erfgoedobject

Woning Burssens met museum

bouwkundig element
ID
300889
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300889

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als beschermd monument Woning Burssens
    Deze bescherming is geldig sinds

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Woning Burssens met museum
    Deze vaststelling is geldig sinds

Beschrijving

De woning van Amaat Burssens is gelegen in een groene woonwijk in de Gentse deelgemeente Mariakerke, die getuigt van een grote concentratie naoorlogse, moderne architectuur met erfgoedwaarde. De modernistische woning is gebouwd volgens een bouwaanvraag van 1955 naar ontwerp van Burssens’ schoonzoon, de Gentse architect Daniël Craet, die gelijktijdig op het aanpalende perceel zijn eigen woning bouwde (nummer 4). Volgens een aanvraag van 1959 werd een klein museum toegevoegd achteraan in de tuin, eveneens ontworpen door Craet.

Historiek

De familie Burssens woonde sinds de late jaren 1940 aan de Veldstraat (nu Rijakker) in Mariakerke bij Gent. Ze bewoonden er een kasteeltje van de familie Nowé-Vander Stegen. Hoewel dit domein vanaf het midden van de jaren 1950 werd verkaveld, bleef de familie Burssens in de wijk wonen. Hoogleraar Amaat Burssens kocht immers al omstreeks 1952 een perceel aan de nabijgelegen Verschansingsstraat. Op dat moment werd een groot perceel op de hoek van de Verschansingsstraat met de toenmalige Nevelse Straat (nu Edgard Blancquaertstraat), dat in bezit was van de kinderen Casier de ter Beken de la Kethulle de Ryhove, verkaveld en verkocht. Burssens verwierf behalve het toenmalige perceel 853f (ondertussen gemuteerd tot 853v), ook het daarnaast gelegen perceel 853e (ondertussen gemuteerd tot 853z), waarop zijn schoonzoon Daniël Craet en dochter Frida Burssens hun woning zouden bouwen. Amaats zoon, Jan Burssens-Hellinckx, kocht in 1954 ook een perceel grond van de familie Casier de ter Beken, dat gelegen was aan de Korte Rijakkerstraat, ten noordoosten van de percelen van zijn vader. Daniël Craet ontwierp in 1955 de drie woningen die op deze percelen gebouwd zouden worden. De bouwplannen voor de woning van Amaat Burssens werden ingediend bij de gemeente op 14 mei 1955, en werden vergund op 7 juni van dat jaar. Het kadaster registreerde 1956 als het jaar waarin de woning in gebruik werd genomen.

Architect Craet stond niet alleen in voor het ontwerp van de woning zelf, ook maakte hij vanaf 1956 ontwerpschetsen voor het vaste houten meubilair, dat vervaardigd werd door de Gentse firma Van den Berghe-Pauvers. In het archief van de firma is onder meer een overzichtsrekening van de bestelde stukken bewaard. Deze omvatte een porte-manteau en telefoonkast, de keukeninrichting bestaande uit kasten onder en boven de afwasbak, en een doorgeefkast tussen keuken en living, een bed, een kleerkast en een dressoir voor de living. Op de bewaarde ontwerpschetsen en plannen kunnen alleszins de keukenkasten en doorgeefkast, het dressoir in de living, en de kleerkast in de slaapkamer geïdentificeerd worden die in het interieur bewaard zijn. Daarnaast is er ook een rek in de living bewaard dat gelijkenissen vertoont met een schets in opdracht van professor Burssens, die bewaard is in het archief van Van den Berghe-Pauvers, en zijn ook een hangmeubel in de inkom, een bank en schouwmeubel in de living, en ingemaakte kasten in meerdere ruimtes traceerbaar als ontwerpen van Craet, waarschijnlijk vervaardigd door dezelfde firma. Zijn echtgenote Frida Burssens werkte als vormgeefster samen met hem en ontwierp onder meer kleurenschema’s voor interieur en exterieur. Voor de woning Burssens maakte ze – en vernieuwde ze – onder meer het kleurenschema voor de doorgeefkast aan de zijde van de keuken. Amaat Burssens, actief als professor Afrikanistiek aan de Gentse Universiteit, liet vanuit zijn passie voor Afrika in 1959 een bijgebouw ontwerpen door Craet, dat dienst zou doen als bureel en museum voor tentoonstellingen in zijn vakgebied. De bewaarde plannen voor dit museumpje, dat achteraan in de tuin werd ingeplant, werden goedgekeurd op 3 juli 1959.

