erfgoedobject

Historische stadskern van Antwerpen

archeologisch geheel
ID
140031
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/140031

Juridische gevolgen

Beschrijving

Algemene Beschrijving

Het gebied waar de stad Antwerpen zich ontwikkelde, bevindt zich nabij de samenloop van de rivieren Schelde en Schijn. Hoewel beide rivieren doorheen de tijd wijzigingen ondergingen, speelt vooral de Schelde een cruciale rol in de stadsontwikkeling. Bodemkundig kenmerkt het grondgebied van de stad Antwerpen zich door het voorkomen van diverse bodemtypes, met natte alluviale gronden (Scheldeboorden en -vallei), natte tot droge (soms lemige) zandgronden (al dan niet met het voorkomen van klei) en polders. Hieronder schuilen pleistocene afzettingen. Op vele plaatsen, niet alleen in de bebouwde kernen maar ook in grote delen van de haven en op de linkeroever, is de oorspronkelijke bodemopbouw gewijzigd onder impuls van verstedelijking en industrialisering. In de historische binnenstad vertoont de bodemopbouw eveneens grote verschillen: hoe dichter bij de oude stadskern, hoe omvangrijker en complexer. In en rond de burchtzone bijvoorbeeld reiken de archeologische lagen tot vier meter onder het huidige straatniveau, zelfs na grote saneringswerken in de 19de en 20ste eeuw, waarbij veelal laat- en postmiddeleeuwse strata verdwenen.

Het grondgebied van de stad Antwerpen situeert zich op beide oevers van de Schelde. De rechteroever van de Schelde, waar om historische redenen de stad zich grotendeels ontwikkelde, kreeg pas tegen het einde van de 19de eeuw een meer rechtlijnig verloop met het rechttrekken van de kaaien. Het oorspronkelijk onregelmatige verloop kende verschillende uitsprongen, waarvan de Werf ten noorden van het Steen en een uitsprong ter hoogte van de Sint-Michielsabdij de belangrijkste zijn. Dit waren wellicht natuurlijke aanlegplaatsen (Voet e.a. 1978, 41-58).

Heel het gebied binnen de Leien staat op het gewestplan ingekleurd als woongebied met cultureel, historische en/of esthetische waarde.

Archeologische nota

Het Antwerps grondgebied oefende al vanaf de prehistorie een aantrekkingskracht uit op mens en dier. Dit wordt gestaafd door vondsten van lithische artefacten in de burchtzone uit de periode tussen het einde van het paleolithicum en het einde van het neolithicum of de vroege bronstijd (Van Gils & Bellens 2013), aangevuld met toevalsvondsten aangetroffen ter hoogte van Lillo, het Lefebredok (neolithicum) en het Kattendijkdok (steentijd, bronstijd en ijzertijd). Tal van ijzertijdvondsten doen verspreide bewoning onder het huidige stadscentrum vermoeden.

Sporen en vondsten uit de Gallo-Romeinse periode worden verspreid over de stadskern aangetroffen, met concentraties in en rond de middeleeuwse burcht en een crematiegraf ter hoogte van de Oudaan (Bellens e.a. 2007). Archeologische resten wijzen op het bestaan van een Gallo-Romeinse nederzetting uit de 2de en 3de eeuw, met uitlopers tot in de 4de, mogelijk zelfs 5de eeuw. Ook rond de kernstad en dus buiten de afgebakende zone zijn sporen en vondsten uit de Gallo-Romeinse periode aangetroffen.

