erfgoedobject

Historische stadskern van Oostende

archeologisch geheel
ID
140010
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/140010

Juridische gevolgen

Beschrijving

Algemene Beschrijving

De historische kern van Oostende situeert zich vooral ten westen van de Oostendse havengeul (en kanaal Oostende-Brugge-Gent) tegen de Noordzee, in het midden van de Belgische kust. Landschappelijk overlapt deze kern het strand, het kustduin en in hoofdzaak kustpoldergebied. Dit laatste is een overwegend vlak gebied dat schommelt tussen 1 en 4,5 m TAW. Ten oosten van de afbakening bevindt zich het huidige havengebied. Ten noorden is de duinengordel door jongere bebouwing genivelleerd. De bodem bestaat volgens boringen, opgenomen in de samengestelde quartairprofieltypekaart van Oostende (Jacobs e.a. 2004a; Jacobs e.a. 2004b) uit een strook kustduinzand en een groter gebied van een oude holocene getijdengeul met kleiig zand. Een deel van de historische kern bevindt zich op holoceen slik en schorrengebied van mariene klei, zand en veen (Jacobs e.a. 2004a; Jacobs e.a. 2004b). De bodemkaart duidt de volledige historische kern met uitzondering van het strand echter aan als antropogene bodem. Op het gewestplan staat de historische kern bijna volledig ingekleurd als woongebied. Bijkomend bevat het oostelijke deel ‘bestaande waterwegen’, ‘milieubelastende industrieën’ (het havengebied) en een ‘gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut’ (de spoorwegen). Centraal in de kern liggen nog ‘bestaande waterwegen’, ‘parkgebieden’ aan de zuidrand en in het westen; in het zuiden tegen het parkgebied ‘militair terrein’ en in het noordoosten tegen de havengeul tenslotte een klein stuk ‘natuur- en recreatiegebied’.

Archeologische nota

Oostende was van de 16de tot eind 19de eeuw een versterkte stad. Ook vóór deze versterking kende Oostende een belangrijke geschiedenis als centrum. Behalve het stratenpatroon is van de lange stadsgeschiedenis bovengronds slechts weinig bewaard, wat archeologisch onderzoek extra belangrijk maakt.

Vanaf de ijzertijd en Romeinse periode tot in de volle middeleeuwen is de kustzone voortdurend onderhevig aan de zee en bestaat ze uit een slik- en schorrengebied met wadden doorsneden door grote getijdengeulen. Van Romeinse aanwezigheid langs de geulen getuigen sporen van zoutwinning (bv. Leffinge) en landbouw (bv. site Plassendale III). Binnen de latere Oostendse stadskern gaat het om losse vondsten (in de haven, de ‘historische binnenstad’, op ’t Klein Strand en uit de site Van Iseghemlaan).

Rond ca. 550 n. Chr. vindt de kustvlakte een nieuw evenwicht. De hoogst gelegen schorren lenen zich tot bewoning (Tys, 2012). Rond 750-860 n. Chr. ligt een geul waarnaast het latere Oostende zal ontstaan, die een uitgestrekte duinengordel - de landtong ‘Testerep’ – scheidt van het vasteland (Pieters e.a. 2005; Jacobs e.a. 2004a; Jacobs e.a. 2004b). Tussen de 9de en 10de eeuw ontstaan op ‘Testerep’ meer permanente vissersnederzettingen vanuit de seizoensgebonden schapenteelt, soms op grafelijke domeinen ter hoogte van Oostende, het ‘oostelijke uiteinde’ van het eiland (zoals ook ter hoogte van ‘Westende’ aan het westelijke uiteinde met daartussen Middelkerke, Raversijde en Mariakerke)(Callaert e.a. 2005). Door betere bereikbaarheid na de bedijking die de grote geulen lieten dichtslibben, ontwikkelen deze kernen zich in de 10de–11de eeuw naar meer stabiele nederzettingen. In 1072 wordt een eerste kerk gesticht, de Sint-Pieterskerk en in 1115 verschijnt de eerste melding van de parochie Onze-Lieve-Vrouw-ter Streep ‘in orientali fine in Testrep’ (‘Oostende-ter-Streep’).

Het is vrijwel zeker dat Oostende vóór 1266 stadsrechten had. Tussen 1267 en 1270 wordt echter een overeenkomst gesloten over de rechten van de stad tussen gravin Margaretha van Constantinopel en ridder Wouterman, waar de regio rond Oostende gehoorzaamheid aan verschuldigd was. Er wordt een volledig nieuwe stad aangelegd op de duinen en zandgronden aan het oostelijke uiteinde van ‘Testerep’ met een rechthoekig stratenpatroon. De stad kent een gestage ontwikkeling als handelsstad. In een reeks van zware stormen en kusterosie in de 13de en 14de eeuw, overstromen begin 14de eeuw de gronden van de Sint-Pieterskerk, waardoor men in 1335 toestemming zou hebben gekregen deze meer zuidwaarts herop te bouwen (over de effectieve bouw is geen zekerheid) (Debaere 2002).

