erfgoedobject

Sombekebroek

landschappelijk geheel
ID
307750
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/307750

Juridische gevolgen

Beschrijving

Het landschappelijk geheel ‘Sombekebroek’ omvat de voormalige polder Sombekebroek alsook delen van de voormalige polder Weymeerbroek. Het wordt in het oosten en het noorden begrensd door de oude spoorweg Sint-Niklaas-Dendermonde, in het zuiden door de Durme (die in de jaren 1930 genormaliseerd werd) en in het westen door de wijk Wareslage. Het gebied bestond sinds de late middeleeuwen overwegend uit hooilanden (in de streek meersen genaamd) die ’s winters bevloeid werden met het slibrijke water van de Durme. Tijdens het ancien régime waren de dijken langs de Durme vrij laag. Van den Bogaerde (1825) vermeldt dat de dijken van de Durme in Elversele 1,25 à 1,50 m hoog en 4 à 5 m breed waren. In de loop van de 20ste eeuw en vooral na 1950 zijn de dijken langs de Durme aanzienlijk verhoogd en verbreed, vanwege de toenemende getijdenwerking van de Durme.

Een blik op het Weense exemplaar van de Ferrariskaart (1770-1778), waarop het bodemgebruik aangegeven wordt met letters, laat zien dat de broeken langs de Durme binnen de grenzen van het gebied grotendeels als hooiland beheerd werden. Op de hoger gelegen gronden lagen akkers, die door houtkanten of knotbomenrijen van elkaar gescheiden waren. Het landschap in de vallei was vrij open, in tegenstelling met het landschap op de hoger gelegen gronden, dat een echt heggenlandschap was. In de vallei kwamen tot het eind van de 18de eeuw weinig opgaande bomen voor. Ze stonden vooral langs de wegen en langs de dijken (maar alleen aan de landzijde, waar ze niet hinderlijk waren voor de boottrekkers).

De meersen langs de Durme behoorden tot de beste hooilanden van de provincie Oost-Vlaanderen, zoals Van den Bogaerde (1825) vermeldt. Ze werden ’s winters tweemaal per dag bevloeid met het water van de Durme (vandaar dat men ze ook ‘vloedmeerschen’ noemde). Als het water zich terugtrok, bleef telkens een laagje slib of ‘spier’ achter dat de vruchtbaarheid van de meersen ten goede kwam. De meersen konden tweemaal per jaar gemaaid worden en daarna vond nog een beweiding plaats. De eigenaars van de hooilanden verpachtten hun percelen niet maar exploiteerden ze zelf omdat dit meer opbracht. Zo waren ze er ook zeker van dat de hooilanden altijd effen en in goede staat gehouden werden. Het onderhoud van deze hooilanden was erg duur en arbeidsintensief. De ‘vloedmeerschen’ waren zodanig aangelegd dat ze niet de minste oneffenheid vertoonden. Alleen zo konden ze volledig onder water gezet worden. Op een oneffen terrein waren er namelijk altijd plekken die boven het water uitstaken en laagtes waar het water stagneerde, wat nadelig was voor de hooiopbrengst. Van den Bogaerde (1825) schreef: “Alle deze gronden liggen effen als groene tapijten, en zoo haast de wateren der rivieren afgeloopen zijn, ziet men deze gronden ook van alle water ontlast”. Begin juni werd het hooigras van de eerste snede openbaar verkocht. De kopers moesten het zelf maaien. Het maaien had plaats vóór het eind van de maand. Half september werden de meersen een tweede keer gemaaid. Daarna werden de koeien tot de meersen toegelaten. Begin november begon men met de bevloeiing, die meermaals herhaald werd. De eigenaars van de meersen hadden zich verenigd in polders en wateringen om gemeenschappelijke werkzaamheden in het algemeen belang te kunnen uitvoeren. 

Om de meersen te kunnen bevloeien, werden elk jaar omstreeks 1 november gaten in de dijken gestoken. De gaten lagen boven het waterpeil van de Durme bij eb, zodat het water alleen bij vloed in de meersen stroomde. Het steken van gaten was niet zo moeilijk aangezien de zomerdijken slechts 1 à 1,5 m hoog waren. Eind maart werden de gaten weer gedicht. Het steken en sluiten van de gaten werd openbaar aanbesteed. De gaten werden met vlechtwerk (rijshout) en graszoden versterkt om erosie te voorkomen. De gaten werden tevens voorzien van houten loopbruggen zodat de boottrekkers ze gemakkelijk konden oversteken (Algemeen Rijksarchief, Bestuur van Bruggen en Wegen, Waterwegen, 103). Tijdens het zomerhalfjaar, als de gaten gesloten waren, werd het overtollige water afgevoerd via ‘goten’ of houten sluisjes.

