats herbouwd kreeg de hoeve een totaal nieuwe plattegrond. Centraal op het erf staat een forse solitaire opgaande witte paardenkastanje. Deze boom zou rond 1920 door de Imperial War Graves Commission aan de landbouwer-buur van de begraafplaats geschonken zijn. Het grasperk in de schaduw van de kastanje is de plaats bij uitstek voor het bakstenen hondenhok. In de huisweide met poel is de hoge ast voor zowel chicorei als tabak beeldbepalend.

Kenmerkend voor de hoevetypologie van de Ieperse architect Schmidt wordt de woning met naar de straat gerichte voortuin geflankeerd door de zijgevels van de schuur en de stallen. Hoewel een sober en functioneel opgevatte regionalistische baksteenarchitectuur wordt de straatgevel van de woning geaccentueerd door een sierlijke klokgeveltje. In de voortuin werd in de jaren 1920 of de daaropvolgende decennia een Lourdesgrotje in ijzerzandsteen gebouwd.

Historiek

“ ’t Goed het Poelepel in Sillebeke” was een “hofstede met 42 ghemeten zeven lijnen en 23 roeden lants” van het Ieperse Sint-Jansgasthuis, met een pachtbrief van 1680 als oudst bekende vermelding. Vanaf de oprichting rond 1270 verzorgden vrouwelijke religieuzen in dit gasthuis reizigers, armen en zieken. Dicht bij Ieper gelegen stonden de weiden rond de (latere) hoeve zowel in de late middeleeuwen, de 17de en 18de eeuw als tijdens de Eerste Wereldoorlog in het teken van de verdediging van de stad.

Een woelige geschiedenis: van de late middeleeuwen tot de 18de eeuw

In de 13de eeuw ontstonden er buitenparochies rond de eerste omwalling (aanleg vanaf 1214) van de bloeiende lakenstad. De Sint-Michielsparochie ten zuiden van de stad en de tweede stadsomwalling (begin 14de eeuw) reikten ongeveer tot tegen de (latere) Pollepelhoeve. Na het Beleg van Ieper in 1383 werden de buitenparochies echter verlaten en maakte de Sint-Michielsparochie plaats voor ‘verdronken weiden’. Vanaf eind 16de eeuw kwam Ieper opnieuw in woelig vaarwater. In 1583, bij de Spaanse belegering van Ieper, werd water ingezet in de militaire strijd. De kaart Les particulliarités du siège de la ville d'Ipre door Pierre Le Poivre toont immers een overstroomd gebied tussen de locatie van de Pollepelhoeve en de belegerde stad. De niet benoemde, noord-zuid gerichte Komenstraat - parallel met de “Chemin de Warneton” (Rijselseweg) - was nu onderbroken en gaf niet langer toegang tot de stad. Rondom het denkbeeldige noordelijk tracé van deze weg liep de inundatie tot aan de stadspoorten. Ten westen van de doodlopende Komenstraat tekende Le Poivre een niet benoemde, statige hoeve met boomgaard en poort, waarvan de opstelling overeenkomt met de Pollepelhoeve van voor de Eerste Wereldoorlog.

Vanaf eind 17de eeuw lag Ieper in de frontzone van de oorlogen tussen Frankrijk en de Noordelijke Nederlanden. Na de Franse verovering van Ieper en omstreken tekende de Franse vestingbouwer Sebastien le Prestre, seigneur de Vauban, de zogenaamde pré-carré uit, twee verdedigingslijnen om de nieuwe Franse noordgrens te beschermen. Op de eerste verdedigingslinie (van Duinkerke over Ieper en Rijsel verder naar het zuiden) sloot ten zuiden van Ieper de “redoute de Zellebecq” aan. Deze in 1678-1695 aangelegde secundaire linie met gracht, aarden wal en een tiental fortjes liep van de Zillebekevijver tot de Leie in Komen. Pachtbrieven verwijzen naar deze vestingbouwwerken. Zo stonden de voogden van het Sint- Jansgasthuis in 1680 pachtvermindering toe voor “ ’t goed het Poelepel”, meteen de oudst bekende naamsvermelding. Zowel in 1681 als in 1684-1686 werd immers aarde uitgehaald voor het “maken en versterken van de dam van Sillebekes viver”, een deel van de genoemde redoute. Volgens de pachtbrief van 1691 bestond “la cense de la poelepel” onder meer uit “maison, chambre, étables et granges". De pachter stond in voor het onderhoud van de schuur en de stallen en moest jaarlijks 100 bundels roggestro voor het herstel van de daken leveren. In totaal zeven gemeten waren opgegaan in de Zillebekevijver.