Tot op heden onderging de woning, behalve noodzakelijke onderhoudswerken, geen verbouwingen. Het museumgebouw evolueerde na verloop van tijd wel tot een tuinberging, waarbij de rechtertravee werd aangepast tot een garage.

Situering binnen het oeuvre

Woning Burssens maakt deel uit van het vroege oeuvre van Dan Craet, afgestudeerd als architect aan Sint-Lucas in Gent in 1951. Zijn vroegste realisaties concentreerden zich in Mariakerke bij Gent, in de buurt van het familiedomein van Nowé-Vander Stegen, ouders van architect Olivier Nowé. Nowé, die zich vanaf 1955 associeerde met Heyvaert, kreeg van zijn ouders de kans om zijn ideeën omtrent het moderne wonen gestalte te geven in een modelverkaveling op de familiegronden aan de Korte Rijakkerstraat. Craet realiseerde vanaf 1955 talrijke woningen in de omgeving van de wijk, maar ontwierp ook enkele woningen in de verkaveling zelf. In de bijzondere voorwaarden van de verkoopaktes van de gronden werden de kopers immers verplicht om de opmaak van de plannen en het toezicht op de bouwwerken toe te vertrouwen aan architecten Olivier Nowé en Daniël Craet. Deze verplichting stond garant voor de homogeniteit van het geheel. Hierdoor werkte Craet in 1955 samen met Nowé voor het ontwerp van de woningen De Maertelaere (Edgard Blancquaertstraat 16) en woning Lanclus (Korte Rijakkerstraat 20). Hij ontwierp op zijn eigen naam in datzelfde jaar ook de woningen Picard (Korte Rijakkerstraat 18) en Claeys-Verheughe (Edgard Blancquaertstraat 18), gelegen in deze verkaveling. Nadien, in 1959, ontwierp hij enkel nog de woning De Klerck-Dossche (Korte Rijakkerstraat 34) op de familiegronden Nowé. Wel ontwierp hij in dezelfde periode nog meerdere, kenmerkende woningen in de dichte omgeving van zijn eigen woning, onder meer in dezelfde straat (woning Ost, Verschansingsstraat 1, 1958; woning De Conynck-Buysse, Verschansingsstraat 3, 1959) of in een vlakbij gelegen nieuwe verkaveling aan de huidige Emiel Poetoustraat (woning Meeus-Andries, nummer 10, 1959; woning Saelens-Minnebo, nummer 21, 1960; beeldhouwerswoning Poetou, nummer 23, 1961).

Al deze woningen vertonen samen met woning Burssens, de architectenwoning en de kunstenaarswoning Burssens, sterke gelijkenissen in hun algemeen concept, vormgeving en materiaalgebruik, en zetten de trend voor het latere oeuvre van Craet. De vormelijke kenmerken van de architectuur sluiten aan bij de Scandinavische moderne architectuur. Ze bestaan hoofdzakelijk uit een aandacht voor de oriëntatie en privacy van de bewoner, het inspelen op de condities van het terrein (met split-levels), de relatie tussen interieur en exterieur, een eerlijk en logisch gebruik van lokale, traditionele materialen (witgeschilderde bakstenen gevels in combinatie met gevelelementen in zichtbaar metselwerk en houten beplankingen), een contrastwerking in het materiaalgebruik en kleur (bijvoorbeeld het donker geschilderd stalen of houten schrijnwerk) en een aandacht voor het woonklimaat en een menselijke schaal. De dynamische planindeling van de woningen wordt vertaald in de asymmetrisch opgebouwde volumes, meestal onder lessenaars- of vlinderdaken. Sculpturale details in het materiaalgebruik en de vormgeving verlevendigen bijkomend de ontwerpen.