Historische bronnen (Krusch 1902; Krush 1910) wijzen in de richting van een Merovingische nederzetting in Antwerpen in de 7de eeuw, waarvan de situering, de omvang en het karakter tot dusver onbekend blijven. Uit dezelfde periode dateert een gouden munt met vermelding ANDERPUS, hoewel er twijfel bestaat over zowel de muntvondst als over de identificatie met Antwerpen. In een 8ste-eeuwse bron (Krusch 1902) verschijnt de naam ANDOVERPIS, waarop verscheidene etymologische verklaringen zijn gebaseerd. De naamsverklaringen vanuit het Latijn, Germaans of Keltisch zijn uiteenlopend en verwijzen naar een plek (natuurlijke aanslibbing (Gysseling 1960, 61-62) of antropogene ‘werp’ (wal of schans; Van Loon 1982)) of houden verband met een bevolkingsgroep (Michiels 2007). De etymologische kwestie omtrent de naam Antwerpen blijft tot op heden voer voor discussie. Op uitzondering van een beperkte hoeveelheid schervenmateriaal werden geen sporen van Merovingische bewoning aangetroffen. Kersteningspogingen van de missionarissen Eligius en Amandus in de 7de eeuw suggereren de aanwezigheid van een nederzetting met enige economische betekenis, terwijl ook de plundering van Antwerpen door de Noormannen in 836 wijst op een nederzetting van belang. Na deze raid ontstaat in de late 9de eeuw een versterkte handelsnederzetting, die zich in de 10de eeuw sterk ontwikkelt. De burcht vormt de nucleus van waaruit de middeleeuwse stad groeit. De eerste versterking ter hoogte van de middeleeuwse burcht wordt gevormd door een aarden wal met gracht, mogelijk voorafgegaan door een palissade. Binnen de omwalling ontstaat een dichte bebouwing met het karakter van een proto-stedelijke handelsnederzetting. Omstreeks 980 bouwt de Duitse keizer Otto II de handelsnederzetting uit tot het versterkte centrum van een militair grensgebied, in casu het markgraafschap. Mogelijk al in de 11de eeuw wordt de aarden wal omgeven door een imposante stenen burchtmuur. Binnen de ommuurde burcht bevinden zich gebouwen met verschillende functies: een zaalvormig gebouw onder het latere Steen (macht, politiek) (Van de Walle, 1968), de Sint-Walburgakerk (religie) en de Vierschaar (rechtspraak) (Bellens e.a. 2012). Verder zijn er duidelijke aanwijzingen voor ambachten zoals de bewerking van gewei, been, hout en (edel)metaal (Bellens, in druk). De materiële cultuur reflecteert handel over middellange tot lange afstand. Antwerpen fungeert vanaf dan volop als handelsknooppunt tussen het hinterland en de overzeese gebieden, met de Werf als aanlegplaats. Al snel gaat de burcht op in het zich verdichtende weefsel van de groeiende middeleeuwse stad. De verdedigingsfunctie van de versterkte burcht wordt overgenomen door de opeenvolgende stadsvesten (Oost 1983). Binnen en rond de burcht is de archeologische bodemopbouw zeer complex, met een overwegend goede bewaringstoestand, ook voor bijvoorbeeld organische materialen (houtbouw). Lopend onderzoek tracht inzicht te verwerven in het ontstaan en de evolutie van de vroegmiddeleeuwse (handels)nederzetting tot latere metropool.

Vanaf de eerste uitbreidingen van de burcht tot aan haar aaneengesloten vorm in de 16de eeuw heeft Antwerpen vier min of meer duidelijk af te bakenen groeiprocessen doorgemaakt (Asaert 1978).

De groeiende agglomeratie zou in de late 11de eeuw omgeven zijn door een watersingel (oppervlakte ca. 20 ha). Opmerkelijk is dat de Onze-Lieve-Vrouwekerk (later kathedraal), die vanaf 1124 de parochiekerk van Antwerpen werd, buiten deze zogenaamde ‘ruienstad’ ligt. Recent archeologisch onderzoek wijst op de aanwezigheid van 10de-eeuwse bewoning buiten het burchtareaal en de aangrenzende ruienstad, zoals vastgesteld ter hoogte van Klapdorp (lopend onderzoek; publicatie in voorbereiding). Het nieuwe stadskwartier dat zich in de loop van de 12de eeuw ontwikkelde rond de O.L.V.-kerk zou begin 13de eeuw omwald worden met een vestenlijn (oppervlakte 40 ha). Rond ca. 1250 werd een klein gebied (‘Dries’) ten noorden van de stad aangehecht. De 13de eeuw was een bloeiperiode voor handel en nijverheid, met een groeiende lakennijverheid, haring- en zouthandel. De bevolking steeg voortdurend zodat de omwalde oppervlakte verdrievoudigde. Met de derde stadsvergroting (1295-1314) groeide het stedelijk gebied van ongeveer 46 tot 156 ha. De bevolking nam verder toe tot ca. 20.000 in 1394. In de periode 1314-1410 volgde een vierde stadsuitbreiding in oostelijke richting. Van dan tot het midden van de 16de eeuw bleef de stadsgrens onveranderd. Recent archeologisch onderzoek langs de Tabakvest bracht een segment van de laatmiddeleeuwse versterkingsgordel bij de Blauwe Toren in kaart (Hendriks 2014). Archeologische opgravingen in de Onze-Lieve-Vrouwkathedraal en in het Sint-Paulusklooster brachten verscheidene middeleeuwse bouwfasen van beide relicten aan het licht. De duizenden begravingen leren meer over de toenmalige funeraire gebruiken; fysisch-antropologisch onderzoek op de skeletpopulaties bracht diverse pathologieën in beeld (Oost 1993).

