erfgoedobject

L-vormige vakwerkhoeve Vandeweyerwinning

bouwkundig element
ID
22183
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/22183

Juridische gevolgen

Beschrijving

Het woonhuis van de hoeve staat zowel op het primitief kadastraal plan als in de Atlas van de Buurtwegen (circa 1840-44) al afgebeeld als een klein, langwerpig gebouw (op perceel 368). Links van dit gebouw staat een servitudeweg ingetekend die de verbinding vormt met de Trekschurenstraat

In 1876 registreert het kadaster een vergroting van dit gebouw en een grenswijziging met het omgevende perceel 367 (bouwland = akkerland). Volgens de bijhorende mutatieschets betreft de vergroting enerzijds de constructie van een aanbouw (vermoedelijk een stalletje volgens de bouwhistorische studie) tegen de zuidwestzijde van het woonhuis en anderzijds de bouw van een klein, losstaand gebouwtje (vermoedelijk een bakhuis) op het erf. Het aangrenzende perceel 367 wordt opgesplitst in een tuin (367 b) en bouwland (367 a).

In 1919 noteert het kadaster opnieuw een vergroting van het complex en een verkoop aan de familie Vandeweyer – Martens (landbouwers). Op de bijhorende mutatieschets is het gebouw merkelijk vergroot. Volgens de bouwhistorische nota werd waarschijnlijk op dat ogenblik de eerste koestal, die later (circa 1920) omgebouwd werd tot paardenstal, aan de noordoostkant van het woonhuis toegevoegd. Het losstaande gebouwtje (vermoedelijk bakhuis) werd blijkens de mutatieschets lichtjes verplaatst. Verder worden het woonhuis (met aangebouwde stal en losstaand bakhuis) en de tuin verenigd onder hetzelfde perceel (368 b). Het aangrenzende perceel (367 c) blijft geregistreerd als bouwland.

Op de kadastrale mutatieschets van 1940 krijgt de hoeve haar huidige, L-vormige constellatie en worden voor de eerste maal de dwarsschuur, het huidige bakhuis met bergplaats/voederhok en de varkensstal afgebeeld. Uit een rechtstreekse getuigenis van de laatste landbouwers is geweten dat de schuur al in 1919 aangekocht werd (in Diepenbeek?) en in 1920 heropgericht werd. Op dezelfde mutatieschets wordt ook de huidige percelering van het hoevecomplex met erf weergegeven, bestaande uit volgende percelen: 368 c (hoeve), 367 e (tuin) en 367 d (boomgaard).

Exterieur

De zogenaamde Vandeweyerwinning heeft een historisch gegroeide, L-vormige constellatie, bestaande uit een woonhuis met aangebouwde (koe/paarden)stal en een haaks op het woonhuis gelegen dwarsschuur. Beide componenten zijn opgetrokken in gepikt stijl- en regelwerk met witgekalkte lemen vullingen en worden overdekt door zadeldaken met Vlaamse pannen. Ten noordwesten van het woonhuis is een oude waterput met betonnen bovenbouw bewaard en bevindt zich een bakhuis in baksteenmetselwerk met aansluitend een kleine bergplaats/voederhok in vakwerkbouw. Aan de zuidwestkant van het woonhuis staat een losstaande varkensstal in baksteenmetselwerk. De hoeve is bereikbaar via een onverharde zijweg van de Trekschurenstraat.

Het woonhuis met stal in het verlengde telt zeven traveeën onder een zadeldak met Vlaamse pannen. In de noordwestgevel (voorgevel) werd de bakstenen stoel – voor wat het woonhuis betreft – omstreeks 1980 verhoogd omwille van vochtproblemen. De muuropeningen in deze gevel bestaan uit een staldeur, vier kleine venstertjes (waarvan één verplaatst), een woonhuisdeur (huidige inkom) die toegang geeft tot het voorhuis en twee zolderluiken. Het bouwhistorisch onderzoek wees uit dat in het woonhuisgedeelte twee deuropeningen (in de van links naar rechts vijfde en zevende travee) gedicht werden.

Tegen de eerste travee (naast de staldeur) stond vroeger een buitentoilet. De zuidoostgevel (achtergevel) bevat rijke timmer: vijf zichtbare, gepikte stijlen, drie gepikte wandplaatschoren en drie gepikte regels. De oude muurplaat werd vervangen door een nieuwe: de stijlvoeten werden ingekort en de nieuwe plaat werd onder de afgezaagde stijlvoeten geschoven zonder constructieve verbindingen. De muuropeningen in deze gevel bestaan uit vier later aangebrachte vensters. De eerste travee van het woonhuis (te beginnen van de noordoostelijke zijgevel) bevat sporen van een mogelijke deurstijl.