In de ‘Vincentiusnacht’ op 22 januari 1394, verwoest een zware stormvloed een groot deel van de stad. Alleen de zuidkant van de stad (de kerk en enkele huizenblokken, gescheiden door een stadsgracht) blijft bewaard. Daarop beslist Filips de Stoute, hertog van Bourgondië in 1395 een heropbouw op 121 ha extra land. De zuidelijke grens van Oostende wordt verlegd van de huidige Van Iseghemlaan naar de ‘Zuiddijk’, ter hoogte van de huidige Vindictivelaan. Zo ontstaat ca. 1401 ten zuiden van de 'Oude stad' een nieuwe stad met een nieuw rechthoekig stratenpatroon aangelegd op geschonken landbouwgrond. Dit patroon blijft sindsdien aangehouden. Het grootste deel van het ‘oude’ verwoeste Oostende bevindt zich op het huidige strand en in zee. Dit stadsdeel, toen nog met een brug over de havengeul verbonden met de nieuwe stad, wordt na een nieuwe zware storm in 1477 verlaten. De laatste resten ervan (het eilandje met kerk) zullen echter pas verdwijnen na het beleg van 1601-1604 (Vlietinck 1897). Dat het vroeg-15de-eeuwse ‘nieuwe’ stadsdeel voormalig agrarisch gebied inpalmt, is duidelijk leesbaar in de ploeglagen, aangetroffen onder de 15de-eeuws stratenaanleg ter hoogte van bv. de Kapucijnenstraat, het Mijnplein en de Van Iseghemlaan. Op deze laatste site werd bovendien nog een perceeslgracht aangetroffen parallel met de Langestraat (Pieters e.a. 2005).

De stad krijgt een stadhuis, stadsgevangenis en hospitaal en er vestigt zich een kloostergemeenschap van de grauwzusters (Kerkstraat). De nieuwe centrale marktplaats bevond zich ongeveer ten zuiden van het huidige Wapenplein (Shopping Center ‘Feest- en Cultuurpaleis’) met een nieuw schepenhuis en hal. Midden 15de eeuw wordt een nieuwe haveningang aangelegd ten westen van de stad (de zgn.’Bywagt’). De havengeul liep via het Monacoplein richting Van Iseghemlaan. Vervolgens ontstaat ook een haven aan de noordoostkant van de stad waardoor de stad quasi volledig omgeven is met water, als een echte zeehavenstad. Een sterke zeedijk beschermt Oostende tegen de zee. Door de eeuwenlange verbouwingen en vooral de frequente latere verwoestingen van Oostende blijven van het vóór-17de-eeuwse Oostende naast het stratenpatroon vooral diepere, ondergrondse structuren bewaard, zoals waterputten, afvalkuilen en beerputten. Het oudste aangetroffen muurwerk (toestand 2005) is dat van een 15de-eeuws gebouw langs de Christinastraat met verschillende vertrekken en kelderruimten. Ten zuiden van de stad wordt vanaf 1434 een nieuwe Sint-Pieterskerk aangelegd, ca. 1476 al herbouwd na verwoesting door natuurrampen. De basis van de kerktoren, gebouwd in 1478, is nog terug te vinden in de vierkante basis van de ‘Peperbusse’, een toren ten westen van de 19de-eeuwse Petrus- en Pauluskerk en is het enige bewaarde bovengrondse gebouw van vóór het beleg van Oostende (1601-1604) (Pieters e.a. 2005). Opgravingen brachten twee muren en pijlerfunderingen van deze kerk en een deel van het kerkhof aan het licht.

Vanaf eind 15de eeuw kent Oostende, naast de voortdurende overstromingen, een geschiedenis van afwisselende economische bloei onder de Bourgondiërs (met visserij en lakenhandel) en van belegeringen. In 1489 wordt de stad verwoest in de oorlog tussen Frankrijk en Maximiliaan van Oostenrijk. Dit resulteert in een versterking met palissaden. Zo verandert Oostende in de 16de eeuw stilaan in een echte vestingstad.

