erfgoedobject

Historische stadskern van Ieper

archeologisch geheel
ID
140005
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/140005

Juridische gevolgen

Beschrijving

Algemene Beschrijving

Ieper kwam tot stand op het kruispunt van de Iepere, de latere Ieperlee en de landweg Brugge-Rijsel. Op het Digitaal Hoogtemodel (DHM) is duidelijk te zien hoe de vallei van de Iepere zich in de midden-West-Vlaamse heuvelrug ingesleten heeft. De stad ontwikkelde zich onder meer op twee uitlopers van die heuvelrug, maar ook in de (eventueel opgehoogde) valleigebieden. Zo wijst het toponiem Ten Brielen op de moerassige aard van een bepaald gebied. De huidige Verdronken Weide stond ooit bekend als het ‘Ketelquaet’.

Het terrein wordt bodemkundig getypeerd als overwegend vochtige zandleem. Daarin komen enkele kleine en grotere natte zandleemvlekken voor en enkele kleine zones met natte klei, die overeenkomen met beekvalleitjes.

Planologisch overweegt woongebied en woonuitbreidingsgebied. Daarnaast komen er industriegebied, gebieden voor milieubelastende industrieën, parkgebied (de vesten, het hoornwerk van Antwerpen en de bedding van het kanaal Ieperlee-Leie), recreatiegebied en gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen voor. Binnen de afbakening zijn talrijke panden als monument beschermd, naast een stadsgezicht en een landschap. Onafwendbaar voor de Ieperse context zijn enkele beschermde oorlogsrelicten.

Archeologische nota

De oudste vermelding van Ieper - Ypra (de Iepere) - dateert uit 1066 en is een waternaam die mogelijk ‘met iepen begroeid’ betekent. Vermoedelijk gaat de oorsprong vroeger in de tijd terug, omdat er historische gegevens zijn, zoals de ‘voedermont’rente, die op de aanwezigheid van een Karolingisch domein kunnen wijzen. In de 12de en 13de eeuw groeit de plaats explosief uit tot een echte grootstad (Mus 2010).

De ligging op het kruispunt van de weg Brugge-Rijsel met de Ieperlee, was allesbepalend. De Ieperlee maakte de verbinding met de Vlaamse kustvlakte, die een immense wolproductie kende en ook met Brugge, die andere Vlaamse metropool. De landweg verbond Ieper opnieuw met Brugge, maar ook met het Leiebekken en Noord-Frankrijk. Deze samenloop van omstandigheden activeerde in combinatie met de uitstekende plaatselijke waterkwaliteit een belangrijke productie van en handel in textielproducten (Haneca e.a. 2009).

Aanvankelijk waren er verschillende kernen. Die rond de Sint-Pieterskerk was vermoedelijk de vroegste inplanting. Dit patrocinium laat toe aan de vroege middeleeuwen te denken. Deze handelsnederzetting was in 1127 al voorzien van een D-vormige omwalling die op de Ieperlee aansloot (Mus 1998). Iets noordelijker kwam de kern rond de Sint-Maartenskerk tot stand. Dit was of evolueerde tot een grafelijke stichting. Sint-Martinus is immers een patrocinium, dat ook op de vroege middeleeuwen wijst. Naderhand werd er een motteheuvel met neerhof ingeplant; een geheel dat op het eind van de 11de eeuw evolueerde en uitbreidde tot een burgerlijke nederzetting. Tot op heden is voor de omwalling hiervan één bewijs geleverd. Op het kruispunt van de Diksmuidestraat en de De Volsbergestraat-Henri Cartonstraat werd n.a.v. een vondstmelding een gracht en brugconstructie geregistreerd bij rioleringswerken (Dewilde 2015). Andere aanwijzingen kunnen in de percelering gezien worden, o.a. aan de Korte Torhoutstraat (Mus 1998).