In 1722, intussen was Ieper in Oostenrijkse handen, werd de “vergroting van de inondatie buiten de Mesenpoort” om juridische redenen gekarteerd. De figuratieve kaart toont het overstroomde landbouwgebied tussen de “Waesten calshie” ten westen en de oude “Comenstraete” ten oosten. De “nieuwe Comen calshie” ten noorden verbond beide wegen. Ten zuiden van de scherpe bocht van deze nieuwe weg en de “Comenstraete” is de Pollepelhoeve met twee parallelle volumes aangeduid als “hofstede garsijnghen (grasland) en lochtijnghen (tuin) van Sint-Jansgasthuijs”. Blijkens de Ferrariskaart (1771-1778) kwam er in de laatste decennia van de 18de eeuw een einde aan de overstromingen. De figuratieve kaart van 1790 geeft “eene seer schoone behuijsde ende beplante hofstede ende landen genaemt den Poellepel” weer. Midden “eene groote Partie Gars” lag de “behuysde hofplaetse” met aansluitende moestuin. Ten noorden van het erf bevond zich de boerenwoning, ten zuiden de stal- en schuurvleugel. Voor het eerst werd ten zuiden van het erf de poel afgebeeld. Tijdens de Franse Revolutie werd Ieper vanaf 1792 opnieuw ingenomen. Ondanks het samensmelten in 1797 van de Ieperse armenzorginstellingen tot de Commissie Burgerlijke Godshuizen behield het Sint-Jansgasthuis in de 19de eeuw een zekere autonomie.

19de eeuw: aanleg van spoorlijn 69 en bouw van vermoedelijk een ast bij de poel

Kadastrale gegevens uit de eerste helft van de 19de eeuw wijzen erop dat het huisvolume vermoedelijk ook stallen herbergde. In 1853-1854 legde de West-Vlaamse spoorwegmaatschappij het spoorwegtraject Komen-Ieper (lijn 69 Kortrijk-Poperinge-Hazebrouck) aan, gedeeltelijk op gronden verworven van de Burgerlijke Godshuizen. Ten zuiden van “la ferme du potlepel” kwam er een landbouwtunnel onder de spoorwegberm. In 1892 noteerde het kadaster een vergroting van de gebouwen en een nieuwbouw bij de poel in de huisweide. Vermoedelijk was dit een cichorei-ast: bij een brand in het geïsoleerd gelegen gebouw zouden de vlammen niet overslaan en was er bluswater voorhanden. In elk geval werd dit gebouw na de oorlog als “suikerijdroogerij” heropgebouwd.

WO I: Britse begraafplaats en betonnen schuilplaats(en) bij Transport Farm

Reeds tijdens de Eerste Slag bij Ieper (19 oktober-22 november 1914) ontvluchtte de bevolking het fel beschoten Zillebeke. Eind 1914 was het dorp verlaten, op enkele gezinnen tegen de grens met Ieper na. Mogelijk bleef Gaston Vandenbroucke nog op de Pollepelhoeve, want hij stond er tot 1917 ingeschreven als pachter. De hoeve lag steeds in geallieerd gebied, met een wisselende afstand tot de frontlijn. In de bedding van spoorlijn 69 achter de hoeve (sporen door Duitsers opgeblazen op 6 oktober 1914) groeven de Britten schuilplaatsen uit, op militaire stafkaarten aangeduid met Railway dugouts. De hoeve dankte haar naam Transport Farm (Britse loopgravenkaart, mei 1917) aan het gaandeweg aangelegde netwerk van loopgraven en smalspoorlijnen. Ter hoogte van Transport Farm kruisten twee smalspoorlijnen elkaar. Het eerste smalspoor liep langs de Komenseweg naar het spooremplacement Zillebeke Lake Siding. Het tweede spoorlijntje liep vanuit Voormezele door de Tunnel Junction onder de spoorwegberm, raakte bijna de hoevegebouwen, stak de Komenseweg over en vervolgde langs de westdijk van de Zillebekevijver zijn weg richting front. Vanaf de Tweede Slag bij Ieper (22 april-24 mei 1915) werden de eerste doden begraven ten zuiden van de hoeve. Door de inrichting van Advanced Dressing Stations of vooruitgeschoven verbandposten in de dugouts en op de hoeve vanaf 1916 groeide het aantal graven. Ondanks herhaalde vernielingen werd de begraafplaats gebruikt tot het einde van de oorlog.

Tegenover Transport Farm, ten oosten van de Komenseweg, bouwden de Britten na november 1917 één of meerdere bomvrije schuilplaatsen in beton. Mogelijk stond(en) deze bunker(s) in functie van de medische post. Gewonden werden dan per smalspoor geëvacueerd en via de schuilplaats(en) naar de medische post gebracht. De vandaag bewaarde schuilplaats behoort tot een type bunkers dat het Britse leger pas na de Derde Slag bij Ieper (31 juli-10 november 1917) massaal bouwde. Door het gieten van het betonnen dak bovenop gebogen stalen golfplaten ontstond de kenmerkende halve cirkelvorm.

Op een Britse luchtfoto van maart 1916 waren de woning en het geïsoleerde (ast)gebouw van 1892 nog intact. Binnen de nog zichtbare contouren van de deels vernielde stal- en schuurvleugel was er een oorlogsconstructie ondergebracht, wellicht in beton. In de omhaagde moestuin en net ten zuiden van de poel waren er enkele kleine bomkraters. In de zomer van 1917 volgde de totale vernieling door artillerievuur van de tot dan gespaarde hoevegebouwen. Op de tekening Near Transport farm Ypres (1917) van de Britse kunstenaar William Hugh Duncan Arthur is van de woning enkel nog een zijgevel met schoorsteen herkenbaar. Op een Britse luchtfoto van januari 1918 is het gebied tussen de Komenseweg en de Zillebekevijver verworden tot een kraterlandschap.