De stad blijft gespaard van de Beeldenstorm in 1566, maar bij het uitbreken van de Tachtigjarige oorlog wordt Oostende een belangrijk toevluchtsoord van de Geuzen. In 1572 wordt een houten palissade met toegangspoorten aangelegd die wordt uitgebouwd tot een ringwal met aarden bolwerken. Bij een doelbewuste doorbraak van de oostelijke duinen wordt door getijwerking de streek rond Oostende een echt getijdengebied en wordt de stad als het ware een eiland. Tussen 1584 & 1599 is de stad een echt roversnest en het enige ‘geuzenbolwerk’ in de Zuidelijke Nederlanden (na de val van Sluis). Dit resulteert in de aanleg van een dubbele kring van forten en schansen rond de stad. De stad zélf wordt verdedigd met een aarden omwalling met eerst 11 en, uiteindelijk 14 bastions. Tussen 1601 en 1604 wordt de stad door de Spanjaarden en hun huurlingen belegerd tijdens het fameuze ‘Beleg van Oostende’ en de historische stadskern wordt volledig verwoest. Het nieuwe stadsdeel besloeg in 1601 de oppervlakte tussen de huidige de Van Iseghemlaan (noord), de Visserskaai (oost), de Jozef II-straat (zuid) en ten slotte de Hendrik Serruyslaan en de Leopoldlaan (west) (Debaere 2002).

Tijdens dit beleg worden de stadsversterkingen verschillende keren bijkomend versterkt met o.a. bolwerken, ravelijnen, halve manen en zuidelijke ‘polderwerken’. Om de bevoorrading van de stad te blijven verzekeren vanuit zee en soms te zorgen voor gecontroleerde overstromingen rond de stad, werden dijken, geulen en stadsgrachten doorgestoken. Archeologische getuigen van de belegering zijn een grote hoeveelheid kogels, kanonballen en mortierbommen in en rond het stadscentrum, resten van de aarden verdedigingsstructuren (bv. de bolwerken op de Visserskaai) en menselijke resten (bv. Mijnplein, Van Iseghemlaan of Visserkaai). De noordoostelijke uitstulping op de 21ste-eeuwse zeedijk, het Zeeheldenplein is één van de weinig bovengrondse restanten van deze versterking. Ook binnen de stad is intens verbouwd als gevolg van de voortdurende verwoestingen. Zo werden bijvoorbeeld in 1602 woningen volledig of gedeeltelijk opgevuld met aarde om als ‘schuilkelders’ te dienen of aanpalende woningen te beschermen (cf. sporen langs de Christinastraat) en er werden putten gegraven als bewoning of opvang van soldaten (o.a. op de ‘Groene Markt’, huidige Groentenmarkt) (Debaere 2002).

In 1603-1604 wordt de stad door verovering in verschillende fasen verkleind of ‘afgesneden’ met extra versterkingen: onder andere met de bouw van een extra westelijke vestingswal met bastions Nieuw Helmond, Nieuw Westbolwerk en Nieuw Polderbolwerk (ter hoogte van de Aartshertoginnestraat, Hertstraat en Belpairestraat tot aan de oude dokken). Na een zeewaartse verkleining beperkt de stad zich tenslotte tot de laatste vluchtschans het ‘Nieuwe Troye’, een vrij grote rechthoekige redoute op de hoogste plek van de stad tegenover de oostelijke havengeul (langs de huidige Louisastraat, de oostkant van het Wapenplein, de Witte Nonnenstraat, het Vissersplein en de Visserskaai).

Het is bijzonder waardevol dat een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen archeologische sporen van vóór 1601 en die van na 1604. Het is namelijk uitzonderlijk om sporen zo exact te kunnen dateren (Pieters e.a. 2005). Na de overgave van de stad wordt Oostende heropgebouwd onder Albrecht en Isabella, opnieuw volgens het rechthoekige stratenpatroon. De afsnijdingen in de binnenstad worden ontmanteld en putten gedempt en het marktplein wordt meer noordelijke verschoven (thv. het huidige Wapenplein) met een nieuw stadhuis (Callaert e.a. 2005). Ook kloostergemeenschappen vestigen zich (terug) in de stad (bv. het Kapucijnerklooster ter hoogte van het Mijnplein). Bakstenen bewoning van de heropbouw werden onder meer gevonden tegen de Hertsstraat en Van Iseghemlaan. De oostelijke haven wordt verder uitgebouwd tegen het ‘Nieuwe Troye’ dat behouden blijft als citadel. De aandacht verplaatst zich van zee naar het binnenland en men maakt werk van de inpoldering van het overstromingsgebied ten zuiden van de stadskern met diverse dijken (de ‘Historische Polders van Oostende’) (Callaert e.a. 2005). De westelijke haven wordt gedempt en het 13de-eeuwse ‘oude’ Noordelijke stadsdeel (zie boven) wordt opgenomen in de zeedijk.