Craet werkte in het merendeel van zijn ontwerpen samen met zijn echtgenote Frida Burssens, die als vormgeefster instond voor interieurontwerpen en kleurenschema’s voor interieur en exterieur. In het interieur werden meubels soms versterkt door een beschildering, terwijl ze in andere gevallen verlevendigd werden door een combinatie van verschillende houtsoorten en materialen. In de beginperiode en voor het merendeel van de woningen ontworpen in 1955 liet Craet zijn ontwerpen voor vast en los, houten meubilair vervaardigen door de Gentse firma Van den Berghe-Pauvers. Deze ontwerpen omvatten hoofdzakelijk de typische doorgeefkasten tussen keuken en living, vaak in combinatie met keukenkasten in een gelijkaardige stijl, en ingemaakte kasten die voorzien waren in slaapkamers. Craet maakte alleszins ontwerpen voor zijn eigen woning, woningen Burssens, Claeys en Lanclus. Voor deze woningen was bovendien een breder ensemble meubilair voorzien, eveneens bedden en ander los meubilair. Voor woning De Klerck ontwierp hij ook het vaste meubilair, dat in dit geval werd vervaardigd door de bouwheer zelf. Deze woning vormt samen met woning Burssens één van de meest representatieve, bewaarde interieurontwerpen van Craet in Gent, voor zover gekend. Een ander typisch element van het meubelontwerp van Craet, dat in verschillende ontwerpen is bewaard, zijn houten zitbanken, die vaak functioneel boven de verwarmingselementen werden geplaatst. Deze banken werden vaak gecombineerd met ander meubilair in de leefruimtes.

Context

Het ontwerp voor het interieur en meubilair van de woning Burssens is behalve representatief voor het oeuvre van Craet, een heel belangrijk voorbeeld van de ontwikkeling van moderne interieur- en meubelkunst in Gent tijdens de jaren 1950. Craet en Burssens waren bijvoorbeeld actief betrokken bij de organisatie van de Nationale Salons voor Modern Sociaal Meubel in het Gentse Museum voor Sierkunst (1955-1957). De Gentse firma Van den Berghe-Pauvers, die al een lange voorgeschiedenis had als meubelmakerij, profileerde zich in deze periode als één van de meest vooruitstrevende en belangrijke spelers op het vlak van de moderne binnenhuiskunst. Op de Salons presenteerde ze modelensembles, onder meer in samenwerking met ontwerper Jos De Mey, die getuige waren van hun stijl, namelijk een sterk moderne, functionele vormgeving, zonder ornamenten en resoluut zonder historische referenties.

Op de Nationale Salons voor Modern Sociaal Meubel in Gent werden meubels en bedrijven geselecteerd voor deelname, die allemaal getuigden van de zoektocht naar een sociaal meubel waarvan de kostprijs zo laag mogelijk kon blijven in functie van een ruimere verspreiding. De vormgeving van de meubels was essentieel modern, en sloot aan bij de algemene aankleding en opbouw van de tentoonstellingsruimte. De soberheid van de moderne meubels van dat moment kwam deels voort uit de essentie van serieproductie, en anderzijds werd het meubilair steeds meer vanuit een integratie met de architectuur geconcipieerd. Deze aandacht voor een totaalconcept en het menselijke kader waarin het meubilair werd ingepast, was heel eigen voor de algemene tendensen van die periode, en komt ook in het werk van Craet – en aldus in woning Burssens – sterk naar voor.

Een essentieel verschil in de meubelkunst bestond er, volgens Jos De Mey, wel op het vlak van het – praktische én esthetische verschil – tussen het vaste en losse meubilair. Het vaste meubilair, dat hoofdzakelijk als bergruimte dienst doet, werd opgebouwd uit kubussen en integreert zich in de architectuur. Het statische van het vaste meubilair contrasteerde met de lichtheid en ruimtelijkheid van het losse meubilair, dat toch eveneens getuigde van een grote functionaliteit. Het losse meubilair was bovendien flexibel en aanpasbaar aan een door de eigenaar gewenste indeling van het interieur. De ontwerpen van het meubilair van Craet tonen ook dit contrast aan. Een ontwerp dat een middenweg zoekt tussen beide contrasten, namelijk het hangend dressoir in woning Burssens, toont zo ook opvallende gelijkenissen met een ontwerp van een barkast door Jos De Mey voor de stand van Van den Berghe-Pauvers op het 2de Salon in 1956. Beide zijn opgevat als een balkvormig, uitgezuiverd volume, opgehangen in een open, lichte structuur.