Andere kernen gaan tot de 12de of de 13de eeuw terug. Zo ontstond in het tweede kwart van de 12de eeuw de parochie Sint-Jacobs, oostelijk tussen Sint-Pieters en Sint-Maartens. Noordelijker worden de parochies Onze-Lieve-Vrouw ten Brielen in 1196 en Sint-Jan in 1200 voor de eerste maal vermeld. Duidelijk is wel dat de oudste ontwikkeling zich ten oosten van de Ieperlee situeerde. Pas in de eerste helft van de 13de eeuw werd ook westelijk van de Ieperlee uitgebreid en werd de vallei ingenomen. De Sint-Niklaasparochie ontstond op de westelijke oever van de Ieperlee. De kerk was er zeker al vóór 1233. Iets verderop, meer zuidoostelijk, moet de Sint-Kruisparochie gesitueerd worden. Het kerkhof werd in 1277 gewijd. Dichter bij de stad lag het Tempelgebied. Ten zuiden bevond zich Sint-Michiels, waarvan de eerste vermelding vóór 1249 valt. Geleidelijk zou daarna het gebied tussen de verschillende kernen dichtslibben (Van Bellingen e.a. 1993 ).

Bij de aanleg van de vesten (1214-1248) werd een bepaald gedeelte hieruit gelicht en afgezonderd binnen een omwalling. Zo ontstonden er feitelijke buitenwijken en werd het fenomeen ‘voorgeborchten’, dat al in de 12de eeuw vermeld werd, geofficialiseerd. Onze-Lieve-Vrouw ten Brielen, Sint-Jan, Sint-Michiels en Sint-Kruis kwamen zo buiten de omwalling te liggen. Sint-Niklaas, een recente stichting, werd wel opgenomen binnen de vesten, het Tempelgebied dan weer niet. Het lijkt erop dat de Tempeliers doelbewust buiten de omwalling zijn gehouden. Het leverde alleszins een rare basisvorm op. Er werd bij de grachtenaanleg wel geprofiteerd van de ‘aangeboden’ topografie, de lager gelegen gebieden zoals de Boterplas, het ‘Ketelquaet’, de omwalling van de Sint-Pietersparochie en de omwalling van het neerhof van de Zaalhofmotte. Dit was de motte van de graven van Vlaanderen, opvolger van de motte aan Sint-Maartens en uitgebouwd door Diederik van den Elzas na 1127 op de westelijke oever van de Ieperlee (Haneca e.a. 2009).

De vier buitenwijken werden in het begin van de 14de eeuw alsnog opgenomen binnen een ruimere omwalling. De ‘Uterste Veste’ was 7,6 km lang en bestond uit een 18 m brede en 2 m diepe gracht met aan de binnenkant een aarden wal en palissade. Op de uitvalswegen kwamen nieuwe poorten tot stand, zoals de Nieuwe Komenpoort (Van Bellingen e.a. 1993). Deze versterking was onverdedigbaar, maar gaf een gevoel van veiligheid. Archeologisch onderzoek heeft ondertussen aangetoond dat ook de resten van deze wijken nog zeer sprekend kunnen zijn (Van Bellingen e.a. 1993; Van Bellingen 1994). De economische achteruitgang en het beleg van 1383 bezegelden het lot van de ‘Uterste Veste’ en ook van de parochies Sint-Michiels en Sint-Kruis. Beide kerken werden al in 1384 afgebroken. Het Iepers bestuur besliste (onder invloed van de graaf Lodewijk van Male en de hertog van Bourgondië, Filips de Stoute, die hem opvolgde) dat de buitenwijken niet heropgebouwd zouden worden (Mus 1999).

Op het einde van de 14de eeuw maande de Bourgondische hertog Filips de Stoute Ieper aan de stad krachtdadig te versterken. Er werd daarbij teruggevallen op het tracé van de 13de-eeuwse omwalling. De bouw van een stenen stadsmuur, voorzien van torens en poorten en een aarden binnenwal was een gigantische onderneming, In 1409 waren de Bourgondische vesten een feit (Mus, 1983). Ter hoogte van de poorten worden vanaf het einde van de 16de eeuw bolwerken/bastions uitgebouwd (Stubbe e.a. 2003).

Gaandeweg verloor Ieper aan belang en verwerd tot een stadje van lokaal belang, dat enkel nog een bepaalde interne evolutie kende. Ook hier waren de eerste helft van de 17de eeuw en de tweede helft van de 18de eeuw belangrijk als wederopbouw- en nieuwbouwmomenten voor verschillende religieuze en burgerlijke instellingen. Ook particuliere initiatieven bleven niet uit (Mus 2010).