Wederopbouw door architect Schmidt en evolutie van de ast

In april 1921 keerde pachter Vandenbroucke terug naar zijn vernietigde hoeve en verbleef er wellicht in een barak. Intussen kregen de wederopbouwplannen in 1920-1921 concrete vorm. Zoals bij andere hoeves van de Burgerlijke Godshuizen werd Cyrille Schmidt als bouwmeester aangesteld (wederopbouwcontract met de staat, juni 1920). Op dat ogenblik verbleef deze Ieperling nog in het naburige Poperinge. Na de openbare aanbesteding van augustus 1921 ging de Brusselse aannemer J. Devreux aan de slag. Hoewel de hoeve in juli 1923 zo goed als afgewerkt was, volgden in 1927-1928 nog voltooiings- en herstellingswerken. Architect Schmidt verving - op het oude hoeveperceel - de twee vernietigde parallelle volumes door een opstelling met drie deels vrijstaande gebouwen: de woning, het L-vormige stalvolume met koestal, voederkeuken, paardenstal en het bakhuis, en de schuurvleugel met aardappelkelder, kalverstal en wagenhuis werden in U-vorm rondom het erf gegroepeerd. Bij de poel herrees ook het gebouw dat voor de oorlog vermoedelijk reeds een cichorei-ast was, doch met licht gewijzigde inplanting. Wellicht sloot de verregaande vernietiging van de gebouwen het hergebruik van funderingen of muren uit. Anderzijds kaderde de nieuwe plattegrond ook in het streven van de architect naar een rationelere landbouwuitbating. Afwijkend van de bouwplannen werd de schuurvleugel haaks op de straat en de woning ingeplant. Ook werd de voorgevel (straatgevel) van het huis verrijkt met een breed centraal dakvenster als klokgevel.

De plattegrond van de Pollepelhoeve is kenmerkend voor Schmidts wederopbouwhoeves:

  • de beeldbepalend ingeplante woning is met de representatieve gevel naar de straat gericht (nok parallel met de straat) en voorafgegaan door een voortuin,
  • vanaf de straat bekeken wordt het volume van de woning links en rechts geflankeerd door de zijpuntgevels van de schuur en het stalvolume.

Deze opstelling wordt goed geïllustreerd door de foto die de Britse geestelijke A.P. Gower-Rees in 1926 maakte van Transport farm cemetery. Opvallend in beeld gebracht zijn de parallel ingeplante volumes van de schuur, de stallen en de geïsoleerd gelegen chicorei-ast.

De opdeling van de ast in een snijkamer voor de cichoreiwortels, gevat tussen een magazijn voor de gedroogde wortels of bonen en de eigenlijke droogast werd uitgevoerd volgens het wederopbouwplan, weliswaar in spiegelbeeld. De gerealiseerde droogast wijkt echter grondig af van dit bouwplan. De typologie met twee gemetselde eestovens met daarboven een warmluchtkamer en één eestvloer werd vervangen door een modernere, in de tweede helft van de 19de eeuw ontwikkelde hoogast met twee plaatijzeren eestvloeren boven elkaar. Om dit te realiseren binnen de voorziene twee bouwlagen werd de warmluchtkamer ingeruild voor een tweede eestvloer. Ook de bakstenen eestovens werden vervangen, waarschijnlijk door open vuurmanden. Bij een goede luchtstroming gaf een hoogast in 24 uur een resultaat van ongeveer 45 kg/m². Het drogen van cichoreibonen verliep er meestal als volgt:

  • het voordrogen van de cichoreiwortels op de bovenste eestvloer duurde 12 uur,
  • intussen werden de wortels om de twee à drie uur gekeerd en gemengd,
  • daarna werden de bonen via de luiken in de bovenste vloer naar onder gestort,
  • het voldrogen op de onderste, fijner geperforeerde vloer duurde nog eens 12 uur.

Zoals voorzien in het bouwplan verzekerde een luchtstraat boven de droogast een goede luchtstroom. Dit 1,35m lange, nu verwijderde pannen dakje dat boven de daknok uitstak, is duidelijk te zien op de Britse foto van 1926. Kort na de wederopbouw was het cichoreimagazijn nog niet omgevormd tot tabaksast. In 1942 zou het kadaster immers de vergroting en verhoging van de ast noteren. Voor deze tabaksast kreeg het magazijn een extra verdieping onder zadeldak, met nok haaks op het hoofddak. Door de heropleving van deze teelt rond de Tweede Wereldoorlog, vooral in West-Vlaanderen, waren er bij de hoeve reeds tabaksvelden in 1939. De hier toegepaste combinatie van een cichorei- en een tabaksast is erg uitzonderlijk.

Beschrijving

Door de inplanting en het volumespel van de gebouwen is de wederopbouwhoeve erg beeldbepalend, vanaf de straat en de Britse begraafplaats en ook vanuit de trein. Zo ontstaat er een sterke ensemblewerking met de beschermde Britse begraafplaats Railway Dugouts Burial Ground, waarmee de hoevesite een erfgoedcluster vormt. De witte paardenkastanje op het erf is vanaf de erfoprit en de straat beeldbepalend. Historisch vormt deze boom een verbindingsteken tussen de begraafplaats en de hoeve. Ook het hoge silhouet van de ast in de huisweide ten zuiden van de hoeve heeft een grote visuele impact.