In de tweede helft van de 17de eeuw sluit de Schelde en wordt Oostende de enige belangrijke haven van de Zuidelijke Nederlanden. Tegelijk raakt Oostende echter opnieuw betrokken bij internationale oorlogen door haar strategische belang (Callaert e.a. 2005). Na een korte gedeeltelijke ontmanteling van de vestingen worden deze eind 17de eeuw hersteld en aangepast met een regelmatige omwalling met elf bastions ongeveer volgens hetzelfde stramien als de 16de-eeuwse vestingen met wat aanpassingen (cfr. Sporen van een nieuw kruitmagazijn op de Visserkaai). Op de ‘nieuwe markt’ (huidige Groentenmarkt) wordt een stadsarsenaal opgericht en de stad bezit 3 toegangspoorten (West-, Kaai en Hulppoort). In het zuidwesten van de stad is dit naar het tweede versterkingssysteem van Vauban (Bornecque 1984). Tijdens de belegering van 1701-1706 naar aanleiding van de Spaanse Successieoorlog verwoestten de Engelse bombardementen vanop zee opnieuw diverse gebouwen in de stad.

Onder Oostenrijks bewind komt de welvaart terug en blijft Oostende de enige vrije Noordzeehaven van de Zuidelijke Nederlanden. Er wordt een nieuw stadhuis gebouwd en na het afbranden van de Sint-Pieterskerk wordt deze heropgebouwd met een nieuwe achthoekige bovenbouw van de kerktoren (de huidige ‘Peperbusse’). De zuidwestelijke verdediging krijgt versterking in de vorm van ravelijnen, voorgrachten en het ‘Fort de la Plume’ (Farasyn 1965).

In 1722/23 ontwikkelt de handelshaven zich verder ten zuiden van de binnenstad (nabij de Kaaipoort ten zuiden van de huidige Kaaistraat) naar aanleiding van de oprichting van de ‘Oostendse Compagnie’ (of ‘Generale Keizerlijke en Koninklijke Indische Compagnie gevestigd in de Oostenrijkse Nederlanden’). De stad geniet een korte wereldfaam als handelsstad tot bij de afschaffing van de Compagnie in 1731. Onder andere op opgravingen aangetroffen Chinees porselein dateert uit deze internationale periode.

In 1745 wordt Oostende opnieuw – zij het slechts 16 dagen - belegerd door de Fransen tijdens de Oostenrijkse successieoorlog (1741-1745) waarna het voor een langere periode gevrijwaard blijft van meer oorlogsgeweld. Een echte welvaartsperiode breekt aan waarbij Oostende uitgeroepen wordt tot ‘vrijhaven’ met internationale handel met de bloei van de visserij en een nieuwe oesterkweeknijverheid (Callaert e.a. 2005; Debaere 2002). Bij deze kosmopolitische 18de-eeuwse haven ontstaat ook het eerste kusttoerisme. De bevolkingsgroei van geïmmigreerde kooplieden resulteert dan ook in een stadsuitbreiding waarbij na 1782 de vesting wordt ontmanteld: de zuidelijke stadswallen en Kaaipoort worden afgebroken voor een nieuwe woonwijk met industrieën (het latere ‘Hazegras’). De haveninfrastructuur wordt gemoderniseerd met drie nieuwe vlotdokken (ter hoogte van het huidige stadhuis en ‘Mercator jachthaven’). Ten noorden van deze dokken ontstaat een nieuwe residentiewijk en ook de straten worden zuidelijk doorgetrokken. Ook ontstaan belangrijke invalswegen (bv. de Torhoutsesteenweg). Binnenin de vroegere binnenstad worden de woningen gemoderniseerd en krijgen vaak drie verdiepingen (Callaert e.a. 2005).

In de jaren 1790 slaagden de troepen van de Franse Republiek er in om de Zuidelijke Nederlanden in te nemen. De bloei van Oostende neemt opnieuw af door de voortdurende militaire conflicten tussen Frankrijk en vooral Engeland. Het vrijhavenstatuut wordt afgeschaft, de handelsactiviteiten en visserij vervallen en door de Franse bezetting (cf. Franse Revolutie) worden de kloosters opgeheven. Ook komt er een einde aan het prille toerisme. De haven wordt begin 19de eeuw trouwens gesloten voor handel tijdens de zogenaamde ‘Continentale Blokkade’.

In 1803 starten opnieuw Franse vestingswerken (afgewerkt en aangevuld onder het latere Hollandse bewind). Oude fronten worden hersteld en aan de zuidzijde worden nieuwe gebouwd, meteen de meest zuidelijke uitbreiding van de historische stadskern. Van deze laatste versterking bleef één bastion in het landschap zichtbaar in het latere Maria-Hendrikapark. De noordoostelijke uitbouw van de vesting nabij de havengeul is bewaard aan het huidige Zeeheldenplein, wat zelfs teruggaat tot het eerste beleg (zie boven). Ondanks deze militaire impact zorgt de Franse (Napoleontische) aanwezigheid ook voor uitbreiding van de haven, die wordt voorzien van een spuikom (‘Grand Bassin de retenue’) en schuursluizen (Debaere 2002).

