erfgoedobject

Kunstenaarswoning Georges Collard

bouwkundig element
ID
305079
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/305079

Juridische gevolgen

Beschrijving

Burgerhuis in art-decostijl, gebouwd naar een ontwerp door architect Jef Huygh uit 1924. Opdrachtgever was beeldhouwer Georges Collard, gevestigd aan de Augstijnslei 40 in Brasschaat. Samen met de woning ontwierp Huygh een beeldhouwersatelier achteraan in de tuin, eveneens in art-decostijl. Het atelier werd omstreeks 1960 afgebroken. In 1960 liet eigenaar Oscar Decombel, ingenieur en majoor der genie bij de Belgische krijgsmacht, de doorrij naar het atelier dichten en de begane grond tot wooneenheid omvormen. Bij deze ingreep kreeg de pui zijn huidige vorm en indeling.

Ondanks de verbouwing van de pui onderscheidt de woning zich tussen de zeer heterogene bebouwing langs de Drakenhoflaan door haar krachtige verticale gevelritme, verzorgde stijl, en goed bewaarde ornamentiek.

Georges Collard (1881-1961), broer van dierenbeeldhouwer Charles Collard, was een realistisch beeldhouwer van onder meer borstbeelden, dieren en figuren. Hij studeerde aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten en aan het Koninklijk Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen. Met grote waarschijnlijkheid leverde Collard de bas-reliëfs voor zijn woning aan de Drakenhoflaan. In 1931 ontwierp Huygh voor Collard een tweede burgerhuis, ditmaal aan de Boekenberglei 182. Het betrof wellicht een opbrengsteigendom.

De woning Collard is een van de eerste realisaties van Jef Huygh als zelfstandig architect. Huygh werd vanaf 1902 opgeleid aan de Antwerpse Academie, liep van 1905 tot 1910 stage bij Ernest Dieltiëns, en was vanaf 1912 tot aan zijn overlijden in 1946 als architect actief. Na de Eerste Wereldoorlog associeerde Huygh zich met zijn vroegere stagemeester en in 1920, na Ernest Dieltiëns dood, met diens zoon Maurice. In 1924 scheidden hun wegen, waarna Huygh vanuit zijn eigen woning, de 'Lianahalle' aan de Boekenberglei in Deurne, een bloeiende architectenpraktijk ontplooide. Al zeker sinds 1923 ontwierp Huygh woningen als zelfstandig architect. Huygh, een overtuigd katholiek, is vooral bekend om zijn impressieve en uitgezuiverde religieuze architectuur in de geest van de Pelgrimbeweging. Daarnaast echter, ontwierp hij in de jaren 1920 en 1930 tal van privéwoningen waarin invloeden van zowel de Amsterdamse School als van de Duitse Jugendstil of Wiener Secession samensmelten tot een eigenzinnige en expressieve art-decostijl die geleidelijk versoberde. Jef Huyghs zeer persoonlijke architectuur, met de Lianahalle als een van de vroegste en meest opmerkelijke voorbeelden, kenmerkt zich door een aandacht voor verhoudingen, kleur- en materiaalgebruik, ambachtelijke finesse, en een grote interesse in de ruimtelijkheid, inrichting en sfeer van een gebouw. De kunstenaarswoning Collard is met haar lineaire vormgeving, nog benadrukt door een gedrongen pui en een verheven mansardedak, typisch voor Huyghs ontwerpen uit de jaren 1920.

De onderkelderde rijwoning telt drie bouwlagen onder een hoge pseudomansarde met een bekleding van natuurleien in maasdekking. Van het dak zijn de twee hoog oprijzende versneden schoorstenen verwijderd. De lijstgevel, door een structuur van hoge scheimuren en oplopende versneden ribben opgedeeld in drie ongelijke traveeën, kreeg een bruinrood baksteenparement met gedagstreepte voeg, contrastrijk gecombineerd met grote gevelvlakken van witte simili-pierre en met bas-reliëfs van complex vervlochten wijnranken met druiventrossen. In 1960 kreeg de pui een klamplaag van baksteen of hardgebakken tegels op een lage plint van blauwe hardsteen. Heden zijn de pui, de simili bepleistering, de reliëfs en delen van het parement met witte structuurverf overschilderd. Verder bijdragend aan de levendigheid van de gevel zijn de in grootte en vorm variërende muuropeningen: rechthoekig op de begane grond en bel-etage, en getoogd op de hogere verdiepingen. De gestileerde honingbij of de daarvan afgeleide lange schildvorm of (geknikte) ellips, een vaak terugkerend decoratief accent eigen aan Huyghs persoonlijke signatuur, treffen we niet op de gevel aan, maar werd volgens het bouwplan wel voorzien op schouwboezems en binnendeuren.