De éénlaagse roodbakstenen gebouwen zijn gevat onder zadeldaken met rode mechanische pannen. Het metselwerk in kruisverband is verankerd. De schuur en de stallen hebben dezelfde nokhoogte, het dak van het huis komt iets hoger. De licht geknikte dakoverstekken rusten op houten modillons, aan de uiteinden (bij zijgevels en dakvensters) voorzien van een beplanking met gekartelde onderkant.

De boerenwoning, de dwarsschuur en de stallen zijn in U-vorm rondom het erf opgesteld. Deze gebouwen staan niet recht op een windrichting, maar vereenvoudigd gesteld:

  • bevindt de boerenwoning zich ten oosten van het erf (straatkant). De nok van het dak is evenwijdig met de straat. De naar het oosten gerichte voorgevel kijkt naar de straat. Het belang van deze straatgevel – bedoeld als visitekaartje voor de hoeve - wordt geaccentueerd door de voortuin en het brede klokvormige dakvenster met pollepelembleem als verbeelding van de hoevenaam ‘De Pollepel’,
  • bevindt de dwarsschuur zich ten zuiden van het erf. De nok van het dak staat haaks op de straat en op de boerenwoning,
  • bevinden de stallen met L-vormige plattegrond zich ten noorden van het erf. De nok van de lange hoofdvleugel met de koe- en paardenstallen en het aansluitende bakhuis en voederkeuken voor de varkens loopt evenwijdig met de schuur en staat haaks op de straat en het huis. Achter het bakhuis sluit aan de noordoostzijde de haakse uitbouw van de varkensstal aan. De nok van deze stal loopt evenwijdig met de woning en de straat.

Zowel de schuur, het huis als de stallen zijn vrijstaande gebouwen. Toch staan de boerenwoning en de L-vormige stallen zo dicht bij elkaar dat er een T-vormige plattegrond van woning en stallen ontstaat met een semigesloten, langgestrekte volumewerking vanaf de straat. Doordat het volume van de L-vormige stallen als een blokje langs de noordelijke zijgevel (rechts vanaf de straat) van het huis geschoven is, vormen de oostelijke straatgevel van de woning, de dito zijgevel (rechts vanaf het erf) van de koe- en paardenstallen en het bakhuis, en de haakse varkensstal één lange lijn. Bovendien is de doorgang van ongeveer 1,5m tussen de erfgevel van de stallen en de zijgevel van het huis afgedekt met een lessenaarsdakje en aan de straatzijde afgesloten met een bakstenen muurtje.

De straatgevel van de woning telt vijf traveeën en aan de noordzijde één opkamertravee (rechts), met daaronder een getoogd keldervenstertje. De licht getoogde deur (vijfde travee) en vensters zijn gevat onder een geelbakstenen strek (vernieuwd houtwerk). De twee centrale traveeën zijn bekroond met het brede klokvormige dakvenster, afgelijnd met een kopse rollaag. Boven de getoogde vensteropening in het dakvenster is de halfronde geveltop ingevuld met een natuur- of similistenen gevelsteen met bas-reliëf met afbeelding van een pollepel. De horizontale gevelaflijning van de dakoverstek wordt ter hoogte van het dakvenster doorgetrokken met een bakstenen rollaag. Een hoge gecementeerde en geschilderde plint komt tot tegen de onderdorpels van de huisvensters. Deze plint loopt door in het smalle muurtje tussen het huis en de zijgevel van de stallen met bakhuis. Daarboven steekt een hoog geplaatst getoogd venstertje onder geelbakstenen strek. De zijgevel van het bakhuis is opengewerkt door twee licht getoogde vensters onder geelbakstenen strek, ingevuld met oorspronkelijke tweeledige ramen met kleine roedeverdeling en ijzeren luikduimen in het houtwerk. Boven deze vensters steekt een getoogd laadvenster op bakstenen onderdorpel, ingevuld met een houten laaddeur.

Bij de zijgevel van het bakhuis - tevens de vroegere voederkeuken voor de varkens - sluit de langse oostgevel van de varkensstal aan. Deze wordt geritmeerd door vier getoogde stalvenstertjes onder strek. In de noordelijke zijgevel van de varkensstal geeft een getoogde deur uit op de centrale mest- en voedergang van de stal. Daarboven steekt in het gevelveld een laaddeur op bakstenen onderdorpel. De westelijke langsgevel (achterkant) vormt een binnenhoek met de achtergevel van de paardenstal. Vier staldeuren (deels dichtgemetseld) gaven hier toegang tot de varkensstal, twee venstertjes zorgden voor verluchting.

De zijgevels van het huis zijn grotendeels blind, op telkens twee smalle getoogde vensters onder strek in de gevelvelden na (houtwerk met kleine roedeverdeling en bakstenen onderdorpels bewaard in de zuidelijke zijgevel).

De langgestrekte volumewerking van huis en stallen wordt nog benadrukt door de lange, smalle voortuin die langs de straatzijde (ten oosten) afgelijnd is met een lange geschoren sierhaag van liguster. Deze haag lijnt de voortuin ook af langs de erfoprit (ten zuiden) en aan de noordzijde, waar ze doorloopt langs de zijgevel van de varkensstal. Een smeedijzeren hekje leidt naar de voordeur. Dicht bij de erfoprit is de voortuin verrijkt met een Lourdesgrotje. Het naar boven toe versmallend grotje is opgetrokken in plaatselijke ijzerzandsteenschollen, afkomstig uit de getuigenheuvels ten zuiden van Ieper. Verder is de voortuin opgevat als een grasperk met enkele sierheesters.