Vanaf het 2de kwart van de 19de eeuw (vanaf 1830) komt een einde aan Oostende als vestingstad en groeit het uit tot een mondaine badstad én koninklijke residentie. Het toerisme zorgt voor een echt herleven van de stad. De infrastructuurwerken zien er als volgt uit: een spoorwegverbinding met het binnenland, uitbouw van de haveninfrastructuur en een vaste pakketbootverbinding met Dover, aangepaste accommodatie en recreatieve structuren (bv. parken, paviljoenen, restaurants, badhuizen, een casino). In 1865 begint men de wordt laatste vestigingen te slopen en dempt men de stadsgrachten. Dit creëerde meer mogelijkheden voor uitbreiding langs de noord-, oost- en westzijde, zones die in verschillende fasen (vooral westwaarts) worden verkaveld tijdens de 19de en begin 20ste eeuw. Van de verschillende hotels, een verfraaide dijk en prestigieuze bouwwerken, opgetrokken onder koninklijke stimulans (bv. casino-kursaal, koninklijke chalets, koninklijke galerijen, koninklijke stallen, een hippodroom enz.) blijft een deel tot in de 21ste eeuw bewaard. De kerkelijke organisatie volgt de groei van de stad met o.a. heropbouw van kloosters. Dankzij hergebruik door de ‘Zusterkens der Armen’ blijven enkele 17de-eeuwse woningen tot na de Eerste Wereldoorlog bewaard (Pieters e.a. 2005). Naast ambachtelijke activiteiten (bv. 19de-eeuwse brouwerij ‘Mac Lagan’ op het Mijnplein) blijft vooral de visserij een grote impact hebben op de infrastructuur van de stad, met bijvoorbeeld de visserskaai en een vismijn en het gebruik van de vroegere handelsdokken binnen de stad.

De verdere uitbouw van de stad wordt onderbroken door de twee wereldoorlogen. In de Eerste Wereldoorlog blijft de oorlogsschade in de binnenstad relatief beperkt onder de Duitse bezetter. Als deel van de westelijke kustlinie was de haven een oorlogsbasis en naar het einde van de oorlog worden diverse haveninstallaties vernield (Callaert e.a. 2005). Tijdens de Tweede Wereldoorlog kent de stad echter wél zware oorlogsschade waarbij tot 1500 privé- en openbare gebouwen worden vernietigd samen met het overgrote deel van de historische archieven. De stad wordt van de militaire zone van dijk en strand afgesloten door een deel van de ‘Atlantikwall’ (cf. sporen op de huidige dijk).

In de 2de helft van de 20ste eeuw ondergaat de stad een ware metamorfose door de wederopbouw en grootschalige urbanisatieplannen binnen de verdere democratisering van het toerisme (gestart in het interbellum). Het rechthoekige stratenpatroon blijft bewaard en de Leopold II-laan wordt de grens tussen de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ stad. De visserij kent een gestage achteruitgang maar eind 20ste eeuw - begin 21ste eeuw zorgen grote infrastructurele projecten voor een nieuwe heropleving van de badstad. Dit zorgt echter ook voor een grote impact op de archeologische concentratie in de ondergrond van de Oostendse historische stadskern. Ze is van uitzonderlijk wetenschappelijk en cultuurhistorisch belang omdat het over een vrijwel unieke objectieve bron aan informatie gaat, bij gebrek aan (veel) bovengrondse relicten of historische archieven van de stad.

Evaluatie van de bewaringstoestand en motivatie voor de afbakening

De stedelijke ruimte bewaart sporen van samenlevingen die daar achtereenvolgens aanwezig waren en deze ruimte aan hun noden hebben aangepast. Ze is met andere woorden het resultaat van een complex levenstraject waarbij de invulling veranderlijk was naargelang de sociaal-economische, maatschappelijke en institutionele context. Meer nog dan bij dorpen hebben stadsplattegronden een cumulatief karakter en verschillende fasen. De meeste steden zijn niet als geheel gepland, maar hebben vaak een oude nederzettingskern die teruggaat op een burcht of abdij, een economische infrastructuur of andere. Soms kunnen deze zelfs refereren naar een oudere, vroeg- of pre-middeleeuwse aanwezigheid.

