erfgoedobject

Romeinse vicus op plateau De Kommel

archeologisch geheel
ID
306647
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/306647

Juridische gevolgen

Beschrijving

Algemene situering

De vicus bevindt zich op ca. 850 meter ten zuidoosten van het centrum van Oud-Dilsen. In het westen wordt het gebied begrensd door de bebouwing ten oosten van de Rijksweg N78. Een landweg vormt de grens ten noordwesten, de Stokkemerbaan vormt de oostelijke grens en ten zuiden wordt het gebied begrensd door de Vrietselbeek. De weg Haagdoorn doorkruist het gebied van het noordoosten naar het zuidwesten en heeft een afsplitsing richting het zuidwesten.

Archeologische nota

Op 18 april 2012 werd in opdracht van de Vlaamse overheid door het archeologisch projectbureau ARON bvba, een waarderend en evaluerend archeologisch onderzoek uitgevoerd op deze site. Dit onderzoek focuste enerzijds op nooit gepubliceerde informatie afkomstig van prospecties. Anderzijds werd met een combinatie van boringen, geofysisch onderzoek en proefsleuven de afbakening van de site zo goed mogelijk in kaart gebracht. Dit terreinonderzoek bracht belangrijke nieuwe informatie aan het licht. Op basis van de onderzoeksresultaten maakte het studiebureau RAAP een rapport op en werd het agentschap Onroerend Erfgoed geadviseerd om de site te beschermen als archeologische site.

Uit het samennemen van de resultaten van de bureaustudie, de veldkarteringen en het geofysisch onderzoek is voor het projectgebied van de Kommel ontegensprekelijk een beeld van een Romeinse vicus ontstaan, een belangrijke nederzettingsvorm in de Romeinse tijd. In Vlaanderen konden tot op vandaag slechts een beperkt aantal sites als een vicus geduid worden. Geen enkele van deze locaties is voldoende onderzocht om een volledig inzicht te krijgen in dit type nederzetting.

Met de term vicus wordt bedoeld: een landelijke nederzetting met centrumfuncties voor de omgeving op religieus, economisch en/of administratief vlak. De huidige stand van het onderzoek laat een meer concrete definitie van dit type nederzetting niet toe. Het is een term die, naast small town en agglomération secondaire, door de moderne archeologie aan landelijke agglomeraties wordt gegeven, te onderscheiden van steden enerzijds en van de verspreide landelijke bewoning zoals de villae anderzijds. Waarschijnlijk werd de term ook al in de oudheid voor dergelijke nederzettingen gebruikt (in ons land Orolauno vicus voor Aarlen, Geminico vico voor Liberchies en de bewoners van een nederzetting in Theux noemden zich vicani, terug te vinden in de Inscriptions Latines de Belgique). Maar in welke mate die praktijk algemeen verbreid was is onduidelijk. Bij gebrek aan geschreven bronnen is ook maar weinig geweten over een mogelijk juridisch statuut.

Van essentieel belang voor de groei van een vicus was de ligging langs een belangrijke Romeinse weg of de verbinding hiermee. De meeste vici ontstonden of werden gesticht op nieuwe plaatsen: langs een belangrijke weg of een kruispunt van wegen, bij een oversteekplaats van een rivier, bij een heiligdom, bij een militair kamp, in de buurt van belangrijke grondstoffen of bij een combinatie van deze elementen. Ook de vicus op de Kommel past in dit beeld. We kunnen voor Dilsen uitgaan van de aanwezigheid van een noord-zuid lopende heirbaan die de Maas volgde, vermoedelijk via verschillende tracés op droge zandleemruggen. Net ten noorden van De Kommel moet zich een kruispunt met een oost-west lopende weg hebben voorgedaan. Deze weg is archeologisch gekend aan de overzijde van de Maas. De meeste vici zijn gelegen in de onmiddellijke nabijheid van beken en/of rivieren.