Vormelijk vertonen de ontwerpen van Craet bovendien ook referenties aan internationale designiconen, zoals het werk van Charlotte Perriand en Le Corbusier, onder meer voor Unité d’Habitation. Deze parallellen zijn vooral te vinden in het gebruik van de doorgeefkast en de gestroomlijnde handvatten van de schuifdeurtjes van het meubilair. Een andere gelijkenis met deze voorbeelden, is het gebruik van polychromie in het interieurontwerp. Kleur maakte een essentieel onderdeel uit van het ontwerp en werd afgewogen per element en per ruimte. Rustige tinten werden gecombineerd met fellere accentkleuren, en dit niet enkel op wanden, maar ook bijvoorbeeld voor de vloeren en textiel.

Beschrijving

Inplanting en exterieur

De woning is diep ingeplant ten opzichte van de straat op een tuinperceel dat het beboste karakter van op het moment van de bouw gedeeltelijk bewaart. Deze inplanting garandeert een grote privacy, zeker in combinatie met de haag die het perceel aan de straatzijde afsluit, en de hoge bomen en struiken in de voortuin die een groenscherm vormen. De tuin wordt gekenmerkt door een informele aanleg met bodembedekkers, heesters en voor- en achteraan gazons. Toegang tot de woning is mogelijk via een wandelpad aan de linkerzijde van het perceel, dat leidt naar de voordeur in de noordwestelijke gevel. Het toegangspad en het terras aan de voorzijde van de woning zijn aangelegd in silexdallen. Langs de rechterzijde is een oprit voorzien tot de garage in de zuidoostelijke gevel. De oprit combineert een aanleg met recentere tegels en grind, deels afgelijnd door ruwe hardstenen blokken, met breuksteen voor de lichte afhelling tot de garage en het pad naar het achterin gelegen museumgebouw. Rechts naast de oprit is een bakstenen trap met hardstenen treden aanwezig tot de achtertuin. De oprit en tuin van woning Burssens staan in een open verbinding met de op het aanpalende perceel gebouwde architectenwoning Craet-Burssens.

Modernistische villa onder een lessenaarsdak, waarbij de zuidwestzijde van de woning hoger opgetrokken is en geopend naar de voortuin. De woning is opgebouwd volgens een traditionele constructiemethode in baksteen, witgeschilderd op een zwart geschilderde plint, in combinatie met dragende, zwart geschilderde betonelementen. De witgeschilderde baksteen wordt verlevendigd met zichtbare, vervormde geel-bruine baksteen voor de opbouw van de schouw in de noordwestelijke hoek en gevelvlakken in de noordoostelijke en zuidoostelijke gevels. Dit wijkt af van de bruine breuksteen die op de ontwerpplannen was voorzien. Zo goed als alle vensters bewaren hun origineel, zwart geschilderd stalen schrijnwerk met een kenmerkende, asymmetrische en fijne roedeverdeling, evenals de oorspronkelijke lekdrempels van zwart geglazuurde tegels. Sommige vensters bewaren de originele rolluiken.