Uiteraard vormen ook de haaks op de straat gelegen schuur en de koe- en paardenstal beeldbepalende elementen vanaf de straat en de erfoprit. De straatgevel van het huis wordt aan beide zijden visueel begeleid door de zijgevels van de nutsgebouwen. Zichtlijnen worden gecreëerd doordat de zijgevel van de schuur in de as staat van de nok van het huis, en deze van de stallen in de as van de straatgevel van het huis.

Tussen de zuidelijke zijgevel van de woning (links vanaf straat) en de oostelijke zijgevel van de schuur (links vanaf erf) is de korte erfoprit verhard met natuursteen van diverse soorten en formaten. Naast blauwgrijze kasseien komen ook andere stenen voor die mogelijk zijn gerecupereerd uit vooroorlogse constructies. De gekasseide stroken deinen uit langs de erfgevels van huis, schuur en stallen. Rond de schuur en de stallen zijn de stoepen van bakstenen op hun kant bewaard. Voor de wagenhuis- en schuurpoorten werd echter gekozen voor een verharding in ‘abrisstenen’, voor de poort van de voederkeuken in kasseien. De later aangebouwde linker staltravee (interbellum) is volledig omgeven door ‘abrisstenen’. Dit zijn gestandaardiseerde betonnen bouwstenen afkomstig van afgebroken bunkers uit de Eerste Wereldoorlog, in deze regio meestal Duitse bunkers. Verder is het erf onverhard of halfverhard.

Centraal op het ruime erf brengt de solitaire witte paardenkastanje met een geschatte leeftijd van 100 jaar schaduw. De stam van deze forse opgaande boom is enigszins getorst. De vrij onregelmatige kruin steekt boven de gebouwen uit. In het grasperk onder de kastanje is het conische hondenhok in baksteen in kops verband gemetseld.

Ten oosten wordt het erf afgesloten door de boerenwoning, met een gevel bijna identiek aan de straatgevel. Verschillend zijn een bijkomend smal venster in de opkamer (links) en het ontbreken van een dakvenster.

De koe- en de paardenstal is ten noorden van het erf opgesteld. De lange stalvleugel is opgedeeld in twee grote koestallen (links aan de erfzijde) en een kleinere paardenstal (rechts). De koestallen zijn gespiegeld rond de poort van de voederkeuken. Ten westen (links) bevindt zich de vaarzenstal van drie traveeën, met ten westen daarvan de in het interbellum aangebouwde stal van één travee. Ten oosten (rechts) van de voederkeuken bevindt zich de eigenlijke koestal van drie traveeën. De linker travee van deze koestal is ingenomen door de deur van het buitentoilet. Markerende elementen zijn de rechthoekige poort van de voederkeuken, met daarboven het getoogde laadvenster, en de eveneens getoogde staldeuren en -venstertjes. De poort is gevat onder een metalen I-profiel en een rollaag, de deuren en vensters onder een strek. De kenmerkende tweeledige houten staldeuren van de koestallen zijn bewaard. De smallere toiletdeur is voorzien van verluchtingsstroken onderaan en bovenaan. Boven de toiletdeur bevinden zich drie rondbogige gaten van het duivenhok op zolder. Ten oosten (rechts vanaf het erf) van de koestal steekt de getoogde deur van de paardenstal. Ten oosten daarvan, onder het afdak met lessenaarsdak, bevindt zich de getoogde deur naar het bakhuis en de voederkeuken voor de varkens. De dorpels van de deuren bestaan uit bakstenen op hun kant of uit blauwe hardsteen. Ook de langse achter- of noordgevel van de koe- en paardenstal wordt geritmeerd door getoogde staldeuren en -venstertjes. Ook hier zijn een aantal tweeledige staldeuren bewaard.

De later ten westen aangebouwde staltravee sluit naadloos aan bij de traditionele baksteenarchitectuur. De banden in gele baksteen en de dito strekken van staldeur (achtergevel) en -venstertjes (erf- en achtergevel) refereren aan de geelbakstenen strekken boven de huisvensters. Een ander type metalen ankers en de keramische verluchtingsbuizen verraden een iets latere bouwperiode. Het metselwerk van de westelijke zijgevel is tegen het maaiveld versterkt met twee getoogde bogen onder strek. Mogelijk zijn deze bogen bedoeld als extra fundering op een door de Eerste Wereldoorlog zwaar geaccidenteerd terrein.

De dwarsschuur is ten zuiden van het erf opgesteld. De oostelijke zijgevel (links vanaf het erf) is beeldbepalend vanaf de straat en de erfoprit. De verder blinde gevel is in het gevelveld opengewerkt door een getoogde houten laaddeur op bakstenen dorpel.