Het gebruik van de 19de-eeuwse kadasterkaart (gereduceerd kadaster) als bron voor het onderzoek naar de historische gelaagdheid van een stad wordt gesuggereerd omdat deze een tijdsbeeld geeft van net voor de industrialisering en omdat dit de eerste nauwkeurige versie van het kadaster is met perceelsaanduiding. De oorspronkelijke perceelsindeling van een stad is een relatief stabiel element in de plattegrond, die vaak een prestedelijke oorsprong kent. Ondanks de processen van herverdeling blijven oude bezitsgrenzen en straatpatronen toch lang zichtbaar in het stedelijke landschap. De historische stedelijke kernen zijn immense archeologische sites en behoren tot de meest uitgebreide en complexe sites ter wereld, zowel in extensie als in stratigrafie. Tegelijkertijd zijn deze sites door permanente verstedelijking en stedelijke ontwikkeling ter plaatse zwaar bedreigd.

Wat betreft de afbakening wordt er traditioneel van uitgegaan dat de aanwezige versterkingen in de eerste plaats louter defensieve structuren waren en als dusdanig infrastructuur met een zware belemmerende invloed op de stadsontwikkeling. Hieruit volgt de constructie om de stadswallen te beschouwen als grenzen aan de stadsgroei en dus als bepaling van stadsfasen. De stadswallen vormen een belangrijk onderdeel van de stedelijke identiteit en zijn als zodanig actieve componenten en bepalend voor de conceptuele stedelijke ruimte vóór de industriële periode en dus ook betekenisvol als afbakening van de complexe archeologische sites die steden zijn.

Omwille van al deze redenen wordt de grens van de archeologisch complexe en waardevolle ruimte vastgelegd op de buitenste afbakening van de stadsgracht rond de wallen en muren. De grachten bieden bovendien goede bewaringscondities voor organisch stedelijk afval. In een aantal gevallen werden de laatmiddeleeuwse muren tussen de 16de en de 18de eeuw vervangen door bastions en Vaubanversterkingen. De vergelijking met oudere stadsplannen laat echter steeds zien dat deze latere omwallingen ook de volledige laatmiddeleeuwse ruimte omvatten.

Het intekenen van de kernen gebeurde vanuit de ruimste perceelsafbakening en rekening houdend met belangrijke fysieke grenzen. Deze afbakening concentreert zich in de eerste plaats op de begrenzingen die zichtbaar zijn op de kaart, zoals stadsmuren, omwalling, stadsgrachten. Ook de open ruimten tussen de bebouwde kern en strategische elementen, zoals de rivieroever, worden opgenomen. Op deze manier zijn we honderd procent zeker dat de afbakening van de historische stedelijke kernen in Vlaanderen dekkend is voor de volledige zone met complex stadsarcheologisch erfgoed (Tys e.a. 2010).

De afbakening van het gereduceerd kadaster werd uitgebreid met:

- Enerzijds op basis van de verdedigingsstructuren en de oude westelijke haven tegen de kustlijn op een gegeorefereerde kaart van Sanderus (1641). De kaart van Deventer (1550), (in de mate dat deze betrouwbaar kan worden gegeorefereerd) en historische bronnen wijzen er trouwens op dat de pre-14de-eeuwse stadskern tot op het huidige strand en zelfs deels in zee uitstrekt (Vlietinck 1897; Vlietinck 1910). Daarom is de zone tot aan de lage waterlijn meegenomen in de afbakening.

- Op de kaart van Ferraris (1775) strekt een deel van de zuidwestelijke verdedigingsgordel van Oostende iets verder uit dan de afbakening van het gereduceerd kadaster (meer bepaald ter hoogte van het 18de-eeuwse ‘Fort de la Plume’) zoals ook de noordwestelijke verdediging op een anonieme plattegrond van begin 19de eeuw (stadsarchief Oostende KP/H47).

Bibliografie

Atlas des villes de la Belgique au XVIe siècle, Jacob Van Deventer, Nationaal Geografisch Instituut, facsimile uitgegeven in 1884-1924.

Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.

Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven in 1845-1855,schaal 1:20.000.

BAUWENS–LESSENNE M. 1963: Bibliografisch Repertorium der Oudheidkundige Vondsten in Westvlaanderen (vanaf de vroegste tijden tot aan de Noormannen), Oudheidkundige repertoria IV, Brussel.

BORNECQUE R. 1984: La France de Vauban, Parijs.

BOWENS J. 1792: Nauwkeurige beschryving der oude en beroemde zeestad Oostende, gelegen in Oostenryksch Vlaenderen: Van haeren oorsprong, gelegentheyd, haven, kom, veranderingen, zeevaerd, voorregten, opregtingen, koophandel-genootschappen, assurantie-kamer, wissel-bank, visch-vangst, belegeringen en andere merkweerdige gebeurtenissen van de vroegste tyden af tot het jaer 1787, Vol. 1-2, Brugge.