Het asymmetrische volume vormt samen met de gevelopbouw, die gekenmerkt wordt door een onregelmatige situering van de rechthoekige vensters, een eerlijke vertaling van de dynamische planindeling van het interieur op basis van vier split-levels. Deze opbouw is het best afleesbaar in de zuidoostelijke gevel, die bestaat uit twee traveeën links en één travee rechts. Rechts in het souterrain bevindt zich de garage, die links geflankeerd wordt door de leefruimtes op tuinniveau; boven beide bevinden zich twee niveaus met het nacht- en bureaugedeelte. De asymmetrische schikking van de vensters in deze gevel werd oorspronkelijk versterkt door een variatie in het materiaalgebruik, namelijk twee gevelvlakken in zichtbare, vervormde baksteen tussen de vensters van de linker traveeën. Deze werden echter wit overschilderd. Enkele ontwerpdetails zijn bewaard en verlevendigen de gevel. Een voorbeeld hiervan is het uitkragende, zwart geschilderde raamkamer waarin het rechter bovenvenster is gevat. Ook de houten garagepoort is bewaard, voorzien van de originele, strak uitgewerkte metalen klink over de volledige hoogte van de garagepoort. Links van de garage bevindt zich onder het keukenvenster in de middelste travee een ijzeren deurtje, dat verbonden was met de afvalkoker in de keuken. Het linker venster is voorzien van een recent vernieuwd rolluik en een hardstenen lekdrempel; het keukenvenster en het rechter bovenvenster bewaren de oorspronkelijke rolluiken.

De zuidwestelijk georiënteerde voortuingevel springt licht terug tussen het schouwvolume links en de zuidoostelijke zijgevel rechts, en onder de met een houten beplanking afgewerkte dakoverstek. De gevel is sterk opengewerkt met vier grote, rechthoekige vensters, telkens twee per bouwlaag, die evenwichtig in de gevelcompositie zijn ingepast en waarbij het linker bovenvenster is voorzien van een betonnen balkon afgesloten met fijn ijzeren hekwerk. Dit venster is schuin ten opzichte van de gevel ingepast, waardoor het betegelde balkon deels inpandig is voorzien, overluifeld door een betonelement dat aan de onderzijde afgewerkt is met een houten beplanking. Dit element ondersteunt de dakoverstek en vormt in de gevel een zwart beschilderd vlak. Momenteel is een rolluik aangebracht ter afsluiting van het inpandig deel van het balkon. Het rechter benedenvenster is voorzien van een hardstenen lekdrempel en vernieuwd rolluik.

De toegang tot de woning is gesitueerd in de noordwestelijke gevel. Deze gevel heeft een relatief gesloten karakter. Rechts is het monumentale, sculpturale volume van de schouw aanwezig, dat licht uitspringt boven het dak en aan de brede zijde gebogen is uitgewerkt. Centraal wordt de gevel doorbroken door een sterk opengewerkte deurtravee. In het geveldeel links daarvan, zijn enkel twee kleine vensters in een houten kader voorzien, ter verlichting van de toiletten, en een laag, horizontaal venster ter hoogte van het souterrain, horizontaal afgesloten met een fijn metalen buisprofiel. De toegang, bereikbaar via een trede in kiezelbeton, is schuin ingepast in de gevel, en wordt overluifeld door een met een houten beplanking afgewerkt betonelement, vergelijkbaar met de inpassing van het balkon in de voortuingevel. De toegang bestaat uit een wit, metalen kader over de volledige bouwlaaghoogte met rechts de gesloten, stalen toegangsdeur onder een ingewerkt, rechthoekig bovenlicht, en links een venster, centraal onderbroken door een brede regel met ingewerkte brievenbus. De bovenverdieping van de deurtravee is opengewerkt met een groot stalen venster in een houten kader, dat aan de boven- en onderzijde gevat is tussen zwart geschilderde betonelementen.

De noordoostelijke achtergevel springt net zoals de tuingevel terug tussen de zijgevels en de lichte dakoverstek. Het souterrain is opengewerkt met twee vensters gelijkaardig aan dat in de noordwestelijke gevel, en door een horizontale band met drie vensters op de bovenverdieping. De laatste genoemde vensters – twee brede vensters aan weerszijden van een smaller – worden van elkaar gescheiden door penanten in zichtbaar baksteenmetselwerk. Het centrale venster (ter hoogte van de badkamer) is voorzien van een voorzetraam, terwijl de andere vensters behalve hun schrijnwerk, ook de oorspronkelijke rolluiken bewaren.