In de erfgevel zijn van links naar rechts het brede wagenhuis, de aardappelkelder, de poortdoorrit met dorsvloer, de opslagruimte, de kalverstal en het smalle wagenhuis afleesbaar. Het brede wagenhuis is opgebouwd uit een lage, open poort onder metalen I-profiel. Het houten vakwerk met plankenbebording tussen het I-profiel en de dakoverstek is voorzien van houten korbelen. De aardappelkelder, rechts van het wagenhuis, is toegankelijk via een laag rechthoekig poortje onder rollaag en met blauwhardstenen onderdorpel. De houten poort bestaat uit twee vleugels. Rechts van deze kelder is de hoge rechthoekige schuurpoort gevat onder een metalen I-profiel en een verhoogde dakoverstek. De houten poort met twee vleugels is voorzien van een klinket. De verticale verluchtingsgleuf en de getoogde deuropening (bewaarde deur) rechts van de schuurpoort horen bij de opslagruimte. De getoogde deuropening van de kalverstal, rechts van de opslagruimte, is ingevuld met een tweeledige houten staldeur. Het westelijke uiteinde van de schuur is ingevuld door de rechthoekige poort van het tweede wagenhuis. De houten poort met twee vleugels is gevat onder een metalen I-profiel, met daarboven een getoogde ontlastingsboog met strek.

De achtergevel van de schuur heeft een meer gesloten karakter. Het wagenhuis rechts is identiek opgevat als aan de erfzijde. De aardappelkelder is herkenbaar aan een getoogd keldervenstertje met traliewerk. In het midden steekt de rechthoekige schuurpoort. Deze houten poort met twee vleugels is lager opgevat dan aan de erfzijde en steekt onder een doorgetrokken dakoverstek. Links van de schuurpoort zijn de opslagruimte en de kalverstal respectievelijk herkenbaar aan een verluchtingsgleuf en een stalvenstertje. Ook het wagenhuis links is identiek opgevat als aan de erfzijde, maar de poort is dichtgemetseld. Het baksteentype en ook de foto van 1926 wijzen er op dat dit reeds van bij de wederopbouw of kort erna het geval was.

Het oorspronkelijke houtwerk van deuren, laaddeuren of -luiken, en poorten met ijzeren hang- en sluitwerk is grotendeels bewaard of naar historisch model hersteld. Ook de rood-witte beschildering van hoeves in het bezit van de Commissie Burgerlijke Godshuizen is bewaard. Het betreft opgeklampte houten kaders met een houten beplanking. Het houtwerk van huisdeuren en -vensters is daarentegen grotendeels vernieuwd, en ook van de stalvenstertjes.

In de stallen, met deels bewaarde vloeren van bakstenen op hun kant met mestgoten, zijn de bakstenen muren en de gewelven in gewapend beton om hygiënische redenen witgekalkt. In de koestallen zijn een aantal betonnen slieten (wanden tussen de staanplaatsen) en voederbakken bewaard, en ook een vierkante bakstenen opslagbak voor voeder. Vanuit de ruimte voor het paardentuig geeft een houten schuifpoort met bovenaan latwerk toegang tot de eigenlijke paardenstal. Achter de staanplaats voor het paard zijn de betonnen of gecementeerde voederbak met daarboven de ijzeren ruif bewaard. In het plafond zijn ijzeren haken verankerd. In het bakhuis en tevens voederkeuken voor de varkensstal dreef een bewaarde metalen overbrengingsas met houten drijfwiel, tegen het gewelf, machines voor voederproductie aan. Bij de eenvoudige witgekalkte schouw van de bakoven dient een metalen I-profiel als schouwbalk. Ook een gietijzeren pomp met betonnen pompbak is bewaard. Een deur verbindt het bakhuis met de haakse varkensstal. In deze stal zijn de gewelven overlangs ondersteund door ijzeren I-balken, rustend op bakstenen pijlers. Witgekalkte bakstenen muurtjes van iets meer dan 1m hoog bakenen de kruisvormige voeder- en mestgangen met daarachter de varkenshokken af. In deze muurtjes met afgeronde hoeken en gecementeerde, eveneens afgeronde bovenkanten zijn de halfhoge houten staldeurtjes en de openkantelende metalen voederbakjes met dito slotjes bewaard. Op de L-vormige zolders boven de stallen dekken cementvloeren de gewelven af. De naaldhouten spantbenen met makelaar en kruisvormige trekbalken zijn onderaan met blokkelen in de muur verankerd. De samengestelde blokkelen zijn met ijzeren bouten vergaard.

In de schuur zijn van links naar rechts het brede wagenhuis, de aardappelkelder, de poortdoorrit met dorsvloer, de opslagruimte, de kalverstal en het smalle wagenhuis geïncorporeerd. Binnenin biedt de dorsvloer een zicht op de naaldhouten spantbenen boven de aardappelkelder, een opslagruimte die open is tot in de nok. De spantbenen zijn voorzien van een makelaar met kruisvormige trekbalken en een horizontale trekbalk ter hoogte van de muurplaten. Vanaf de onderkant van de muren lopen er schuine stijlen naar de spantbenen. Deze stijlen zijn met blokkelen in de muur verankerd. Een bakstenen muurtje scheidt de poortdoorrit van de aardappelkelder. Rechts (ten westen) van de poortdoorrit is er een hoge bakstenen muur, waarboven het gevelveld van een verticale beplanking voorzien is. Op de zolders boven de bergruimte en de kalverstal zijn de spanten met blokkelen in de muren verankerd. Een aantal van deze blokkelen (samengesteld uit twee, met ijzeren bouten vergaarde balken) rusten op bakstenen pilasters. Een cementvloer dekt hier de gewelven af. In de westelijke zijgevel is een dichtgemetseld laadvenster nog afleesbaar. De aardappelkelder, links (ten oosten) van de schuurpoort, wordt gekenmerkt door de vloer van bakstenen op hun kant en de bakstenen troggewelven tussen metalen I-profielen. Het getralied keldervenster kan afgesloten worden met een houten binnenluik. Als opstap vanuit de kelder is een vooroorlogs geprofileerd bouwelement in natuursteen hergebruikt. De bergplaats, rechts (ten westen) van de schuurpoort, heeft een betonvloer en een gewelf in gewapend beton. Verlichting en verluchting gebeurt via een verticale verluchtingsgleuf. In de kalverstal zijn de muren en het betongewelf witgekalkt. De baksteenvloer met giergoot en enkele betonnen slieten en voederbakken zijn bewaard.