De noordoostelijke zijgevel werd versteend voor wat de benedenpartij betreft. Tegen deze gevel staat een nieuwe bakstenen wagenschob onder een lessenaarsdak. Deze vervangt een oudere schob in vakwerktechniek. De zuidwestelijke zijgevel werd volledig versteend. Vroeger stond ook tegen deze gevel een (bakstenen) schob (varkensstal/kolenstal) onder een lessenaarsdak. Uit het bouwhistorisch onderzoek blijkt dat voor de bouw van het woonhuis gebruik gemaakt werd van recuperatiemateriaal van verschillende houtsoorten. Voor de constructief belangrijke elementen werd eikenhout aangewend. De wandtechniek die gebruikt werd voor de (koe/paarden)stal beantwoordt aan het Kempische type (verdoken regels), terwijl die van het woonhuis met het Haspengouwse type (zichtbare regels) overeenkomt. Op de buitengevels van het woonhuis zijn enkele telmerken leesbaar.

De dwarsschuur telt vijf traveeën onder een mank zadeldak met Vlaamse pannen. De lage, bakstenen stoel werd vernieuwd en de muurplaten werden vervangen. De muuropeningen in de noordoostgevel (voorgevel) bestaan uit een rechthoekige staldeur (die toegang geeft tot de ingebouwde koestal, cf. infra), een stalvenstertje en een hoge schuurpoort. Tegen de (van links naar rechts) eerste travee van deze gevel stond eertijds een wagenschob in vakwerkbouw onder doorlopend lessenaarsdak. De funderingen van dit schob zijn bewaard gebleven. De zuidwestgevel (achtergevel) bevat een venstertje en een lage deur. Het stijl- en regelwerk werd geconstrueerd met de Kempische wandtechniek (verdoken regels).

Het losstaande bakhuis is opgetrokken in baksteenmetselwerk onder een zadeldak met Vlaamse pannen. De oven is vrij goed bewaard. Aansluitend tegen het bakhuis staat onder een doorlopend zadeldak met Vlaamse pannen een klein, langwerpig gebouwtje in gepikt stijl- en regelwerk met witgekalkte lemen vullingen. De oorspronkelijke functie van dit gebouwtje is niet duidelijk, maar het zou naar verluidt na de tweede wereldoorlog dienst gedaan hebben als stapelplaats voor mutsaarden en voederhok.

De ten zuidwesten van het woonhuis gelegen, losstaande varkensstal betreft een bakstenen constructie onder een zadeldak met mechanische pannen. De toegangen tot de varkenshokken zijn dichtgemetseld.

Interieur

In het woonhuis is de traditionele indeling (inkom/voorhuis – twee grote kamers met een dubbele wandhaard) nog goed herkenbaar. Volgens het bouwhistorisch onderzoek is de indeling en oriëntering van het woonhuis vermoedelijk geëvolueerd in de loop van de tijd , net als de omvang en bedrijfsvoering van het complex. Het voorhuis (of “nere”) is achter de huidige inkomdeur gelegen en is vrij ruim. Het bevat een afgescheiden trapkast in vakwerk, met een trap die naar de zolderverdieping leidt. Het voorhuis geeft aan de rechterkant (vanaf de voorgevel gezien) toegang tot een aparte kamer, die aanvankelijk dienst deed als bedrijfsruimte (stal) maar later (kort na de tweede wereldoorlog) verbouwd werd tot leefruimte met een aparte haard. Aan de linkerkant van het voorhuis liggen twee grote vertrekken (leefruimte en slaapkamer), die gescheiden worden door een haard aan weerszijden van een tussenwand.