Het achterin de tuin gelegen museumgebouw is een eenlaags volume (parallel ten opzichte van de straat), dat eveneens is voorzien is van een lessenaarsdak. De naar het zuidwesten geopende voorgevel is hoger opgetrokken en net zoals de woning gevat tussen de licht vooruitspringende zijgevels en de dakoverstek. Het materiaalgebruik combineert zijgevels en een schouw in grijs geschilderde baksteen met een gevelvlak in zichtbare, onregelmatige baksteen in de voorgevel. Deze gevel van drie brede, regelmatige traveeën is sterk opengewerkt met een groot rechthoekig venster links, geflankeerd door oorspronkelijk twee horizontale vensters. Het rechter venster werd later vervangen door een eenvoudige zwart geschilderde, houten garagepoort. De zuidoostelijke zijgevel is opengewerkt met een sterk uitkragend rechthoekig venster; de noordwestelijke zijgevel is voorzien van een groen geschilderd gevelvlak en een rode stalen deur. Het uitkragend venster, een verticaal onderdeel van het linker venster in de voorgevel en de toegangsdeur zijn voorzien van een opvallende rode afwerking.

Planindeling en interieur

Het interieur van de woning bewaart de oorspronkelijke, dynamische planindeling met vier split-levels. In de half ondergrondse verdieping bevinden zich volgens de bouwplannen de garage met wasplaats en bergruimtes. Het gelijkvloerse gedeelte omvat in het centrale deel van de woning de inkomhal met ten noordoosten het toilet en de vestiaire, geflankeerd door de trap. Ten zuidwesten, aan de voortuinzijde, bevindt zich de leefruimte over de volledige breedte van de woning, verbonden met de keuken ten zuidoosten. Het nachtgedeelte is verdeeld over twee niveaus. Op het eerste tussenniveau, uitkijkend naar de achtertuin ten noordoosten, bevinden zich twee slaapkamers met daartussen een badkamer. Het bovenste niveau aan de voortuinzijde omvat op de overloop een toilet en vestiairekast ten noordoosten. Ten noordwesten bevindt zich een slaapkamer, die uitgeeft op het balkon, en rechts in de zuidwestelijke hoek een bureau met aansluitend ten zuidoosten een archiefruimte.

De muren en plafonds van de woning zijn over het algemeen bepleisterd en wit of beige geschilderd. Enkel het plafond van de traphal en overloop op het bovenste niveau is afgewerkt met houten planchetten. De muur tussen de traphal en de garage in het souterrain is doorbroken met enkele glasdallen. Ook het schrijnwerk van de binnendeuren – hoofdzakelijk eenvoudige paneeldeuren – is oorspronkelijk. Enkel de deur tussen de inkom en living is opengewerkt met glas. Tussen de living en keuken enerzijds, en tussen de inkomhal en de vestiaire anderzijds, zijn vouwdeuren uit de bouwperiode bewaard.

De woning bewaart een opmerkelijk interieurontwerp, bestaande uit vast en los meubilair naar ontwerp van Craet, uitgevoerd door Van den Berghe-Pauvers. In de inkomhal bevindt zich een houten hangkastje. In de living is er behalve een ensemble in de zithoek (bank, schouwmeubel en rek), een opvallend, nagelvast dressoir centraal in de ruimte bewaard, evenals de doorgeefkast tussen living en keuken. Ook de overige kasten in de keuken maken deel uit van het ensemble. Op de bovenverdiepingen zijn meerdere ingemaakte kasten bewaard. Opvallend bij dit meubilair is de moderne vormgeving, in sommige gevallen gecombineerd met een polychrome afwerking, meer bepaald bij de hangkast en het keukenmeubilair. Kleur is eveneens aanwezig op de fijne verticale buizenstructuur, die de traphal domineert en de gestroomlijnde houten trapbalustrades verbindt met de trap.

Het museumgebouw in de tuin omvatte volgens de bouwplannen twee ruimtes, namelijk een museum links en een bureel rechts. De bureauruimte werd later aangepast tot garage, en nu doet het gebouw dienst als tuinberging. Dit interieur kon niet worden bezocht.