Het begin van de 16de eeuw vormde de start van Antwerpen als handelsmetropool. Langs de historische rede verhandelden internationaal actieve koopmanslieden producten van over de hele toenmalig gekende wereld, zoals Engels laken, Duitse metaalproducten en hout, Portugese specerijen en edele metalen en suiker uit de Nieuwe Wereld. Als gevolg van de urbanisatiegolf die voortvloeide uit de economische hoogconjunctuur en de militaire dreiging uit de Nederlanden werd het plan opgevat de stad te voorzien van een nieuwe, gebastionneerde omwalling. In het noorden werd de stad aanzienlijk uitgebreid met de zogeheten ‘Nieuwstad’, waarbij de gronden tussen de vroegere stadsgracht, de Rode Poort, het Schijn en de Kattendijk bij de stad gevoegd werden. Door deze vijfde stadsuitbreiding groeide de totale stadsoppervlakte aan tot ca. 260 ha. In 1555 was de nieuwe versterking of Spaanse omwalling klaar (Lombaerde 2009). In 1567 werd door Alva de bouw van een citadel ten zuiden van de stad aangevat. De 16de eeuw was sociaal-economisch en cultureel een hoogtepunt voor de stad Antwerpen: Duitse, Italiaanse, Spaanse en Portugese handelaars vestigden zich in de metropool en lieten er hun weelderige stadspalazzi oprichten; ook het nieuwe stadhuis, het Hessen- en het Oosters huis (Hanzahuis) kwamen tot stand. Onder invloed van vastgoedspeculanten, met Gilbert van Schoonbeke als hoofdrolspeler, werden verschillende urbanisatieprojecten gerealiseerd. Met de verwoestende Beeldenstorm, de Spaanse Furie in 1576 en de sluiting van de Schelde in 1584 kwam voor Antwerpen een einde aan de Gouden Eeuw.

De voorbije decennia ging veel archeologische aandacht uit naar de studie van de materiële cultuur in postmiddeleeuws Antwerpen, in het bijzonder de plaatselijke majolica- en glasproductie (Veeckman e.a. 2002). Maar ook resten van pottenbakkersnijverheid, beenbewerking, pijpenbakkers, suikerraffinage, leerbewerking enz. werden tijdens archeologisch onderzoek gedocumenteerd. Verspreid over de binnenstad kunnen doorheen de tijd concentraties en verschuivingen van dergelijke ambachten waargenomen worden. Een voorbeeld hiervan zijn de bierbrouwers, die in het midden van de 16de eeuw vanuit de Sint-Andrieswijk richting Nieuwstad verhuizen.

Na de val van Antwerpen in 1585 en de belangrijke daling van het bevolkingsaantal (gekoppeld aan een braindrain naar het Noorden) kent de stad in ruimtelijk opzicht een stilstand van ruim twee eeuwen. De bestaande vestingwerken werden wel onderhouden en er werden ravelijnen en lunetten toegevoegd. Als gevolg van de contrareformatie vestigden zich verschillende nieuwe kloosterorden in Antwerpen die in belangrijke mate het uitzicht van de stad veranderen. Een aantal van die kloosters vormden het onderwerp van archeologisch onderzoek, zoals het Allerheiligenklooster van de Antwerpse augustijnen (Bellens e.a. 2006).

De eerste nieuwe impulsen krijgt de stad in de Franse tijd (1794-1814). Napoleon wil van de stad een belangrijk commercieel en militair bolwerk maken. Aan beide zijden van het Hanzahuis werden twee handelsdokken uitgegraven, het Bonaparte- en het Willemdok. Deze dokken met sluisdeuren dienden ter vervanging van de oudere vlieten, al bleven deze laatste wel in gebruik tot in de late 19de eeuw. Met de aanleg van de dokken kreeg de havenuitbouw een nieuwe impuls, zowel vanuit militair als economisch standpunt. Daarnaast wordt onder Napoleon een nieuwe kaaimuur langs de Schelde opgericht, de Scheldemuren en -torens worden afgebroken. Ten zuiden van de stad bouwt hij ter hoogte van de voormalige Sint-Michielsabdij een arsenaal en een reeks scheepswerven. Een deel van deze scheepswerven werd archeologisch onderzocht (Bellens 2004; Bellens e.a. 2011).

Onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en na de Belgische omwenteling van 1830 zal het handels- en militaire karakter van de stad nog sterker benadrukt worden. In de jaren 1850 kreeg Antwerpen de functie van ‘Nationaal reduit’. Samen met de versterkte steden Namen en Luik moest de stad de ruggengraat vormen van het Belgische verdedigingsstelsel. Vanaf 1858 wordt een nieuwe verdedigingsgordel aangelegd rond de stad, de zogenaamde Brialmontvesting. Deze verdedigingslinie lag ter hoogte van de huidige ring en maakte een verdere expansie van de stad mogelijk. Het gebied binnen de nieuwe omwalling was zesmaal groter dan de oude stad. De vrijgekomen gronden werden voor bebouwing aanbesteed. De 16de-eeuwse omwalling, die haar militaire functie nu verloren had, was nu een keurslijf geworden voor de groeiende stad en werd vanaf 1864 gesloopt. Op het tracé van de voormalige omwalling worden de boulevards (de leien) en nieuwe bouwblokken aangelegd, volgens het verkavelingsplan van Théodore van Bever (1821-1875). Delen van de Brialmontomwalling werden door archeologische opgravingen gedetailleerd in kaart gebracht (Bellens 2014). De Brialmontomwalling bevindt zich buiten de afgebakende zone van de historische binnenstad.

Tussen 1817 en 1884 worden de meeste grachten gedempt of overwelfd. De Sint-Jansvliet, Koolvliet, Sint-Pietersvliet en Brouwersvliet worden gedempt en ter vervanging worden drie dokken voor de binnenvaart aangelegd op het Zuid. Verspreid over de binnenstad strekt zich nog steeds een ondergronds netwerk van ruien uit. Slechts een deel daarvan is toeristisch ontsloten.

Tussen 1877 en 1885 worden de Scheldekaaien rechtgetrokken. Door deze rechttrekking verdween de uitsprong in de Schelde ter hoogte van de Werf, met inbegrip van het oudste Antwerpse stratentracé en honderden huizen met historische en archeologische waarde. Met deze grootschalige operatie verdween ook de eeuwenoude haveninfrastructuur, wat het uitzicht van de Scheldekaaien op de rechteroever diepgaand veranderde. De ingreep had een drastische impact op de overblijfselen van de oude stadskern. De voormalige Vismarkt werd omgeschapen tot Steenplein, geflankeerd door loodsen en wandelterrassen. Verschillende straten worden verbreed en de rooilijnen aangepast.

Begin 20ste eeuw werd beslist om de Brialmontomwalling af te breken en een nieuwe kringvesting te bouwen, op circa 18 km afstand van het stadscentrum (1906). In 1910 werd begonnen met de afbraak van de Brialmontvesten, in 1960 verdwenen de resterende delen grotendeels onder de aanleg van de E3 autosnelweg. De ontwikkeling van de stad in de 20ste eeuw wordt gekenmerkt door een sterke verdichting van de bewoning en vooral door de gigantische havenuitbreiding ten noorden van de stad.

Evaluatie van de bewaringstoestand en motivatie voor de afbakening

De stedelijke ruimte bewaart sporen van samenlevingen die daar achtereenvolgens aanwezig waren en deze ruimte aan hun noden hebben aangepast. Ze is met andere woorden het resultaat van een complex levenstraject waarbij de invulling veranderlijk was naargelang de sociaal-economische, maatschappelijke en institutionele context. Meer nog dan bij dorpen hebben stadsplattegronden een cumulatief karakter en verschillende fasen. De meeste steden zijn niet als geheel gepland, maar hebben vaak een oude nederzettingskern die teruggaat op een burcht of abdij, een economische infrastructuur of andere. Soms kunnen deze zelfs refereren naar een oudere, vroeg- of pre-middeleeuwse aanwezigheid.

Het gebruik van de 19de-eeuwse kadasterkaart (gereduceerd kadaster) als bron voor het onderzoek naar de historische gelaagdheid van een stad wordt gesuggereerd omdat deze een tijdsbeeld geeft van net voor de industrialisering en omdat dit de eerste nauwkeurige versie van het kadaster is met perceelsaanduiding. De oorspronkelijke perceelsindeling van een stad is een relatief stabiel element in de plattegrond, die vaak een prestedelijke oorsprong kent. Ondanks de processen van herverdeling blijven oude bezitsgrenzen en straatpatronen toch lang zichtbaar in het stedelijke landschap. De historische stedelijke kernen zijn immense archeologische sites en behoren tot de meest uitgebreide en complexe sites ter wereld, zowel in extensie als in stratigrafie. Tegelijkertijd zijn deze sites door permanente verstedelijking en stedelijke ontwikkeling ter plaatse zwaar bedreigd.