Aanvankelijk bevonden zich aan de noordwestzijde een reeks zijkamertjes, waaronder een melkkamer (“goot”) en een ietwat uitgegraven voorraadkamer (“spint”). Beide kamers werden van de hoofdvertrekken gescheiden door een vakwerkwand met een eigen toegang. Deze wand werd afgebroken toen de keuken en de badkamer ingebouwd werden. De aansluitende stal in vakwerktechniek werd later aan het woonhuis toegevoegd. Deze stal deed aanvankelijk dienst als koestal en werd later omgebouwd tot paardenstal (voor de huisvesting van twee paarden). De bakstenen vloer van de koestal is nog gedeeltelijk bewaard. De vloer werd bij de verbouwing tot paardenstal voorzien van kasseien. Volgens het bouwhistorisch onderzoek geschiedde deze verbouwing vermoedelijk op het ogenblik dat de schuur met ingebouwde koestal (cf. infra) aan het bedrijf toegevoegd werd. De dakconstructie van het woonhuis (met inbegrip van de stal) wordt gestructureerd door zes dakgebinten, inclusief de sluitgevel van de aangebouwde stal en exclusief de bakstenen, zuidwestelijke sluitgevel. Voor het vervaardigen van de dakconstructie werd gebruik gemaakt van herbruikmateriaal van verschillende houtsoorten, die op verschillende manieren bewerkt werden. Er zijn nog verschillende telmerken zichtbaar.

De indeling van de dwarsschuur bestaat uit een dorsvloer met langs de linkerzijde (vanaf de voorgevel gezien) een tasruimte en langs de rechterzijde een ingebouwde koestal. De dorsvloer is aan de noordoostkant (voorgevel) toegankelijk via een grote dubbele poort en wordt van de koestal gescheiden door een vakwerkwand met telmerken. De koestal is in de voorgevel toegankelijk via een staldeur. Deze geeft uit op de voedergang, die van de langligbedden gescheiden wordt door een smalle goot voor de afvoer van de vloeibare mest naar de gierput. De voederbakken stonden links in de stal opgesteld. Beplankingen beschermden de vakwerkwanden tegen de horens van de dieren. De gebinten zijn goed bewaard met verschillende nog leesbare telmerken.

Ruimtelijke context

De Vandeweyerwinning wordt met de Trekschurenstraat verbonden door een oude landweg, die reeds afgebeeld staat in de Atlas van de Buurtwegen. Het hoevecomplex bevindt zich in een dieper gelegen, vochtige zone op een plaats die in de volksmond bekend staat als “de Hel” en “de Zever Weiden”. Deze ligging gaf aanleiding tot een drainering van het erf door middel van een omgrachting en een op het achtererf, in de boomgaard gelegen greppel. De greppel leidt naar een uitgegraven poel, waaruit volgens de mondelinge overlevering leem gehaald werd voor het maken en het onderhouden van de lemen wanden van de winning.

De oude erfbeplanting is relatief goed bewaard gebleven. Aan de noordwestkant wordt het erf begrensd door een windvang met wilde pruimelaars, zwarte elzen, en een viertal knotwilgen. Deze laatsten hebben een waterzuigende functie. Langs de zuidwestkant bevinden zich de restanten van een gemengde haag (haagbeuk en meidoorn) met hazelaar- en bessenstruiken aan de binnenkant. De zuidoostkant van het erf bevat verschillende wilgen (goed voor drainage), vlier- en hazelaarstruiken en vier oude eiken, die een restant van het eertijds tot aan de hoeve strekkende eikenbos vormen. De noordoostkant wordt begrensd door een haag van wilde pruimelaars en knotwilgen. Ten (zuid)oosten zijn de restanten van de boomgaard van de winning bewaard. Het gaat om verschillende variëteiten appelbomen en een kerselaar. Verspreid over het erf staan verder nog enkele notelaars en eiken. Het eiken- en wilgenhout en de elzen- en hazelaarstruiken voorzagen de bewoners van materiaal voor het herstellen van de lemen wanden en voor het maken of herstellen van alaam.

De hoeve met bijhorend erf is temidden van weilanden gelegen. Deze ontstonden volgens de bouwhistorische studie na het kappen van een eikenbos, dat in die zone tot tegen de boerderij reikte en onder meer hout leverde voor het herstellen van de gebouwen op het erf. De weilanden worden ten noordwesten begrensd door de spoorweg met aangrenzend woongebied, ten noordoosten door de woonlinten langs de Trekschurenstraat en ten zuidoosten door de woonlinten langs de Elleboogstraat.

  • ERFGOEDCEL HASSELT, Landelijk vakwerk in Hasselt, 2006, p.17.
  • F. SCHLUSMANS, Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur. Deel 6n 1 (A-Ha). Provincie Limburg. Arrondissement Hasselt, Gent, Snoeck-Ducaju, 1981, p. 402-403.

Bron: Beschermingdossier DL002581 (2010)
Auteurs: Gyselinck, Jozef
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: L-vormige vakwerkhoeve Vandeweyerwinning [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/22183 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.