De huisweide ten zuiden van de hoeve is net als de voortuin afgelijnd met een geschoren sierhaag van liguster. Kenmerkend voor deze weide is de gecombineerde cichorei- en tabaksast. De inplanting op enige afstand van het erf en nabij de poel is ingegeven door het brandgevaar bij het eesten van cichoreibonen of tabaksbladeren. Het technisch noodzakelijk hogere volume versterkt het beeldbepalende karakter van het gebouw, met ligging tussen het hoeve-erf en de Britse begraafplaats. Bijkomend springt de tabaksast met de twee beeldbepalende ronde, metalen windschouwen licht vooruit tegenover de rooilijn van de in elkaars verlengde liggende woning en stallen.

Het gebouw gaat in zijn geheel terug op de cichorei-ast uit de wederopbouwperiode. Deze is gevat onder een oost-west gericht zadeldak (nok evenwijdig met de schuur en haaks op de straat) met licht geknikte dakoverstekken op houten modillons. Bij de westelijke zijgevel is de dakoverstek afgeboord met geprofileerde consoles in beton. Het westelijke gedeelte herbergt de voormalige cichorei-ast, vroeger met luchtstraat bovenop de nok. Het oostelijke gedeelte omvat de tabakast die in 1942 resulteerde uit de verbouwing en verhoging van het cichoreimagazijn. Het houtwerk van poorten, luiken en deuren en ook het ijzeren hang- en sluitwerk zijn gaaf bewaard. Meestal betreft het opgeklampte houten kaders met een houten beplanking, en gedeeltelijk de voor de hoeve kenmerkende rood-witte kleurencombinatie. De tabaksast heeft echter ook metalen deuren, op de begane grond met kijkluikjes.

De cichorei-ast van het hoogast-type telt twee bouwlagen. De centrale snijkamer is gevat tussen de ast (ten westen) en het vroegere magazijn (ten oosten). In de langse noordgevel geven een poort onder metalen I-profiel, en daarboven een getoogd laadvenster toegang tot de snijkamer. In de langse zuidgevel steken ter hoogte van de snijkamer een deur en een vensterluik onder metalen I-profielen. In beide langsgevels steekt ter hoogte van de eerste verdieping van de ast een rechthoekig ventilatievenstertje onder bakstenen strek. De gietijzeren muurankers in stervorm en de ijzeren ankerplaatjes geven de hoogte van de eestvloeren aan. De getoogde deur in de westelijke zijgevel verleent toegang tot de cokesvurenruimte. Via de laaddeur daarboven was de bovenste eestvloer bereikbaar. Daarboven steekt een vierkant tochtgat.

Het gelijkvloers van de snijkamer en de cichorei-ast zijn voorzien van een bakstenen vloer. De plankenvloeren van de eerste verdieping en de zolderverdieping van de snijkamer rusten op enkelvoudige balkenlagen. Op de drie niveaus staat de snijkamer via deuropeningen in verbinding met de ast. Ook hier geven de muurankers in stervorm in de tussenmuur de hoogte van de eestvloeren in de ast aan. De ast bewaart de twee eestvloeren met opstaande metalen randen. Door de krimp bij het drogen van de bonen zijn de perforaties van de onderste droogvloer ongeveer twee derden kleiner dan bij de bovenste. Van de vuring met waarschijnlijk open cokesvuren zijn geen sporen bewaard.

De tabaksast van het type Lannoy palmt het vroegere cichoreimagazijn in en telt drie verdiepingen. Een kleurschakering in de baksteen geeft duidelijk de verhoging van het magazijn met één verdieping aan. Kenmerkend voor het zuid-noord gerichte zadeldak zijn de licht geknikte dakoverstekken en de twee ronde, metalen windschouwen met een vaste eestmuts op de nok. De daknok loopt evenwijdig met de straat en staat haaks op de nok van de chicorei-ast. De hogere (zij)puntgevels (de oostelijke eindtraveeën van de langsgevels) kragen uit op bakstenen schouderstukken. Daar de tabaksast is opgevat als dubbelast, steken in beide (zij)puntgevels drie boven elkaar geplaatste rechthoekige laaddeuren met platform, bereikbaar via in de muren verankerde ijzeren ladders. In beide geveltoppen zorgde een rond houten luikje met cirkelvormig tochtgat voor een goede luchtstroom. Onder beide luikjes is een ijzeren staaf ingemetseld om via verdwenen katrollen de tabaksranken binnen te halen. De verticale muurankers en ijzeren ankerplaatjes verwijzen naar de nu verdwenen eestvloer en het houten latwerk met de hangdraden voor tabaksbladeren.

