erfgoedobject

Hoeve Hof ter Walle

bouwkundig element
ID
17387
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/17387

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Hoeve Hof ter Walle
    Deze vaststelling is geldig sinds

  • is aangeduid als beschermd monument Hoeve Hof ter Walle
    Deze bescherming is geldig sinds

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Hoeve Hof ter Walle
    Deze vaststelling was geldig van tot

Beschrijving

1. De site

Het zogenaamde 'Hof ter Walle' is een hoeve met losstaande bestanddelen met dubbele omwalling. De bebouwing beperkt zich tot de eerste omgrachting. De hoeve is nog niet weergegeven op de Ferrariskaart van 1771-1777. Ook de benaming 'ter Walle', vermoedelijk verwijzend naar de omringende gracht, is niet aangeduid op de genoemde kaart en evenmin op de Vander Maelenkaart (1846-1854). In het kadaster werd de benaming evenmin teruggevonden.

Het volledig omwalde geheel bestaat uit een centraal aarden erf met ten zuiden het 18de-eeuwse woonhuis, aan de straatzijde voorafgegaan door een omhaagde moestuin. Ten oosten van het erf liggen 20ste-eeuwse stallen zonder noemenswaardigheden. Ten noorden, parallel aan de woning, ligt de karakteristieke en monumentale polderschuur. Het gaat om een vierbeukige langsschuur van vijf traveeën onder een schilddak, voorheen met een dakbedekking van Vlaamse pannen en golfplaten. De dakbedekking is in het kader van de nakende sloop al verdwenen, met uitzondering van het huidige stalgedeelte. Ook een deel van de gevels werd al ontmanteld. Ten westen van de hoevegebouwen ligt weiland. Het erf is toegankelijk via een gekasseide oprit links van de woning. Deze oprit over de omwalling wordt afgesloten door een ijzeren hek uit de interbellumperiode.

2. De boerenwoning

De parallel aan de straat gelegen woning telt zeven traveeën en één bouwlaag onder een zadeldak (kunstleien vooraan en mechanische pannen achteraan) tussen aandaken op schouderstukken. De met schijnvoegen bepleisterde lijstgevel wordt gemarkeerd door ingekleurde voegen en decoratieve motieven. De rechthoekige vensters hebben een licht geprofileerde omlijsting van blauwe hardsteen met bewaarde luikduimen en vrij recent vernieuwd schrijnwerk. De rechthoekige eiken deur is oorspronkelijk, evenals de licht geprofileerde omlijsting van blauwe hardsteen met op de latei de inscriptie 'P.V.W.M. 1794 L.M.V.D.', als referentie aan bouwjaar en vermoedelijke bouwheren. De oudste, in het archief van het kadaster teruggevonden eigenaar (circa 1817) is immers Louis Mussche, landbouwer uit Kieldrecht. Er dient te worden opgemerkt dat de hoeve steeds bewoond werd door de eigenaars, en niet in cijnspacht werd gegeven.

Boven de latei steekt een getralied, rechthoekig bovenlicht. De kroonlijst van de klassieke gevelbeëindiging is thans met pvc bekleed, maar was bij de inventarisatie van de jaren 1970 (1976- 1979) nog een houten kroonlijst op modillons. De rechterzijgevel wordt gemarkeerd door muurvlechtingen, ingekaste, rechthoekige venstertjes en een oculus in de top. Het venster op de begane grond werd later ingebracht. De linkerzijgevel is evenals de achtergevel thans gecementeerd. De achtergevel vertoont rechts twee getraliede opkamervensters boven kleinere keldervensters met tussenin een afvoeropening. Het schrijnwerk stamt nog uit de bouwperiode met bewaard hang- en sluitwerk. Links in de achtergevel treft men een beluikt, rechthoekig venster aan en een rechthoekige deur, beide onder een houten latei.

3. Het interieur van de boerenwoning

De woning behield nagenoeg volledig haar oorspronkelijke binnenindeling, bestaande uit een centrale gang met links vooraan de 'beste kamer' met achterliggende opkamers. Rechts vooraan liggen de slaapkamer en een alkoofkamertje, achteraan de woonkamer, een kleine keuken en badkamer. De latere, 20ste-eeuwse aanbouw herbergt het zogenaamde 'zomerhuis' (woonkeuken tijdens de zomerperiode), het melkhuisje en het bakhuis met bewaarde oven. Nagenoeg overal bleven de authentieke 18de-eeuwse binnendeuren bewaard, soms nog met de oorspronkelijke sloten. De beschildering van houtimitatie op enkele deuren is van jongere datum.

