erfgoedobject

Domein van Tilt

bouwkundig / landschappelijk element
ID
303022
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/303022

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Domein van Tilt
    Deze vaststelling is geldig sinds

Beschrijving

Domein Van Tilt is één van de interessante landgoederen van de regio. Van het oorspronkelijke kasteel van Attenhoven blijven de poort uit 1664 en de grachtengordel over. Het huidige kasteel dateert van 1921, heropgebouwd door Louis Van Tilt, na vernieling tijdens de Eerste Wereldoorlog in 1914. Gedeeltelijke wederopbouw van de dienstgebouwen: watertoren boven het oude koetshuis en twee serres naast serre uit 1892. Twee boogbruggen in het park, een uit de 19de eeuw, en een uit 1921. Het park, circa 22 hectare, is aangelegd in de eerste helft van de 19de eeuw, heraangelegd tijdens derde kwart 19de eeuw in landschappelijke stijl, met rivierlandschap als hoofdmotief; aanzienlijke uitbreiding van het park door Van Tilt in interbellum; talrijke oude en/of zeldzame bomen.

Pachthof van het ‘Groot College’

De kern van het domein werd aan het einde van het ancien régime gevormd door een hoevecomplex, op de Ferrariskaart (1771-1778) omschreven als “Cense du Grand Collège”, eigendom van één van de universiteitscolleges, het ‘Groot’ College van de Heilige Geest in de Naamsestraat te Leuven. Dit complex bestond uit twee delen: een semi-gesloten hoeve aangeduid als “ferme du Collège” en, iets meer naar het noorden, een klein gebouw op een perceel dat door een brede gracht wordt omgeven, ongetwijfeld een buitenhuis of huis van plaisantie. De combinatie boerenhof – ‘speelhof ’ vinden we terug op tal van andere plaatsen, vaak in een klerikale context, onder meer het Waterhof en het kasteel de Biolley-T’Serclaes te Lubbeek of het Jezuïetenhof te Heverlee-Egenhoven.

Op een oud kadastraal verzamelplan (‘Plan géométrique de la commune de Holsbeek’) uit 1807 is de ringgracht verdwenen op de noordelijke arm na. Op datzelfde perceel, maar buiten de omgrachting, blijkt nog een tweede gebouwtje te staan. De percelen die de gebouwen omringen worden als “jardin” omschreven en het geheel wordt omgeven door boom­gaarden. Van een grootschalige parkaanleg is bij het begin van de 19de eeuw geen sprake. Het ruimere kader wordt uitsluitend gevormd door grote weide-, veld- en bospercelen (“Bois du Gas­thuys”, “Bois Rouge”). Dit Gasthuisbos valt min of meer samen met één van de grootste oppervlakten veenbodem in de Wingevallei, wegens de historische ontginningen van turf en moerasijzererts ook als “Puttebroek” aangeduid. De bodems in de onmiddellijke ­omgeving bestaan uit erg vochtige, humusrijke leemgronden, volgens de toelichting bij de bodemkaart: “te nat voor akker- en weidebouw; geschikt voor populier”. Het huidige park wordt in zijn geheel als “vergraven terrein” aangeduid.

De Primitieve kadasterkaart (1820) geeft ongeveer dezelfde toestand weer, behalve dat ook het laatste relict van de grachtengordel rond het buitengoed verdwenen is. Het perceel dat het gebouwencomplex ten noorden van de hoeve omsluit (nummer 108, 1 ha 79 a 10 ca), vroeger tuin en boom­gaard, wordt nu echter in zijn geheel als “lusthof” aangeduid. De reeds genoemde twee kleine gebouwen (de percelen nummers 109 en 110) worden in de bijbehorende legger als “huis” vermeld. Deze goederen zijn rond 1830 eigendom van de weduwe van Jacques Van Tilt, brouwer uit Leuven. Zij laat bij de erfop­volging in 1839 aan Ludovicus Josephus Van Tilt in de gemeente Holsbeek in het totaal ongeveer 94 hectare na, een grondbezit dat in de loop van de jaren gestadig toeneemt en in 1878 ongeveer 165 hectare zal bedragen, dit is zowat één zesde van de gemeentelijke oppervlakte. Het grondbezit, dat oorspronkelijk de onmiddellijke omgeving van de hoeve omvatte én bijna de hele Attenhovenberg, zal zich in de loop van de 19de eeuw vooral in westelijke richting uitbreiden. Dat gebeurt ten koste van de eigenaar van het oude, rond 1800 afgebroken kasteel van Attenhoven. Volgens de kadastrale legger: “de Gaethovius baron d’Attenhoven”, zonder twijfel een nazaat van Louis Joseph Jean-Baptiste Gaethoven of Gaethovius, de laatste heer van Attenhoven. Dat kasteel lag ongeveer 1 kilometer verder naar het westen. Daarmee verdwijnen de laatste sporen van de feodale landadel in Holsbeek. Van het oorspronkelijke kasteel van Attenhoven blijven nog enkel de monumentale poort met in het fronton het jaartal 1664 en de grachtengordel over.