Op 29 september 1807 namen de eigenaars van de polder Sombekebroek en Oostbroek een nieuw reglement aan (Rijksarchief Gent, Scheldedepartement 9022/15). Art. 2 bepaalde dat het bestuur van de polder ‘het openen en sluyten van de dry ordinaire gaten ofte slykboorden’ elk jaar openbaar moest aanbesteden. Art. 4 bepaalde dat het ‘middengat’ bovenaan 18 voet (4,95 cm) breed en onderaan 12 voet (3,30 m) breed moest zijn. De andere gaten moesten bovenaan 30 voet (8,25 m) en onderaan 18 voet (4,95 m) breed zijn, ‘zoo als dezelve van over menigvuldige jaeren zyn gesteken geweest’. De bansloten (treksloten) die op de gaten uitkwamen, moesten even breed zijn als de gaten en één voet dieper liggen dan de bodem van de gaten.

In 1878 besloot de minister van Openbare Werken dat het steken van gaten in de dijken voortaan alleen nog zou worden toegestaan in de broeken die aan alle kanten omgeven waren met dijken. Deze dijken moesten bovendien zo hoog zijn dat het water niet over de aanpalende akkers kon stromen. De polders en wateringen die niet aan deze voorwaarden voldeden, moesten voortaan sluisjes (éclusettes) gebruiken (Algemeen Rijksarchief, Bestuur van Bruggen en Wegen, Waterwegen, 103). De polders Sombekebroek en Weymeerbroek waren niet aan alle kanten omgeven met dijken en moesten hun gaten dan ook vervangen door (houten) sluizen.

Tussen 1929 en 1966 noteerde een ambtenaar van de gemeente Waasmunster zeventien overstromingen. Soms kwam het water tot in de dorpskern en stond ook de kerk onder water. Als oorzaak van de overstromingen werden de houten sluisjes aangewezen. Als deze slecht onderhouden werden, konden er bij vloed dijkbreuken ontstaan (Verstraeten 2017). In de jaren 1950 en 1960 werden de houten sluisjes buiten gebruik gesteld of vervangen door grotere, betonnen sluizen.

Vanaf de jaren 1950 raakte de traditionele weidebevloeiing geleidelijk aan in onbruik door de dalende hooiprijzen en het toenemende getijverschil. Veel laag gelegen en moeilijk te ontwateren percelen in het gebied werden met populieren beplant. Hoger gelegen percelen werden gescheurd en tot akker omgevormd.

Tussen 1870 en 1877 werd een spoorlijn van Sint-Niklaas naar Dendermonde aangelegd, die over Waasmunster en Hamme liep. Tussen Waasmunster-Sombeke en Hamme werd een spoorwegbrug over de Durme gebouwd. Omdat de meersen ’s winters onder water stonden, werd een hoge en brede spoorwegdam in Sombekebroek aangelegd. De spoorlijn werd aanvankelijk door een privé-spoorwegmaatschappij geëxploiteerd. In 1907 werd de lijn genationaliseerd. In 1957 werd de spoorweg buiten gebruik gesteld. De spoorwegdam wordt sindsdien gebruikt als fiets- en wandelpad.

De Durmemeersen stonden vroeger niet alleen bekend om hun hoge hooiopbrengst maar ook om hun esthetische kwaliteiten. In de periode 1870-1940 was de Durmevallei een inspiratiebron voor landschapsschilders, zoals Edmond Verstraeten, die in Sombeke woonde. Het landschap in het gebied was relatief open en gevarieerd. Naast hooilanden lagen er ook met houtkanten omzoomde akkers (vooral op de hoger gelegen percelen) en populierenaanplanten.

Vanwege de toenemende getijdenwerking van de Durme begon het ministerie van Openbare Werken al in de jaren 1930 met de aanleg van potpolders in de Durmevallei. Deze polders moesten bij stormvloed een deel van het water bergen, zodat de rest van de Durmevallei gespaard bleef van overstromingen. Het was de bedoeling deze potpolders van de bewoning en de hogere gronden af te scheiden met een dijk en het tijdelijk opgevangen water nadien bij laag water opnieuw in de Durme te lozen. De eerste potpolder (in Waasmunster-Sombeke) werd in 1939 opgeleverd en functioneert nog steeds (Verstraeten 2017).

 

  • VAN DEN BOGAERDE A.J.L. 1825: Het distrikt St. Nikolaas, voorheen Land van Waas; Provincie Oost-Vlaanderen, deel 1
  • VERSTRAETEN A. 2017 : De Durme van Tielt tot Tielrode. De meest gevarieerde Vlaamse rivier? Lokeren
  • Weens exemplaar van de Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden van Joseph Jean François de Ferraris
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven tussen 1846-1854, schaal 1:20.000.
  • Atlas Cadastral parcellaire de la Belgique, Philippe-Christian Popp, uitgegeven tussen 1842-1879, schaal 1:5000
  • Topografische kaarten van België, Krijgsdepot: Eerste editie uitgegeven tussen 1865-1880, schaal 1:20.000. Herziening, Militair Cartografisch Instituut: tweede uitgave, 1880-1884, derde uitgave 1889-1900 en herziening derde uitgave 1900-1930, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven tussen 1928-1950, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Geografisch Instituut, uitgegeven tussen 1949-1970, schaal 1:25.000.

 

 


Auteurs: Van Driessche, Thomas
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is gerelateerd aan
    Oude Durme

  • Is deel van
    Waasmunster


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sombekebroek [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/307750 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.