De 'beste kamer' kreeg in de jaren 1950-1960 een nieuw plafond en vloer, maar de schouw behoort nog tot de oorspronkelijke inrichting. Die heeft een zwart marmeren mantel en een schouwboezem in stuc met de voorstelling van een phoenix in medaillon met guirlande en strikmotief (Lodewijk XVI-stijl). De slaapkamer met witgeschilderde moer- en kinderbalken en een cementtegelvloer bewaart een laat 18de-eeuwse schouw met Lodewijk XVI-motieven en zwartbeschilderde, houten dekplaat. Het vlak geplafonneerde alkoofkamertje bevat een alkoof geflankeerd door gecanneleerde halfzuilen en ingemaakte kasten. De noordwestelijke hoek in dit kamertje wordt ingenomen door een schouw met een fraaie stucdecoratie in Lodewijk XVI-stijl, onder meer met acanthusblad en guirlande. De woonkamer met valse zoldering en cementtegelvloer werd in het interbellum voorzien van een lambrisering van reliëfplaat met vergulde motieven. De gang is vooraan eveneens geplaveid met een cementtegelvloer, achteraan met een zwarte tegelvloer. De opkamers hebben een zichtbare, witgeschilderde structuur van moer- en kinderbalken en authentieke deuren en ramen met hang- en sluitwerk. De toegang tot de kelder, met bakstenen tongewelf en vloer, wordt nog door het oorspronkelijke houten luik afgesloten.

De coherent getelmerkte gordingenkap telt vijf gespannen, bestaande uit dekbalken op stijlen en korbelen. Standvinken op de dekbalken dragen de nokgordingen. De houtverbindingen, zowel pen-en-gatverbindingen als halfhouts verbindingen, hebben houten toognagels. Aan de zuidzijde werd in 1924 (volgens de vroegere eigenaar) een onderdak van eiken planken geplaatst. De plankenvloer is gedeeltelijk vernieuwd.

4. De polderschuur

De schuur met schilddak bevindt zich op de noordzijde van het erf. De west- en de zuidgevel zijn van baksteen, de noord- en de oostgevel grotendeels van hout. Links van de westelijke toegang ligt de voormalige bietenkelder, rechts de knechtenkamer. De zuidelijke zijbeuk wordt verder in beslag genomen door de (paarden)stallen.

De vierbeukige schuur telt vier paar hoge stijlen met verankerde trekbalken op korbelen. De overspanning wordt door vier standvinken verdeeld in twee beuken, waarvan de zuidelijke wordt gebruikt als doorgang. Tussen de standvinken, in de lengterichting van de schuur, zijn balken op korbelen aangebracht. Oorspronkelijk was er ook op circa 1,25 meter hoogte een rij balken, maar hiervan zijn enkel de pennen in de standvinken overgebleven. Op de stijlen liggen de langsbalken, gestut door korbelen. Het eerste en het vierde gespan bewaren boven de grote trekbalk nog twee gebinten (dekbalk op kromstijlen met korbelen) die behoren tot de oorspronkelijke opstand van de gespannen. De vierde geleding is allicht vernieuwd en bestaat uit twee stijlen die in hun kruising de nokgording dragen. Het tweede en derde gespan bewaren boven de grote trekbalk nog slechts één gebint van het oorspronkelijke gespan. De twee geledingen daarboven zijn vervangen door twee stijlen met een dwarsbalk die in hun kruising de nokgording dragen. De gordingen zijn niet doorlopend en nogal willekeurig aangebracht; ze behoren niet tot de oorspronkelijke opzet van de dakkap. Ongeveer zes horizontale dakstroken worden door de gordingen afgebakend. Ieder van die stroken is bedekt met korte kepers met een wisselende doorsnede en lengte.

De overdekking van de noordelijke zijbeuk wordt verzekerd door inteugels, dit zijn de balken gevat tussen de noordelijke stijlen van de hoofdbeuk en de stijlen die de noordwand van de schuur opmaken. In de hoek van de inteugels en de noordelijke stijlen van de middenbeuk zijn schoren gezet die de gording van de noordelijke zijbeuk dragen. Het dak van de zuidelijke zijbeuk wordt gevormd door kepers op schoren.