De landschappelijke aanleg

Het jaar 1868 luidt een reeks verbouwingen in, met als belangrijkste momenten: de volledige afbraak van de oude hoevegebouwen van het College (1873) en hun vervanging door een “koetshuis en stal”, en een aanzienlijke vergroting van het “lusthuis” (1883), dat in de kadastrale legger voortaan als “kasteel” zal worden omschreven. Dit eerste, sobere kasteelgebouw bestond uit twee bouwlagen en vijf traveeën, bekroond door een attiek met balustrade, en werd later - wanneer precies is onbekend - vergroot door de bouw van een mansardedak. In 1883 wordt ook het dienstgebouwencomplex herbouwd en vijf jaar later wordt naast het koetshuis-stalcomplex een sierlijke tuinierswoning opgetrokken. In 1892 wordt het koetshuiscomplex vergroot met een “zadelmakerij” en een “broeikas”. Vermoedelijk worden rond 1840 de eerste pogingen ondernomen om de parkaanleg tot de ruimere omgeving uit te breiden. Dit kan worden afgeleid uit de vorming van een T-vormig perceel (nummer 114b op de Popp-kaart), dat expliciet als dreef werd omschreven en dat gedeeltelijk samenvalt met de huidige ‘charmille’ of loofgang van gesnoeide haagbeuken ten westen van het kasteel, zichtbaar op de eerste stafkaart (1864). Een van de aanpalende percelen wordt vanaf dat moment ook niet meer als weiland maar als “lusthof” omschreven. In 1892 wordt bijna parallel met de oude toegangsweg (de Grote Daalputstraat) een nieuwe toegangsdreef aangelegd vanaf de Leuvensebaan, ongeveer recht op het kasteel gericht, en beplant met bruine beuken (Fagus sylvatica ‘Atropunicea’), waarvan sommige nu stamomtrekken hebben bereikt van meer dan 4 meter. Op de militaire topografische kaart van 1903 wordt een park in landschappelijke stijl getoond van net geen 14 hectare groot, met verspreide, naar de rand toe verdichte beplantingen. Twee waterpartijen, een grote vijver ten noordwesten van het kasteel en een kleine ten zuidwesten ervan, zijn met elkaar verbonden door een gerecycleerde arm van de oude ringgracht rond het voormalige huis van plaisantie. Bochtige wegen of paden doorkruisen het park en vier nog bestaande dreven bepalen de hoofdstructuur: 1° de reeds genoemde bruine beukendreef uit 1892; 2° de reeds genoemde, lichtjes gebogen ‘charmille’, die westwaarts naar het ‘Hagenbos’ loopt; 3° ten noorden van de ‘charmille’ en ongeveer parallel hiermee: een bruine beukendreef van hetzelfde kaliber als de toegangsdreef; 4° een dreef die de grens vormt tussen het park en het Langveld en momenteel bestaat uit witte paardenkastanjes (Aesculus hippocastanum) met stamomtrekken tot 2,72 meter.