CALLAERT G., DELEPIERE A.-M., HOOFT E., KERRINCKX H. & VANNESTE P. met medewerking van SANTY P. & SNAUWAERT L. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Oostende, Deel IA: Stad Oostende, Straten A-M, Deel IB: Stad Oostende, Straten N-Z en wijken Haven, Hazegras, Opex, Deel II: Deelgemeenten Mariakerke, Raversijde, Stene en Zandvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL 6, (onuitgegeven werkdocumenten) [online https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/21804 geraadpleegd op 21 augustus 2014].

DEBAERE O. 2002: Stedenatlas Oostende. Een topografisch overzicht van de ontwikkeling van een felbegeerde havenstad (Oostendse Historische Publicaties 9) [online: http://www.oostende.be/Productgroep.aspx?_vs=0_N&id=599&pg=3148 geraadpleegd op 27 augustus 2014].

DEBROCK W. 1992: Oostende en het Chinees porselein, De Plate, 131-140.

DEMERRE I., DE CLERCQ M., MISSIAEN T., PIETERS M. & VAN HAELST S. 2013: Selectie van Testsites. Deel B: Intertidale Testsites WP 1.2.1. Onuitgegeven projectrapport IWT SBO project 120003 “SeArch” Archeologisch erfgoed in de Noordzee. Ontwikkeling van een efficiënte evaluatiemethodologie en voorstellen tot een duurzaam beheer in België, 3-9.

DIRECTIE CULTUUR, BIBLIOTHEEK EN ARCHIEF s.d.a: Oostende voor 1403, Oostende Stad aan Zee Archief [Online: http://www.oostende.be/product.aspx?id=4958 geraadpleegd op 27 augustus 2014].

DIRECTIE CULTUUR, BIBLIOTHEEK EN ARCHIEF s.d.b: 15de eeuw (1400 – 1499), Oostende Stad aan Zee Archief [Online: http://www.oostende.be/productgroep.aspx?pg=1622&id=599 geraadpleegd op 27 augustus 2014].

FARASYN D. 1965: ‘Oostende’, Belgische steden in reliëf, Brussel, 139-162.

FLEMING P. 1621: Vermaerde, gheweldighe, lanckduyrighe ende bloedighe belegheringhe, bestorminghe ende stoute aenvallen: Mitsgaders de manlijcke, cloecke ende dappere teghenweer ende defensie by den belegerden, meer dan drie volle jaren langh cloekmoedelijucken ghedaen, inde jaren 1601, 1602, 1603 ende 1604, ’s Gravenhage (anastatische herdruk, Torhout 1989).

JACOBS P., DE MAEYER P., VAN BEIRENDONCK F., TAILLEU K. & MOSTAERT F. 2004a: Quartairgeologische kaart - Kaartblad 4-5(deel)-11-12 Blankenberge-Westkapelle-Oostduinkerke-Oostende, Universiteit Gent.

JACOBS P., VAN BEIRENDONCK F. & MOSTAERT F. 2004b: Toelichting bij de Quartairgeologische Kaart - kaartblad 4-5(deel)-11-12, Blankenberge-Westkapelle-Oostduinkerke-Oostende, Vlaamse overheid, dienst Natuurlijke Rijkdommen.

LOMBAERDE P. e.a. 1999: Met grof geschut. Vestingbouw langs de Noordzee, Oostende (Stad Oostende, Stichting Vlaams Erfgoed, Tijdsbeeld).

MATHYS M. 2009: The Quaternary geological evolution of the Belgian Continental Shelf, southern North Sea, Doctoraatsverhandeling Universiteit Gent.

PIETERS M., DEWILDE M., IMPENS Y. & TRATSAERT B. 1994: Zes eeuwen bewoningsgeschiedenis op het Mijnplein te Oostende (prov. West-Vlaanderen), Archeologie in Vlaanderen IV, 187-203.

PIETERS M., SCHIETECATTE L., ERVYNCK A., VAN NEER W. & CALUWE D. 2003: De Visserskaai te Oostende (prov. West-Vlaanderen): Archeologie van een in de 17de eeuw zwaar geteisterde stad, Archeologie in Vlaanderen VII, 231-276.

PIETERS M., SCHIETECATTE L., TERMOTE J. & VAN EENHOGE D. 2004: De materiële bronnen over het beleg van Oostende of de archeologie van een in de vroege zeventiende eeuw zwaar geteisterde stad, in: Thomas W. (red.): De val van het nieuwe Troje. Het Beleg van Oostende 1601-1604, 138-145.

PIETERS M., DEMERRE I., LENAERTS T., ZEEBROEK I., DE BIE M., DE CLERCQ W., DICKINSON B.& MONSIEUR P. 2010: De Noordzee: een waardevol archief onder water. Meer dan 100 jaar onderzoek van strandvondsten en vondsten uit zee in België: een overzicht, Relicta. Archeologie, Monumenten- & Landschapsonderzoek in Vlaanderen 6, Brussel, 177 – 218.

