erfgoedobject

Hogen Andjoen

archeologisch geheel
ID
301676
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/301676

Juridische gevolgen

Beschrijving

Algemene situering

De Hoge Andjoen bevindt zich in de dorpskern van Werken, Kortemark. De Hoge Andjoen betreft een van de beter bewaarde mottekastelen in Vlaanderen. De heuvel heeft een basisdiameter van zo’n 60 meter en is ovaalvormig. De bewaarde hoogte is 7 meter. Rond het opperhof is er geen gracht meer zichtbaar in de topografie, maar opgravingen toonden een gracht van bijna 20 meter breed. Het neerhof situeert zich ten oosten van de motteheuvel en heeft een diameter van zo’n 125 meter. Het gaat om een ophoging van zo’n 2,5 meter. In het reliëf is nog een grachtje te herkennen dat een relict is van de oude neerhofgracht. Vandaag takt deze gracht aan op de Calvebeek. Binnen het studiegebied is het zeer zandige substraat van groot belang voor de ontwikkeling van bodems. De motte zelf staat ingeschreven als antropogene grond (ON), wat verwijst naar de opwerping van de motteheuvel.

Historisch onderzoek

Men vermoedt dat Werken begin 11de eeuw behoorde tot de bezittingen van het huis van Petegem aan de Schelde, een invloedrijke familie uit de hofkringen rond de Vlaamse graaf die later ook een rol ging spelen in de aanhechting van Rijksvlaanderen. De vroege versterking in Werken heeft ook erg veel weg van het zogenaamde ‘Oud Kasteel’ in Petegem die ook ontwikkelde uit een Karolingische nederzetting.

Na de dood van Ingelbrecht II van Petegem, ergens tussen 1034 en 1058, gaat het domein over op één van zijn drie zoons. Hugo van Petegem verwerft de heerlijkheid Oudenaarde-Petegem waar ook Werken, Kortemark en Handzame deel van uit maakten.
Rond 1075 werd Evrard Radulf van Eine burggraaf van Doornik en heer van Mortagne. Werken was op dat moment deel van de heerlijkheid Mortagne. Een andere prestigieuze titel die de Mortagnes droegen was die van Pairs van Vlaanderen. Het ging dus om absolute topadel. De heren van Mortagne bleven tot eind 13de eeuw baas in Werken, behoudens een korte periode tijdens het laatste kwart van de 12de eeuw wanneer de heerlijkheid even terug in handen kwam van het huis van Oudenaarde. In 1279 verkoop Thomas van Mortagne de heerlijkheid aan de Graaf van Vlaanderen.

We kunnen ervan uit gaan dat de Heren van Mortagne tijdens de tweede helft van de 11de eeuw dus het mottekasteel in Werken hebben opgeworpen en in de 12de eeuw nog verder hebben opgehoogd. De experimentele kernmotte was dan misschien wel het werk van de familie van Petegem. De reden van inplanting was vermoedelijk een samenloop van factoren. Werken bood als locatie voor een kasteel wel kansen. Er was al een oudere nederzetting op het raakvlak van de vruchtbare zandleemgronden, de zandstreek en de Handzamevallei. In de riviervlakte waren er natte wei- en hooilanden. Hogerop bos en akkerland. Aan de voet van de motte loopt nog steeds de Steenstraat, de oude Romeinse handelsweg tussen Aardenburg en Kassel. Ter hoogte van het kasteel steekt de weg de Handzamevallei over. In de middeleeuwen was dit niet meer dan een doorwaadbare plaats. In 1904 werd door de Société Archéologique de Bruxelles, nabij Werken, een oversteekplaats in de Handzamevallei opgegraven. Die bestond uit houten palen die kruislings in de grond staken zoals friese ruiters. Daartussen lagenhouten planken en twijgen. Daarboven steenslag. Het zou gaan om een voetbrug over de Handzamevaart die werd aangetroffen bij de aanleg van de steenweg Werken-Zarren op het einde van de 19de eeuw. De eerste vermeldingen daarvan gaan terug tot de 18de eeuw. Opvallend is de stratigrafische positie op de archeologische tekening van toen. De oversteekplaats zat onder het niveau van de gekanaliseerde Handzame. Delen van de Handzamevaart werden al gekanaliseerd eind 12de eeuw onder Filips van den Elzas, graaf van Vlaanderen.