  • Kadasterarchief Oost-Vlaanderen, Mutatieschetsen en bijhorende mutatiestaten Gent, afdeling XXIX (Mariakerke), 1952/33, 1956/36.
  • Stadsarchief Gent, BA Mariakerke, 1955-035 (doos 42) en 1959-063 (doos 59).
  • Stadsarchief Gent, Fonds Van den Berghe-Pauvers, nummer 504, Dossier inzake de productie van meubels naar ontwerp van architect Craet-Mariakerke (1956-1959).
  • Stadsarchief Gent, Fonds Van den Berghe-Pauvers, nummer 545, Dossier inzake interieurinrichting voor architect Craet te Mariakerke (1961).
  • BARSAC J. 2014: Charlotte Perriand, complete works volume 1, 1903-1940, Zurich.
  • BARSAC J. 2015: Charlotte Perriand, complete works volume 2, 1940-1955, Zurich.
  • BOLLAERT A. 1997: Kunst in het Land van Nevele (I): Jan Burssens, Land van Nevele XXVIII.3.
  • CRAET-BURSSENS F., DE MEY J., HENDRICKX A. & VAN DAELE R. 1956: La décoration polychrome, édité par le service Gallic Octochrome, à l’occasion du 2e Salon National du Meuble Moderne Social, brochure.
  • DE CLERCQ E. 2003: Van den Berghe-Pauvers : van hout tot meubel: twee generaties moderne vormgeving, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Universiteit Gent, vakgroep Kunst-, muziek- en theaterwetenschappen.
  • DE KOONING M., FLORÉ F., STRAUVEN I. & DEVISSCHER H. (ed.) 2000: Het Mechelse Meubel 1500-2000. Van Houtsnijwerk tot design. Hedendaags design. Alfred Hendrickx en het fifties-meubel in België, Sint-Niklaas.
  • DE KOONING M. & FLORÉ F. 2001: 1945-1960, The pioneering post-War years, in: BUCQUOYE M. A., DAENENS L. en POULAIN N. 2001: Forms from Flanders : from Henry Van De Velde to Maarten Van Severen 1900-2000, Gent, 30-39.
  • DE MEY J. 1955: Nationaal salon voor moderne sociale meubelkunst Museum voor Sierkunst Gent van 6 tot en met 27 februari 1955, Bouwen en Wonen 3, 85-92.
  • DOCKX N., LAPORTE L. en MAST J. (ed.) 2006: René Heyvaert, Gent, 56-65.
  • FLORÉ F. 2004: Lessen in Modern Wonen, Bronnenboek over Woontentoonstellingen in België 1945-1958. Lessons in Modern Living, Source Book on Housing Exhibitions in Belgium 1945-1958, Vlees en Beton 64, Gent.
  • FLORÉ F. 2010: Lessen in goed wonen. Woonverlichting in België 1945-1958, Leuven.
  • HENRICUS B. 1955: Moderne interieurkunst, Schets 2, 56-60.
  • JACOBS J. 1997: BURSSENS (Amaat), in: S.N. 2015: Académie Royale des Sciences d'Outre-Mer. Biographie Belge d'Outre-Mer, Brussel, deel IX, 38-42.
  • MCLEOD M. (ed.) 2003: Charlotte Perriand, An Art of Living, New York.
  • NEYTS L. 2013: Design bewaard. Inventaris van het archief van de meubelfabriek Van Den Berghe-Pauvers (1900-2011), onuitgegeven masterproef, Vrije Universiteit Brussel, Archivistiek: Erfgoedbeheer en hedendaags documentbeheer.
  • PIEK T. 1959: Funktioneel en mooi: meubelen Van den Berghe-Pauvers, De periscoop 9.7, 10-11.
  • RUËGG A. 2012: Le Corbusier: furniture and interiors, 1905-1965, Zurich.
  • VAN DE PERRE D. 2003: Op de grens van twee werelden: beeld van het architectuuronderwijs aan het Sint-Lucasinstituut te Gent in de periode 1919-1965/1974, Gent, 178.
  • Mondelinge informatie verkregen van Frida Burssens (15 juni en 30 augustus 2017).

Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/44021/125.1, Woning Burssens.
Auteurs: Verhelst, Julie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Woning Burssens met museum [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300889 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.