Wat betreft de afbakening wordt er traditioneel van uitgegaan dat de aanwezige versterkingen in de eerste plaats louter defensieve structuren waren en als dusdanig infrastructuur met een zware belemmerende invloed op de stadsontwikkeling. Hieruit volgt de constructie om de stadswallen te beschouwen als grenzen aan de stadsgroei en dus als bepaling van stadsfasen. De stadswallen vormen een belangrijk onderdeel van de stedelijke identiteit en zijn als zodanig actieve componenten en bepalend voor de conceptuele stedelijke ruimte vóór de industriële periode en dus ook betekenisvol als afbakening van de complexe archeologische sites die steden zijn. Omwille van al deze redenen wordt de grens van de archeologisch complexe en waardevolle ruimte vastgelegd op de buitenste afbakening van de stadsgracht rond de wallen en muren. De grachten bieden bovendien goede bewaringscondities voor organisch stedelijk afval. In een aantal gevallen werden de laatmiddeleeuwse muren tussen de 16de en de 18de eeuw vervangen door bastions en Vaubanversterkingen. De vergelijking met oudere stadsplannen laat echter steeds zien dat deze latere omwallingen ook de volledige laatmiddeleeuwse ruimte omvatten.

Het intekenen van de kernen gebeurde vanuit de ruimste perceelsafbakening en rekening houdend met belangrijke fysieke grenzen. Deze afbakening concentreert zich in de eerste plaats op de begrenzingen die zichtbaar zijn op de kaart, zoals stadsmuren, omwalling, stadsgrachten. Ook de open ruimten tussen de bebouwde kern en strategische elementen, zoals de rivieroever, worden opgenomen. Op deze manier zijn we honderd procent zeker dat de afbakening van de historische stedelijke kernen in Vlaanderen dekkend is voor de volledige zone met complex stadsarcheologisch erfgoed (Tys e.a. 2010).

Bibliografie

Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.

Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven in 1845-1855, schaal 1:20.000.

ANSAERT G. 1978: De late middeleeuwen (ca. 1200- ca. 1500), in VOET L., ASAERT G., SOLY H., VERHULST A., DE NAVE F & VAN ROEY J. 1978: De Stad Antwerpen van de Romeinse Tijd tot de 17de eeuw. Topografische studie rond het plan van Vergilius Bononiensies 1565 , Historische Uitgaven Pro Civitate 4.7, Brussel, 41-58.

BELLENS T. 2004: Archeologisch onderzoek naar de Spaanse omwalling en de Franse scheepswerven in Antwerpen, Vesting 2, 2-5.

BELLENS T. 2014: Archeologisch onderzoek Briamontomwalling. Uitbreidingstraat Antwerpen-Berchem, Rapporten van het Stedelijk informatiecentrum archeologie & monumentenzorg 11, Antwerpen.

BELLENS T. (in druk): Early medieval Antwerp revisited: traces of artisan production, Medieval and Modern Matters 4.

BELLENS T., SCHRYVERS A. & MINSAER K. 2011: Archeologisch vooronderzoek A302 Scheldekaaien Sint-Andries / Zuid, Rapporten van het Stedelijk informatiecentrum archeologie & monumentenzorg 6, Antwerpen.

BELLENS T., SCHRYVERS A., TYS D., TERMOTE D. & NAKKEN H. 2012: Archeologisch onderzoek van de Antwerpse burcht, M&L. Monumenten, Landschappen en Archeologie 31-1, 4-21.

BELLENS T. & VANDENBRUAENE M. 2006: Het Allerheiligenklooster van de Antwerpse augustijnen (prov. Antwerpen): archeologische en fysisch-antropologische gegevens, Relicta. Archeologie, Monumenten- & Landschapsonderzoek 2, 197-234.

BELLENS T., VANDENBRUAENE M. & ERVYNCK A. 2007: Een Gallo-Romeins crematiegraf in Antwerpen (prov. Antwerpen), Relicta. Archeologie, Monumenten- & Landschapsonderzoek 3, 183-198.

GOOSSENS M., PLOMTEUX G., LINTERS A., STEYAERT R., ILLEGEMS P. & DE BARSÉE L. 1976: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen 3NA-B, Brussel-Gent.

GYSSELING M. 1960: Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226) I, Brussel, 61-62.