De Handzame was belangrijk voor transport van goederen. De waterloop was ten tijde van de opwerping nog niet gekanaliseerd, maar wel al gedeeltelijk ingedamd. De Barisdam situeerde zich een kleine kilometer ten zuidoosten van het mottekasteel. De Baroudsdamme wordt de eerste keer vermeld in 1333 en was een van de overdrachten op de Handzamevaart. Het lijkt erop dat er al in de 11de eeuw één of andere dam aanwezig was op deze plek. Stroomafwaarts richting Handzame was de rivier al onder controle maar niet meer bevaarbaar. Schuiten konden tot in Werken en dan gebeurde overslag. Verder transport ging over de weg. Langs de Steenstraat was er een eenvoudige aanlegplaats voor schuiten, een aardeken.

De tweeleidige site is duidelijk zichtbaar op de Ferrariskaart (1777), de Atlas der Buurtwegen (1840) en op de Popp-Kaart (1842-1879).

Archeologisch onderzoek

De site kent een lange en bewogen onderzoek historiek. Die start al in 1861 met een onderzoek door Vandenbussche. Over dit onderzoek is niet heel veel geweten behalve dat de opgravers tot het besluit kwamen dat de Hoge Andjoen een Romeinse offertplaats moest zijn geweest. In 1905 volgde een opgraving door de Société Royale d'Archéologie de Bruxelles, onder leiding door Claerhout. Diverse sleuven werd aangelegd op het heuvellichaam. Het materiaal situeerde de opwerping in middeleeuwen waarna de interpretatie als mottekasteel volgde. In 1954 werd er opnieuw beperkt archeologisch onderzoek uitgevoerd door T’Jonck en Slembrouk. Zij herkenden een opwerping in meerdere fasen. De oorsprong van de nederzetting situeerden ze in de 9de eeuw. Volgens hen was de Hoge Andjoen aanvankelijk een terp en uitvalsbasis voor het hoeden van schapen in de Handzamevallei.

Van 1983 tot 1985 werden er een aantal opgravingscampagnes georganiseerd onder impuls van de Nationale Dienst voor Opgravingen (NDO) en de gemeente Werken. Focus lag aanvankelijk op het neerhof. Er werd aangetoond dat de locatie al een lange bewoningsgeschiedenis kent die teruggaat tot de bronstijd. Opmerkelijk was ook het aantreffen van een vroegmiddeleeuwse versterkte nederzetting met tweeledige opbouw, te vergelijken met het Oud-Kasteel in Petegem. Uit de mottefase werd aan de binnenzijde van de gracht een wal met palissade (cassettenbouw) aangetroffen die het neerhof omringde en beschermde. De vroegste sporen op het neerhof lijken in de 11de eeuw te dateren. Pas in 1985 werd ook op het opperhof gegraven. Daarbij werd de opwerpingsmethode in detail bestudeerd wat wees op een ophoging van de heuvel in drie grote fasen verspreid door de tijd. Telkens was de ophogingstechniek dezelfde: de aanleg van een ringwal die dan werd opgevuld en genivelleerd.

Na 1985 was de NDO niet langer welkom op de Hoge Andjoen en nam de gemeente Werken het onderzoek over. Tot 1991 werd er verder gegraven op zowel opper- als neerhof. In de motteheuvel werden een 9-tal lagen herkend en gedateerd. Vanthournout zag in elk van die lagen een bewuste menselijke ophoging. De Meulemeester bleef echter bij de drie principale ophogingsfasen met daartussen periodes van erosie, gebruik als veeweide en bodemvorming door het tijdelijk onderbreken van de ophogingswerken, mogelijk omwille van aanhoudend slechte weer en waterproblemen. Samenvattend komen we tot de volgende chronologie:

  • Tweeledige en omgrachte vlaknederzetting op woonterras uit de Karolingische periode te dateren tussen 850 en 950 na Christus
  • Een houten gebouw op het opperhof dat werd gebouwd tussen 975 en 978 na Christus
  • Laatste kwart 10de eeuw: aanleg van een experimentele kernmotte met een hoogte van zo’n 2,5 meter
  • De aanleg van een volwaardig mottekasteel tijdens de tweede helft van de 11de eeuw; een ophoging van de heuvel tot vijf meter. De heuvel wordt versterkt met een palissade; aanleg van het neerhof met wal en palissade
  • De verdere ophoging van de motteheuvel tot 7 meter, tijdens de 12de eeuw

Verder werd er recent een landschappelijk booronderzoek uitgevoerd. In de omgeving van het opperhof werd geen toegang verkregen van de eigenaars. Daardoor werd focus gezet op het neerhof van het mottekasteel. Ter hoogte van de toegankelijke delen van deze vindplaats werden negen boringen uitgezet op een lang zuidwest-noordoost georiënteerd transect. Deze doorsnede loopt van de alluviale vlakte van de Handzamevallei naar de neerhofgracht tot op de neerhofzone. Op basis van de pedo-sedimentaire beschrijvingen worden zeven belangrijke sedimentaire eenheden en twee belangrijke bodemtypes geïdentificeerd. Het oudste in de boringen waargenomen niveau bestaat uit alluviaal zand, bedekt door dekzand. In andere boringen zijn mariene sequenties waargenomen. De laatste drie niveaus houden verband met menselijke activiteit.

Op enkele boorlocaties werd er geselecteerd op (organische) grachtvulling. Vlak naast de originele boring werd vervolgens een tweede gutsboring gezet, waarvan de kern in gootjes bewaard werd voor paleo-ecologisch onderzoek. Er werd één staal geanalyseerd. Zowel palynomorfen als diatomeeën wijzen bij de start van de opvulling op zoet, stilstaand, redelijk diep water. Er zijn geen aanwijzingen voor stromend water, noch voor droogvallen van de gracht. De (grond)waterstand was dus permanent hoog. Dit is in overeenstemming met de ligging vlak bij de Handzamebeek. Het water was alkalisch en matig tot sterk vervuild met nutriënten en organische stoffen. Het oppervlak moet bedekt geweest zijn met kroos. Enkele zoutwaterindicatoren, zowel bij de diatomeeën als bij de palynomorfen, wijzen op een zeer beperkte getijdeninvloed, mogelijk bij een occasionele overstroming van de Handzamebeek bij springtij. De omgeving moet ten tijde van de opvulling van de gracht zeer sterk ontbost geweest zijn. Er zijn aanwijzingen voor gebruik van de gronden als weide en als akkerland. Er werd graan, hennep en boekweit gekweekt. Het dorsen van het graan gebeurde vermoedelijk vlak bij de bestudeerde locatie.

Aard en bewaringstoestand

Zowel het opperhof als het neerhof zijn nog steeds zeer duidelijk zichtbaar op het Digitaal Hoogtemodel en aan de hand van orthofotografie. Het opperhof kent geen recente, grote verstoring en zal dus een goede bewaringstoestand kennen. De noordwestelijke sector (het neerhof) is verstoord door urbane ontwikkeling. Centraal op het neerhof staat vandaag de Sint-Martinuskerk met daarrond het kerkhof. De recente boringen wijzen echter nog op de aanwezigheid van antropogene sporen in de ondergrond. Een verder onderzoek op het opperhof is aangewezen, mits men hier ooit toestemming voor zal verkrijgen.

  • HERREMANS D., CRUZ F., STORME A., VERHEGGE J., ALLEMEERSCH L., DE SMEDT P., STICHELBAUT B., ROZEK J., VERGAUWE R., VAN DE VELDE S., VAN PARYS V. & LALOO P. (Red.) 2023: is het gras groener aan de andere kant van de heuvel? De studie van mottekastelen vanuit landschappelijk en beheersmatig perspectief, SYNTAR 017, BRUSSEL.

Auteurs: Lommelen, Lies
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is deel van
    Middeleeuwse dorpskern Werken

  • Is gerelateerd aan
    Vrouw Hille Wal


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Hogen Andjoen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/301676 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.