De onderdelen van de oorspronkelijke dakconstructie zijn verbonden met pen-en-gatverbindingen, getoogd met houten nagels. De grote trekbalken van de hoofdbeuk zijn verankerd in de stijlen. Nieuwe onderdelen zijn zonder houtverbinding vlak tegen elkaar genageld. Sommige onderdelen zijn met touwen verbonden. De stijlen en standvinken van de middenbeuk hebben een coherente opeenvolging van telmerken, optellend van west naar oost. De noordelijke stijlen en de standvinken zijn gemerkt met gehakte Romeinse cijfers. De zuidelijke stijlen zijn gemerkt met kleine uithollingen, mogelijk aangebracht met een dopguts. Om hier links en rechts te onderscheiden, werden de korbelen tussen de stijlen en de langsbalk nog bijkomend gemerkt. In de houten noordwand van de schuur bleven twee oorspronkelijke stijlen bewaard, waarvan de gehakte telmerken behoren tot de nummering van de stijlen van de middenbeuk. In de noordelijke zijbeuk bleven drie paren inteugels en schoren bewaard, met gehakte telmerken die behoren tot een eigen nummering.

De schuur vertoont zeker drie bouwfasen. In zijn oorspronkelijke toestand telde de schuur vijf traveeën (west-oost) en vier gespannen. Twee zijbeuken flankeerden twee hoge middenbeuken, waarvan de zuidelijke dienst deed als doorgang. Boven de overspannende trekbalken hadden de gespannen nog drie gebinten. De buitenwanden bestonden uit houten stijlen met beplanking. De schuur is nog niet afgebeeld op de Ferrariskaart (1771-1777), wat een terminus post quem voor de bouw oplevert. Het jaarmerk 1794 op de latei van de ingang van de boerenwoning is enkel een terminus, maar getuigt wel van bouwactiviteiten op het erf in het laatste decennium van de 18de eeuw. De veldatum van het eikenhout van de oorspronkelijke onderdelen van de schuur ligt mogelijk rond 1805. De bouw van de schuur moet dus tussen 1777 en circa 1805 worden geplaatst, of nog nauwer tussen circa 1790 en circa 1805. Die datering is in overeenstemming met de constructieve kenmerken van de oorspronkelijke houtbouw van de schuur. In een tweede, 19de-eeuwse fase werd de schuur in westelijke richting uitgebreid met twee lage bakstenen aanbouwen. Het gebint van de 18de-eeuwse schuur bleef hierbij ongewijzigd. De balken die deel uitmaken van de 19de-eeuwse uitbreiding zijn in olm, een boomsoort die circa 1919 uit onze streken verdween ten gevolge van de olmenziekte. De derde fase, te situeren rond 1927, bepaalde grotendeels het huidige uitzicht van de schuur. De zuidelijke zijbeuk werd verbreed en kreeg een nieuw dak, waarvan de dakhelling noodgedwongen minder steil was dan de oorspronkelijke dakhelling. De westmuren van de westelijke aanbouwen werden verhoogd en onder het dak van de schuur gebracht. Hiertoe werd het dak verlengd in westelijke richting. De westelijke verlenging van de langsbalken, nodig om de dwarsbalk te dragen die de westelijke dakhelling ondersteunt, is goed zichtbaar. Tijdens de campagne van 1927 maar waarschijnlijk ook daarna werden heel wat onderdelen van de oorspronkelijke dakkap vernieuwd, in verschillende houtsoorten: grove den, populier en eik. In 1961 werd de bakstenen opvulling en houten bovenbouw tussen de zuidelijke stijlen van de middenbeuk toegevoegd.

  • Mondelinge gegevens verstrekt door de heer Van Gijsel, bewoner en uitbater van het Hof ter Walle in een gesprek van 5 februari 2009.
  • Kadasterarchief Gent, mutatieschetsen Beveren-Kieldrecht 1847/1, 1927/26.

Bron: Debonne V., Haneca K., Kennes H. en Meganck L. 2009: Onderzoek naar de erfgoedwaarde van de hoevesites Oud Arenberg nr. 71 en nr. 73 te Kieldrecht (Beveren), Intern rapport VIOE, 10 maart 2009.
Auteurs: Haneca, Kristof; Kennes, Hilde; Meganck, Leen; Debonne, Vincent
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Hoeve Hof ter Walle [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/17387 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.