Het ‘kasteel van Attenhoven’ herrezen

Zoals verschillende andere kastelen in de regio (het kasteel van Pellenberg, het Vijverhof en het kasteel van Korbeek-Lo), wordt in 1914 ook het kasteel van Van Tilt door de Duitsers in brand gestoken. Iets meer oostelijk, net buiten de as van de toegangsdreef, wordt in 1921 een nieuw kasteel opgetrokken, in de onbestemde Lodewijkstijl (mansardedak, boogfronton, attiek met balustrade...) die typisch is voor tal van naoorlogse wederopbouwprojecten, ook bij de heropbouw van de andere afgebrande kastelen uit de regio. Ook de dienstgebouwen werden gedeeltelijk heropgebouwd en zo ontstond boven het “koetsen woonhuis” het bakstenen torengebouw, een van de voornaamste blikvangers van het domein, in feite een watertoren. Naast de serre die in 1892 tegen het koetshuis was aangebouwd, kwamen nog twee losstaande serres. Op de vlakte voor (ten zuiden van) het kasteel werd een grote rozenparterre aangelegd, die tijdens de Tweede Wereldoorlog plaats moest ruimen voor meer utilitaire teelten. De heropbouw van het kasteel – “Château d’Attenhoven” in de voorgevel gebeiteld - ging ook gepaard met een forse uitbreiding van het eigenlijke park in noordelijke en, vooral, oostelijke richting. De strook tussen de toegangsweg en de Daalputstraat werd bij het park ingelijfd. De vijvers werden bovendien vergraven tot een brede ‘riviermeander’ met serpentinevormige uitlopers tot in de uithoeken van het park, waar ze aansluiten op het oude leigrachtensysteem.

De drijvende kracht achter de naoorlogse heropbouw was Louis Van Tilt, die in 1914 na een verdeling eigenaar geworden was van de familie-eigendommen in het westelijke gedeelte van Holsbeek, inclusief het kasteel en het park. Ook de ruime omgeving van het domein onderging in de loop van de jaren 1920 en 1930 een diepgaande, structurele wijziging waarin, naast het opbrengstmotief, ook de persoonlijke belangstelling van kolonel Van Tilt een rol speelde. In de jaargangen 1928-1930 van het Bulletin de la Société Centrale Forestière de Belgique publiceerde hij diverse, niet onverdienstelijke bijdragen over uiteenlopende aspecten van de populierenteelt: vermeerdering, plantwijze, bemesting, aanwas- en opbrengsttabellen. Uit deze artikelen blijkt ook dat de beplanting met populieren van het open broekgebied rond het domein al was ingezet in 1904, vroeg in vergelijking met andere alluviale gebieden in de regio. De bijdrage van 1928 bevat foto’s van aanplantingen die ongetwijfeld in de omgeving van het kasteel genomen zijn. Door deze aanplantingen zullen de open ruimten – hooilanden en beemden – rond het park geleidelijk aan verdwijnen, een proces dat ongetwijfeld in de hand werd gewerkt door de opkomende lucifer-industrie, vooral na de oprichting in 1929 van de ‘Société anonyme Allumettière de Ninove’, die in de jaren 1930 jaarlijks al circa 45.000 populieren verbruikte.

Zoals verder zal blijken, beperkte de dendrologische belangstelling van ‘kolonel’ Van Tilt zich niet tot populieren en is de uitzonderlijke dendrologische waarde van het park vooral aan hem te danken. In de inventaris Bomen in België krijgt het domein niet minder dan acht vermeldingen en tussen de twee wereldoorlogen vormde het, samen met het Arenbergpark en de parken van Lovenjoel, een uitgelezen excursiedoel en studieobject voor de studenten bosbouw en dendrologie van de universiteit van Leuven.

De huidige toestand

Het park omvat enkele belangrijke visuele assen, die op de bijgaande kaart worden gesitueerd:

A/ Als men het kasteel bereikt via de toegangsdreef vanaf de Leuvensebaan, wordt de blik als het ware in westelijke richting aangezogen, langs de zuidelijke arm van de serpentinevijver. De inspiratie of het streefbeeld is duidelijk: een riant rivierlandschap met het kasteel aan de buitenbocht van een weidse meander. Een goed uitzichtpunt is de in 1921 gebouwde boogbrug met smeedijzeren leuningen: het spiegelbeeld van het kasteel in het water en, rechts in beeld, een groep bijzondere bomen: een veelstammig exemplaar Amerikaans geelhout (Cladrastis lutea), naast een zwaar gehavende maar oude en pittoreske wingerdbladige zomerlinde (Tilia platyphyllos ‘Vitifolia’) en verschillende zomereiken (Quercus robur) die, gezien hun stamomtrekken (respectievelijk 418, 349 en 495 centimeter) vermoedelijk nog uit de tijd van het Geestcollege dateren. In een excursieverslag van 1932 wordt een zomereik opgemerkt met een stamomtrek van 375 centimeter; mogelijk gaat het om de laatstgenoemde van de drie.