De vicus in Dilsen wordt gekenmerkt door lintbebouwing langs een weg. Typisch voor vici zijn de zgn. Streifenhäuser, lange, smalle gebouwen die met hun korte zijde naar de straat georiënteerd zijn. Deze huizen hebben vaak een stenen sokkel en zijn verder opgetrokken in vakwerk. Deze gebouwen waren mogelijk woningen, ateliers of winkels of een combinatie van meerdere functies. Ze werden tot nu toe in Vlaanderen enkel aangetroffen in de vici van Grobbendonk en Tienen. Over de herkomst van dit huistype is niets bekend. Waarschijnlijk gaat het om een creatie uit de Gallo-Romeinse periode zelf, ontwikkeld op maat van de door de samenleving van die tijd en nederzettingsvorm gevoelde behoeften. De bebouwing die we te Dilsen aan beide zijden van de weg in kaart konden brengen door middel van geofysisch onderzoek valt duidelijk ook onder dit type.

In bijna alle vici konden activiteiten van bronsgieters en/of ijzersmeden aangetoond worden. Metaalnijverheid vond blijkbaar plaats in een artisanale zone die vaak aan de rand van de nederzetting gelegen was. In vici werden ongetwijfeld nog talrijke andere producten vervaardigd, waarvan het productieproces minder duidelijke sporen nalaat, zoals houten voorwerpen, textiel, voorwerpen in bot of hoorn. Ondanks het beperkte onderzoek dat werd uitgevoerd in het projectgebied op de Kommel, kan op basis van het magnetometrisch beeld en enkele vondsten uit het proefsleuvenonderzoek ook van de aanwezigheid van artisanale activiteiten uitgegaan worden. Achter de dense strook van sporen die de bebouwing langs de vicus-weg vertegenwoordigt, zijn achtererven te zien, waar zich tal van bijgebouwen, hekken, kuilen en oventjes voordoen. Aan de zuidzijde van de vicus doet zich een concentratie voor van sterk reflecterende verbrande structuren. Het zou hier om een serie ovens kunnen gaan. Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden verschillende metaalslakken opgemerkt in sleuf 1.

Vici speelden een belangrijke rol in de Gallo-Romeinse samenleving. Onderzoek wijst vooral uit dat de meeste vici gericht waren op handel en productie voor de regio. In de leem- en zandleemstreek spelen vici vaak een centrale rol voor de omliggende villae en andere landelijke nederzettingen. De regio rond de Kommel moet in de Romeinse periode intensief bewoon zijn geweest. Het is dus zeker mogelijk dat de vicus op de Kommel een centraliserende rol speelde. De aanwezigheid van publieke bouwwerken karakteriseert een agglomeratie met een zekere centrale organisatie. In Dilsen zijn momenteel geen structuren aangetroffen die met zekerheid als publiek gebouw te identificeren zijn. Maar drie clusters aan gebouwsporen teken zich op de beelden van het geofysisch onderzoek duidelijker af als gemiddeld en herbergen mogelijk resten van een solider uitgevoerde structuur, misschien wel een publiek gebouw.

Enkele losse vondsten van aardewerk zouden kunnen wijzen op een continuïteit tussen de laat La Tène en de vroeg-Romeinse periode. Daarnaast is op het magnetometrisch beeld een spoor zichtbaar dat op basis van zijn vorm mogelijk in de metaaltijden en/of vroeg-Romeinse periode kan geplaatst worden. De meeste vici kenden een bloei vanaf de Flavische periode tot in de loop van de 2de eeuw na Chr. In het laatste kwart van die eeuw veranderde de situatie wellicht onder de toenemende druk van de invallende volkeren en de politieke instabiliteit van het Romeinse Rijk. In Dilsen getuigt de analyse van al het aardewerk uit veldprospecties van een occupatie vanaf de Flavische periode tot in de eerste helft van de derde eeuw. Al dan niet aansluitend werden ook enkele vierde-eeuwse aardewerkfragmenten aangetroffen. De aanwezigheid van enkele vierde-eeuwse vondsten wijst mogelijk op een continuïteit tussen de Romeinse en vroegmiddeleeuwse periode. Ook nieuwe onderzoeken tonen aan dat, in tegenstelling tot wat er vroeger werd gedacht, toch wel bewoningscontinuïteit moet zijn geweest in de vierde eeuw (Van Thienen 2016 en Heeren & Roymans 2018).