HENDRIKS V. 2014: Archeologische opgraving in Antwerpen, Blauwtorenplein/Tabaksvest, BAAC Vlaanderen Archeologische Rapporten (conceptrapport).

KRUSCH B. 1902: Vita Eligii, Monumenta Germaniae Historica Scriptores, rerum Merovingicarum 4, 632-742.

KRUSCH B. 1910: Vita Amandi, Monumenta Germaniae Historica Scriptores, rerum Merovingicarum 5, 395-485.

LOMBAERDE P. (red.) 2009: Antwerpen versterkt. De Spaanse omwalling vanaf haar bouw in 1542 tot haar afbraak in 1870, Brussel-Antwerpen.

LOMBAERDE P. (red.) 2011: Antwerpen versterkt 2. Visievorming over heraanleg en hergebruik van omwallingen, forten en fortengordels, Brussel-Antwerpen.

MICHIELS A. 2007: Andouerpis-Antwerpen, s.l.

OOST T. 1976: De opgravingen ‘Stadsparking’ te Antwerpen, in: Antwerpen. Tijdschrift der stad Antwerpen 22.2, 69-76.

OOST T. (red.) 1983: Van Nederzetting tot metropool: archeologisch - historisch onderzoek in de Antwerpse Binnenstad (tentoonstellingscatalogus), Antwerpen.

OOST T., BUNGENEERS J., VEECKMAN J., ERVYNCK A. & SORBER F. 1993: Onder de kathedraal. Archeologisch bodemonderzoek tijdens de restauratiewerken, in: AERTS W. (red.), De Onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Antwerpen, Antwerpen, 305-338.

TYS D., BUYLE E., VERDURMEN I. & CANTERS F. 2010: Vectorisering en karakterisering van nederzettingskernen op basis van het zgn. 'gereduceerd kadaster', Skar-Rapport 5, Brussel.

VAN DE WALLE A.L.J. 1960: De archeologische opgravingen in het oud stadscentrum te Antwerpen, Antwerpen. Tijdschrift der stad Antwerpen 6-2, 1-16.

VAN DE WALLE A.L.J. 1961: Excavations in the Ancient Centre of Antwerp, Medieval Archaeology 5, 123-136.

VAN DE WALLE A.L.J. 1968: Het bodemonderzoek in het centrum van de stad Antwerpen. In RENAUD J.G.N. (red.), Rotterdam Papers. A contribution to medieval archaeology, Rotterdam, 169-175.

VAN GILS M. & BELLENS T. 2013: Lithische artefacten uit de burchtzone te Antwerpen (B), Notae Praehistoricae 33, 27-31.

VAN GOETHEM H., BERTELS I. & DE MUNCK B., 2012: Antwerpen. Biografie van een stad, Antwerpen.

VAN LOON J. 1982: Antwerpens vroegste geschiedenis in het licht van de plaatsnamen, Bijdragen tot de Geschiedenis LXV.1-2, 3-39.

VEECKMAN J. (red.) 1992: Blik in de bodem. Recent stadsarcheologisch onderzoek in Antwerpen, Antwerpen.

VEECKMAN J. (red.) 1996-2005: Berichten en Rapporten over het Antwerps Bodemonderzoek en Monumentenzorg 1-6.

VEECKMAN J. & BELLENS T. 2002: Vijftig jaar stadsarcheologie in Antwerpen. Wat nu? (congresbundel), Antwerpen.

VEECKMAN J., GEERTS K. & BELLENS T. 2004: Archeologie in Antwerpen. Een chronologische bibliografie, Antwerpen.

VEECKMAN J., JENNINGS S., DUMORTIER C., WHITEHOUSE D. & VERHAEGHE F. (reds.) 2002: Maiolica and glass: from Italy to Antwerp and beyond. The transfer of technology in the 16th-early 17th century, Antwerpen.

VOET L., ASAERT G., SOLY H., VERHULST A., DE NAVE F & VAN ROEY J. 1978: De Stad Antwerpen van de Romeinse Tijd tot de 17de eeuw. Topografische studie rond het plan van Vergilius Bononiensies 1565 , Historische Uitgaven Pro Civitate 4.7, Brussel, 41-58.

WARMENBOL E. (red.) 1987: Het ontstaan van Antwerpen. Feiten en fabels, Antwerpen, 93-105.


Bron: AZ-dossier
Auteurs: Bellens, Tim; Minsaer, Karen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Waarnemingen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Historische stadskern van Antwerpen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/140031 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.