B/ Vanaf de boogbrug wordt, loodrecht op de eerste zichtas, een tweede perspectief geboden, dat eindigt op een grote arduinen tuinvaas, tegen de achtergrond van een grote zomereik (stamomtrek 420 centimeter) – die, zoals nog andere oude eiken in het park iets ‘fastigiaats’ heeft (min of of meer evenwijdig met de haagbeukendreef loopt de reeds genoemde bruine beukendreef die, afgaande op de stamomtrekken (tot 435 meer opgaande twijgen en takken), maar niet uitgesproken genoeg om door te gaan voor een echte Quercus robur ‘Fastigiata’ – en een mammoetboom (Sequoiadendron giganteum) met een stamomtrek van 404 centimeter.

C/ Loodrecht op zichtlijn B is de reeds vermelde ‘charmille’ of dreef van (al een aantal jaren niet meer) gesnoeide, op 2,20 meter hoog geknotte, haagbeuken (Carpinus betulus), die vermoedelijk rond 1840 werd aangelegd. Uit een foto van rond 1900 blijkt dat deze ‘charmille’ oorspronkelijk gewelfd was; het ging om een echte groentunnel. Aan het einde hiervan wacht een ander dendrologisch curiosum: een vleugelnoot (Pterocarya fraxinifolia) die een oppervlakte beslaat van 40 bij 30 meter, met talloze uitlopers, waaronder een tiental dikke stammen, de vermoedelijke moederstam met een omtrek van 394 centimeter.

D/ Min of meer evenwijdig met de haagbeukendreef loopt de reeds genoemde bruine beukendreef die, afgaande op de stamomtrekken (tot 435 centimeter, gemiddeld 280 centimeter), ergens tussen 1880 en 1900 moet zijn aangeplant, gelijktijdig met de dreef die de hoofdtoegang vormt. Door zijn breedte (15 meter) heeft deze dreef het karakter van een ware vista die in oostwaartse richting eindigt bij de voormelde vaas.

E/ Een tweede, vermoedelijk 19de-eeuwse, meer gekromde boogburg overspant ter hoogte van het kasteel een versmalling in de serpentinevijver. Deze brug ligt min of meer verscholen tussen enkele merkwaardige oude bomen: een monumentale, laagvertakte Amerikaanse tulpenboom (Liriodendron tulipifera) met 620 centimeter stamomtrek op 20 centimeter hoogte, een tweestammige gewone es (Fraxinus excelsior) met respectieve stamomtrekken van 334 en 93 centimeter, een laagvertakte taxus (Taxus baccata) met takomtrekken tot 342 centimeter en twee zomereiken (Quercus robur) met omtrekken tot 353 centimeter. Vanop deze brug wordt uitzicht geboden op zowel de zuidelijke als de noordelijke arm van de vijver, onder meer op een eilandje met een zeldzame cultivar van gewone moerascipres met hangende twijgen (Taxodium distichum ‘Pendens’) met een stamomtrek tussen 4 en 5 meter.

De naoorlogse parkuitbreiding ten noorden en ten oosten van het kasteel bevat geen echte zichtassen, maar wel een aantal vermeldenswaardige bomen (stamomtrekken tussen 150 en 300 centimeter): een varenbeuk (Fagus sylvatica ‘Asplenifolia’, een prachtig laagvertakt exemplaar van ‘eikbladige’ beuk (Fagus sylvatica ‘Quercifolia’), een zomerlinde met ingesneden blad (Tilia platyphyllos ‘Laciniata’), een groepje van drie Japanse witte dennen (Pinus parviflora) en drie moeraseiken (Quercus palustris).

Merkwaardige bomen (Opname 30 september en 1 oktober 1997. Stamomtrek standaard gemeten op 150 cm hoogte.)