Axiaal en quasi symmetrisch van opzet weerspiegelt de opstand de functionele opdeling van het interieur. De bel-etage, gemarkeerd door een bijna gevelbreed drielichtsbow-window op zware rechthoekige consoles, krijgt nadrukkelijk de klemtoon. Het bekronende balkon met een massieve balustrade hoort bij de grootste slaapkamer en is toegankelijk via een brede vensterdeur tussen kleine zijlichten. Een hoge puntgevel met klein dakvenster op neutenpaneel beëindigt de gevel. In de gedrongen en beschutte pui bevond zich oorspronkelijk een tweezijdige pseudo-erker op de middenas, links geflankeerd door een toegangspoort met twee stalen poortvleugels en rechts door een venster met drielichtkozijn. In 1960 werden de poort en erker verbouwd tot rechthoekige vensters, en werd het zijvenster vergroot tot inkom.

Typerend voor Huygh werd ook de achtergevel met grote zorg vormgegeven. Deze gevel met zijn terugwijkende mansardeverdieping beantwoordt aan een gelijkaardige compositie als de voorgevel, maar is soberder uitgewerkt. Tegenwoordig is de achtergevel tot op de derde bouwlaag volledig bepleisterd of overschilderd.

Het omstreeks 1960 gesloopte beeldhouwersatelier achteraan op perceel, was een één bouwlaag hoge bakstenen constructie en mat ongeveer acht bij zes meter. Het atelier bestond uit een ondiepe voorbouw onder platte bedaking, met een inkom in het verlengde van de doorrij en een door drie grote vensters verlicht 'hoekje'; en uit een grote perceelbrede werkplaats onder een leien mansardedak met de nok evenwijdig aan de straat. Aan de voorzijde (noordzijde) was het dakschild vrijwel volledig beglaasd. Achter de werkplaats lag een ommuurde ondiepe koer.

Van de woning werd het originele houten deur- en vensterschrijnwerk vernieuwd, zonder herneming van de oorspronkelijke raam- en roedeverdelingen. Al in 1960 werden uit de pui de ramen en stalen toegangspoort verwijderd. Tegelijk verdwenen ook de roostervormig gesmede venstertralies. Vergelijkbaar roostervormig smeedwerk voorzag Huygh bij onder meer de Lianahalle, en de ensembles Boekenberglei 233-235 en Van Hovestraat 20-24. Ook verwijderd zijn de twee gesmede bloemen- of lantaarnkorven ter bekroning van de balkonpostamenten; een accent dat bij de Lianahalle wel bewaard bleef.

De plattegrond van de woning beantwoordde oorspronkelijk aan de typologie van de bel-etage met zijn typische verticale scheiding van functies: secundaire ruimten op het gelijkvloers, representatieve vertrekken op de bel-etage, en private kwartieren op de bovenverdiepingen. Volgens het bouwplan werd op de begane grond de linkertravee ingenomen door een doorrij die via een geplaveide koer uitkwam bij de atelierpoort. Achter de andere traveeën zaten een ontvangstkamer, een grote dwars ingeplante 'halle' met een gastentoilet onder een fraaie bordestrap, en een keuken met 'monte plats' naar de bel-etage. De 'halle', die het centrum van de woning uitmaakt en waarrond het interieur georganiseerd is, gaf onmiddellijk uit op de doorrij, zonder fysieke scheiding. De opdeling in een voor-, midden- en achterplan hernam Huygh op de bel-etage en de bovenverdieping. Bij het ensemble De Sevillastraat 120-122, eveneens uit 1924, paste hij hetzelfde principe van ruimteverdeling toe. De bel-etage omvat op het middenplan een perceelbreed uitgewerkte 'halle', gedomineerd door een grote haard tegenover de trap. Een voorkamer neemt de volledige straatzijde in; een familiekamer-eetplaats de volledige tuinzijde. Op de bovenverdieping bevinden zich op het middenplan een nachthal met trap, een badkamer, en een gesloten zoldertrap. Vooraan ligt een grote slaapkamer, met de badkamer en-suite, en achteraan liggen twee kleinere slaapkamers met een gedeeld balkon. Op de mansardeverdieping voorzag Huygh aan de voorzijde een dakkamer met gevelbreed balkon, en aan de achterzijde een zolder of studio, uitgevend op een groot dakterras. De kelder, die zich onder de volledige voorbouw uitstrekt, omvat een kolenkelder, waskelder, wijnkelder en twee provisiekelders. Bij de verbouwing van 1960 kreeg de begane grond een klassieke enkelhuisindeling: links een enfilade van salon, zitplaats en eethoek; rechts een inkomhal met trappenhuis en achteraan een keuken.

  • Architectuurarchief Vlaanderen, Inventaris archief Jozef Huygh (1885-1946).
  • Stadsarchief Antwerpen, Bouwdossiers 329 # 872 en 627 # 19752.
  • CUYPERS J. 1977: Jef Huygh, Antwerps architect (1885-1946), onuitgegeven eindverhandeling architectuur NHIBS, Antwerpen.
  • LAUREYS D. 2003: Huygh Jef, in: VAN LOO A. (red.), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Antwerpen, 358-359.
  • PIRON P. 1999: De Belgische beeldende kunstenaars uit de 19e en 20e eeuw, deel 1 A-K, Brussel, 226.

Auteurs: Bisschops, Tim
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kunstenaarswoning Georges Collard [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/305079 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Stad Antwerpen

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.