Continuïteit op een archeologisch site is natuurlijk voor interpretatie vatbaar. De vroeg-Romeinse vici blijven niet op dezelfde wijze voortbestaan in de laat-Romeinse tijd. Soms zijn er wel artisanale activiteiten, blijft een cultusplaats of een thermencomplex in gebruik en vaak verschijnt een versterking op de plek van de voormalige vicus of in de onmiddellijke nabijheid ervan. Dit laatste lijkt het geval in Dilsen-Stokkem. In de buurt van de vicus van Dilsen-Stokkem zijn in het verleden grote steenblokken teruggevonden die door enkele onderzoekers als een vierde-eeuwse militaire constructie werden geïnterpreteerd. Het zijn wellicht die laat-Romeinse versterkingen, in ruïne, die op de eerste plaats in de vroege middeleeuwen de aandacht getrokken hebben en niet de oude, vroeg-Romeinse vici. De Merovingische graven in het puinveld van de vicus horen wellicht bij een landelijke nederzetting in de onmiddellijke nabijheid of bij een aanwezigheid in het verdwenen castellum.

Evaluatie van de bewaringstoestand en motivatie voor de afbakening

Evaluatie van de bewaringstoestand

In de zones die onder grasland liggen is het archeologisch bodemarchief zeer goed bewaard. Door de aanwezigheid van grasland is de bodemsituatie stabiel en treden er geen bijkomende verstoringen op. Een potentiële bedreiging is de aanwezigheid van enkele Canadese populieren. Het machinaal verwijderen van stronken zou grote schade kunnen aanrichten aan het archeologisch bodemarchief en dient dus vermeden te worden.

In de zones die onder akkerland liggen wijzen alle vaststellingen er op (zowel in proefsleuf 2, als tijdens de prospectie) dat de archeologische sporen regelmatig door het ploegen geraakt worden. De vele fragmenten bouwmateriaal en andere objecten wijzen erop dat er zowel Romeinse muren en vloeren, als Merovingische graven door de ploeg geraakt werden. De site wordt dus door landbouwactiviteiten, voornamelijk door te diep ploegen, beetje bij beetje onherroepelijk vernield.

Bijkomend werden in het verleden al verschillende machinaal uitgegraven maïssilo’s aangelegd. Ook dit heeft wellicht schade toegebracht aan het onderliggende bodemarchief.

Volgens omwonenden en landbouwers wordt de site al jaren bezocht door detectoramateurs en verzamelaars, telkens wanneer de akkers pas zijn geploegd. Heel wat vondsten werden nooit gemeld. De site, in het bijzonder de aanwezige Merovingische begraving, wordt dus bedreigd door metaaldetectie.

Motivatie voor de afbakening

De vicus lijkt wat betreft de sporen van gebouwen (en met deze gebouwen gerelateerde activiteiten) volledig binnen de grenzen van het onderzoeksgebied te vallen. Aan de grens van deze Romeinse vicus zijn vermoedelijk ook structurele resten uit de metaaltijden bewaard. De afbakening van de bescherming volgt in grote lijnen het voorstel dat voortvloeide uit het archeologisch waarderingsonderzoek.

  • DE WINTER N. & WESEMAEL E. 2014: Archeologische evaluatie en waardering van een Romeinse site op het plateau ‘De Kommel’ (Dilsen-Stokkem, provincie Limburg), Sint-Truiden.
  • GYSSELING M. 1960: Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226), Brussel.
  • HEEREN S. & ROYMANS N. 2018: Contextualising ethnicity and the rhetoric of burial rites in Late Antique Northern Gaul: the evidence from settlements and precious metal circulation. In: KARS M., VAN OOSTEN R., ROXBURGH M.A. & VERHOEVEN A. (eds), Rural riches & royal rags? Studies on medieval and modern archaeology, presented to Frans Theuws, Zutphen, 8-14.
  • VAN THIENEN V. 2016: Abandoned, neglected and revived: aspects of Late Roman society in Northern Gaul, onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent, Gent.

Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/72041/102.1, Een Romeinse site op het de plateau 'De Kommel', Dilsen-Stokkem
Auteurs: Van den Hove, Peter
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Waarnemingen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Romeinse vicus op plateau De Kommel [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/306647 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.