  • 3. zomerlinde met ingesneden blad (Tilia platyphyllos ‘Laciniata’) 162
  • 4. zomereik (Quercus robur) 418
  • 5. zomereik (Quercus robur) 349
  • 6. zomereik (Quercus robur) 465
  • 7. wingerdbladige zomerlinde (Tilia platyphyllos ‘Vitifolia’) 280 (20);
  • 10. zomereik (Quercus robur) 368
  • 11. zomereik (Quercus robur) 367
  • 12. oosterse plataan (Platanus orientalis) 280
  • 14. Kaukasische vleugelnoot (Pterocarya fraxinifolia) vele stammen, tot 394
  • 17. zuilvormige zomereik (Quercus robur ‘Fastigiata’) 257
  • 20. gele bindwilg (Salix x rubens) 446
  • 21. zuilvormige zomereik (Quercus robur ‘Fastigiata’) 254
  • 25. bruine beuk (Fagus sylvatica ‘Atropunicea’) 435
  • 39. bruine beuk (Fagus sylvatica ‘Atropunicea’) 373
  • 58. zomereik (Quercus robur) 420
  • 59. mammoetboom (Sequoiadendron giganteum) 404
  • 60. tamme kastanje (Castanea sativa) 412
  • 64. zuilvormige zomereik (Quercus robur ‘Fastigiata’) 353 (130)
  • 65. Amerikaanse tulpenboom (Liriodendron tulipifera) 620 (20)
  • 67. gewone es (Fraxinus excelsior) 334, 93
  • 69. gewone moerascipres, cultivar met hangende twijgen (Taxodium distichum ‘Pendens’) 400
  • 78. zuilvormige zomereik (Quercus robur ‘Fastigiata’) 375
  • 80. Japanse witte den (Pinus parviflora) 110
  • 81. Japanse witte den (Pinus parviflora) 122
  • 82. Japanse witte den (Pinus parviflora) 149
  • 83. zomereik (Quercus robur) 378
  • 86. moeraseik (Quercus palustris) 335
  • 87. moeraseik (Quercus palustris) 291
  • 88. moeraseik (Quercus palustris) 278
  • 89. varenbeuk (Fagus sylvatica ‘Asplenifolia’) 196 (160)
  • 98. gewone plataan (Platanus x hispanica) 418
  • 99. zomerlinde met ingesneden blad (Tilia platyphyllos ‘Laciniata’) 132
  • 104. eikbladige beuk (Fagus sylvatica ‘Quercifolia’) 275
  • 114. bruine beuk (Fagus sylvatica ‘Atropunicea’) 378
  • 115. bruine beuk (Fagus sylvatica ‘Atropunicea’) 401
  • 117. zilverlinde (Tilia tomentosa) 344 (70)
  • 119. Amerikaans geelhout (Cladrastis lutea) div. stammen
  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Primitieve kadastrale legger Holsbeek, art. 55, 285.
  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Kadastrale legger Holsbeek, arts. 835 en 835/bis.
  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Mutatieschetsen Holsbeek 1868/3, 1873/4, 1874/2, 1883/1, 1888/1, 1892/1, 1921/4 en 1921/2.
  • BAEYENS L. 1960: Bodemkaart van België, Verklarende tekst bij het kaartblad Rotselaar 74E, 1960, 31.
  • BAUDOIN J.C., DE SPOELBERCH Ph., VAN MEULDER J. & JACOBS R.1992: Bomen in België. Dendrologische inventaris 1987-1992, Stichting Spoelberch-Artois i.s.m. de Belgische Dendrologische Vereniging, 1992, p. 478.
  • GENICOT L. e.a. 1971: Bouwen door de Eeuwen heen - Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, deel 1: arrondissement Leuven, het Ministerie van de Nederlandse Cultuur, Brussel, 169.
  • LIBBOTON J. 1984: Historische schets van Holsbeek. Oost-Brabant 21.4, speciaal nummer Holsbeek, 153.
  • PETITJEAN O. 1936: Une florissante industrie belge. La fabrication des allumettes. Revue du Touring-Club de Belgique 42.8, 117-122.
  • S.N. 1932: Bulletin de la Société Centrale Forestière de Belgique 35, 623-626.

Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo; De Jaeck, Herlinde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Domein van Tilt [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/303022 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Gemeente Holsbeek

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.