PIETERS M., SCHIETTECATTE L., ZEEBROEK I., CALUWÉ D., COOREMANS B., DEFORCE K., DEMERRE I., EECKHOUT J., ERVYNCK A., GEVAERT G., HOLLEVOET Y., KIGHTLY C., TYS D., VANDENBRUAENE M., VANHOUTTE S. & VAN NEER W. 2005: Oostende: Stadsvernieuwing en archeologie. Een balans van 10 jaar archeologisch onderzoek van het Oostendse bodemarchief, VIOE & Stad Oostende.

SCHIETECATTE L., ZEEBROEK I., VAN LAERE I. & PIETERS M. 2003: Archeologische begeleiding van infrastructuurwerken in het stadscentrum van Oostende (W.-Vl.), Archaeologia Medaevalis 26, 126.

SLEEKS A. 1960: Oude Oostendse straten en gebouwen, Oostendse Folklore 5, Oostende.

SLEEKS A. 1962: Vijf glanspunten uit de geschiedenis van Oostende, Oostendse Folklore 7, Oostende, 24-28.

THOEN H. 1977: A Terra Sigillata Cantharos from Ostend, Belgium, Helinium XVII, 76-80.

THOEN H. 1987: De Romeinen langs de Vlaamse kust, Brussel.

TYS D., BUYLE E., VERDURMEN I. & CANTERS F. 2010: Vectorisering en karakterisering van nederzettingskernen op basis van het zgn. 'gereduceerd kadaster', Skar-Rapport 5, Brussel.

TYS D. 2012: Dijken, de mens schikt zich? In: SLABBINCK B., DEWOLF A., DESNIJDER N. & LAUWAERT J. (red.) 2012: ‘De kust van nature’– 1500 tot 2100. Referatenboek van de studiedag. Oostende, 13 november 2012. VLIZ Special Publication 62 – Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ): Oostende, 11-12 [online: http://www.natuurpunt.be/uploads/denatuurin/activiteiten/documenten/bijlage_x_referatenbundel_studiedag_de_kust_van_nature.pdf geraadpleegd op 21 augustus 2014].

VAN HYFTE F. 1995: Zusterkens der armen. Oostende 1866-1986, Oostende.

VERDUYN K., SCHIETECATTE L., ZEEBROEK I. & PIETERS M. 2003: Oostende Sint-Franciscusstraat (W.-Vl.), Archaeologia Mediaevalis 26, 137-138.

VLIETINCK E. 1897: Het oude Oostende en zijne Driejarige belegering (1601-1604). Opkomst, bloei en ondergang met de beroerten der XVIe eeuw, Oostende (anastatische herdruk: Vlaamse Vereniging voor Familiekunde Oostende, 1975).

VLIETINCK E. 1910: Cartulaire d'Ostende, texte original avec des notes et additions précédé d'une introduction historique, 1267-1577, Antwerpen (De Vlijt).

ZEEBROEK I., TYS D., PIETERS M. & BAETEMAN C. 2002: Van Schorre tot Slagveld: Een Verkenning van het Landschap van Testerep, Leffinge en Oostende van de vroege Middeleeuwen tot het beleg van Oostende (1601-1604), Brugge.

ZEEBROEK I. & PIETERS M. 2004: Tussentijds rapport van het archeologisch onderzoek met betrekking tot de sites Oostende-Monacoplein (MON) en Oostende Van Iseghemlaan (VIL), december 2003 – maart 2004, Brussel.

ZEEBROEK I. & PIETERS M. 2005: Afsluitend rapport van het archeologisch onderzoek in Oostende, op het Monacoplein en aan de Van Iseghemlaan, Brussel.

ZEEBROEK I., DEMERRE I. & DECKERS P. 2012: The site of Raversijde beach. A test site for geophysical research techniques / De site van Raversijde – Strand. Een testsite voor geofysische onderzoekstechnieken / Le site de la plage de Raversijde. Un site d’essai pour les techniques de recherche géophysique. In: FENWICK V., POUDRET-BARRÉ A., MOMBER G., DEMERRE I., ZEEBROEK I., BOWENS A. & CHATELIN C. (red.) 2012: Archaeological Atlas of the 2 Seas. A cross-border Maritime Archaeology Project. Final Report 2009 – 2012 / Archeologische Atlas van de 2 Zeeën. Een grensoverschrijdend maritiem archeologisch project. Eindrapport 2009 – 2012 / L’ Atlas Archéologique des 2 Mers. Un projet d’archéologie maritime transfrontalier. Rapport final 2009 – 2012, 32-35.


Bron: AZ-dossier
Auteurs: Demerre, Ine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Waarnemingen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Historische stadskern van Oostende [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/140010 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.