Op de oostelijke zijgevel (straatzijde) van de tabaksast tekenen zich twee beeldbepalende ovenschouwen af. De rookkanalen kragen, ongeveer 1m boven het maaiveld, uit op betonnen consoles. Via verdwenen metalen platen werden de rookkanalen geopend en gesloten. Bovenaan zijn de rookkanalen tweeledig uitgewerkt en afgedekt met similistenen platen. Onder deze schouwen bevinden zich de twee ovenmonden met plaatijzeren deurtjes in een gietijzeren omkadering met bedrijfsopschrift van de Roeselaarse astenbouwer Soenen-Vandamme. Vóór de deurtjes bevinden zich nog restanten van de in baksteen gemetselde open putten om van buitenaf de twee eestovens in de dubbelast voor tabak te stoken. Binnenin zijn de twee in vuurvaste steen gemetselde cokesovens, waarop destijds warmluchtbuizen waren aangesloten, echter uitgebroken. Enkel de opening met de vuurmond en de twee buizenopeningen in de rookkanalen verwijzen nog naar de warmluchtdroging. In de muur tussen de snijkamer (cichorei-ast) en de tabaksast steken wel nog de met metalen luikjes afgesloten kijkgaten om vanop de eerste verdieping en de zolderverdieping van de snijkamer het droogproces van de tabaksbladeren op te volgen.

  • Algemeen Rijksarchief, Dienst der Verwoeste Gewesten, nummers 6031, 9906.
  • Ieper, Kenniscentrum In Flanders Fields Museum (IFFM), digitale raadpleging luchtfoto’s (Bayerische Hauptstaatsarchiv, Imperial War Museum en Australian War Memorial).
  • Ieper, Stadsarchief, O1/2N/0418: pachtbrieven van de hofstede De Pollepel te Zillebeke, behorend aan het Sint-Jansgodshuis.
  • Ieper, Stadsarchief, KAS16/A/8 (processen kasselrij Ieper): figuratieve kaart van de “vergroting van de inondatie buiten de Mesenpoort” (1722).
  • Ieper, Stadsarchief, O1/2G/0266: figuratieve kaart met opgave van de verschillende percelen van de hofstede De Pollepel behorend aan het Sint-Jansgodshuis en gelegen te Zillebeke (1790).
  • Kadasterarchief West-Vlaanderen, Mutatieschetsen en bijhorende staten, Ieper, 16de afdeling (Zillebeke), 1837/2, 1854/6, 1892/28 (schets ontbreekt), 1921/37, 1928/145.
  • BECUWE F. 2017: ’t Bruyne Kruyd. Het erfgoed van de tabaksnijverheid in Vlaanderen (ca. 1850 – ca. 1970), Brussel, Agentschap Onroerend Erfgoed, onderzoeksrapport, 16, 31-34, 41, 47.
  • BECUWE F. S.D.: Geen zuivere koffie. Het erfgoed van de cichoreinijverheid in Vlaanderen (ca. 1800 – ca. 1950), Brussel, agentschap Onroerend Erfgoed, onderzoeksrapport (in voorbereiding).
  • BLANCHAERT H. 2008-2009: Historische GIS. Casus: de 17de/18de eeuwse verdedigingslinie tussen Ieper en Komen, twee delen (masterproef Universiteit Gent), deel 1, 58-59, deel 2, figuur 59.
  • COMYN G. S.D.: 1919-1920-1921: Personen teruggekeerd naar Zillebeke na de oorlog 1914-1918, Ieper.
  • DELEPIERE A.-M., HUYS M. & LION M. 1987: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie West-Vlaanderen, Arrondissement Ieper, Kanton Ieper, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, 11N1, Brussel – Turnhout.
  • LE POIVRE P. 1585-1622: Recueil de plans de villes et de châteaux, de fortifications et de batailles, de cartes topographiques et géographiques, se rapportant aux règnes de Charles-Quint, de Philippe II et d'Albert et Isabelle, 1585-1622, s.l. (https://opac.kbr.be; https://uurl.kbr.be/1044562).
  • MUS O. 1979: O.C.M.W. Ieper – Patrimonium. Lijst van de hoevebenamingen, Ieper, 16-17.
  • OLDHAM P. 2014: Pill Boxes on the Western Front. A guide to the design, construction and use of concrete pill boxes 1914-1918, Barnsley, 208-209.
  • STICHELBAUT B. & CHIELENS P. 2013: De oorlog vanuit de lucht: 1914-1918: het front in België, Brussel, 314-315.

Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/33011/125.1, Wederopbouwhoeve 'De Pollepel' met cichorei- en tabaksast, en Britse schuilplaats, in Ieper (Zillebeke).
Auteurs: Vanneste, Pol
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is gerelateerd aan
    Britse militaire post Transport Farm

  • Is gerelateerd aan
    Railway Dugouts Burial Ground (Transport Farm)

  • Is deel van
    Zillebeke


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Wederopbouwhoeve De Pollepel met cichorei- en tabaksast [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/30867 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.