De ligging van de stad tijdens de opeenvolgende conflicten tussen Fransen en Spanjaarden zorgde ervoor dat Ieper in de 17de-18de eeuw uitgebouwd werd tot een performante vesting. Vooral Vauban liet imposante versterkingswerken bouwen, die de stadsrand transformeerden in een brede strook van grachten, ravelijnen, bastions, hoornwerken, … en daarnaast waren ook kazernes, kruitmagazijnen en drenkplaatsen nodig (Stubbe e.a. 2003). Herhaalde malen zijn dergelijke resten al aangesneden. Bij verschillende vondstmeldingen aan de Leopold III laan, de Polenlaan, de Pennestraat, de Maarschalk Haiglaan, de Tulpenlaan en het Minneplein was dat het geval. Naderhand deden de Hollanders het vanaf 1817 nog eens over (Mus 2010). Zo verbouwden ze o.a. het Spaans kasteel of citadel, uit de 16de eeuw, dat Vauban vervangen had door het hoornwerk van Antwerpen in het laatste kwart van de 17de eeuw, nog eens ingrijpend.

Oorspronkelijk waren binnen de 13de-eeuwse omwalling slechts een tweetal kloosters gevestigd. Enkel de predikheren en de minderbroeders raakten erin. Andere ordes moesten hun heil zoeken in de buitenwijken. Dit was het geval voor de augustijnen (eremieten), de geschoeide karmelieten, Hemelsdale, de clarissen en enkele begijnhoven. Vanaf de 15de eeuw veranderde de situatie. Verschillende ordes konden intra muros meerdere huizen aanschaffen en er refuges inrichten (Stavele-Eversam, augustijnen, Lo, Waasten, Voormezele, Roesbrugge, Mesen en Zonnebeke-Nonnebossen). Soms werden ze, zeker na de godsdiensttroebelen, tot serieuze complexen uitgebouwd, zoals die van de ongeschoeide karmelieten, jezuïeten, augustijnen, kapucinessen, benedictijnen (Sint-Jan) en arme klaren. (Simons e.a. 2001; Mus 2010). In de 16de eeuw werd het bisdom Ieper gecreëerd en kwam het bisschoppelijk paleis tot stand. Daarnaast zijn uiteraard nog hospitalen, godshuizen en andere liefdadigheidsinstellingen het vermelden waard.

Ook de burgerlijke architectuur heeft onmiskenbare sporen nagelaten. Bepaalde gebouwen van de grafelijke en stedelijke administratie, de gildehuizen, de gevangenis, … zijn inmiddels al aangesneden (Dewilde e.a. 2000; Dewilde e.a. 2001; Trommelmans 2012). Ook de sporen van de Ieperse drinkwaterregie mogen hierbij gerekend worden (Dewilde 1996). Bij de noodopgravingen in de Ieperse binnenstad zijn resten van houten, bakstenen en ijzerzandstenen constructies aangetroffen. Soms kon de verstening van een houten gebouw aangetoond worden. Er komen ook (houten) constructies op bakstenen poeren voor. Daarbij is het onderscheid tussen woon-, werk-, opslag- of handelsruimte zeker niet altijd even duidelijk. In die zin is voortgezet gedetailleerd onderzoek nodig (De Gryse e.a. 2010; Dewilde e.a. 2000; Dewilde e.a. 2001; Dewilde e.a. 2001a & 2001b; Dewilde e.a. 2002; Dewilde e.a. 2003; Gierts e.a. 2012).

Ook zijn al diverse aanwijzingen voor artisanale activiteit aangetroffen. Leerlooierskuipen (Kauwekijnstraat) en steenovens (Westkaai) zijn uiteraard eenduidig (Dewilde e.a. 1997; De Gryse e.a. 2014). Daarnaast zijn tal van ovenstructuren gevonden, die niet nader kunnen geïdentificeerd worden. Ze kunnen zowel in de lakennijverheid (ververij) als de metaalverwerking thuishoren. Ook zijn er ambachten waarvan de infrastructuur totaal niet gekend is. Zo zijn brouwerijen, vollerijen, … nog onbekend terrein.

Evaluatie van de bewaringstoestand en motivatie voor de afbakening

Archeologisch onderzoek is in Ieper eerder traag op gang gekomen. Eenmaal de bal aan het rollen ging, was er echter geen houden meer aan. Het eerste archeologisch onderzoek gebeurde naar een van de torens van de Bourgondische stadsversterking (Mus, 1981). Vanaf 1987 werden op geregelde tijdstippen allerlei werfcontroles uitgevoerd en werd ook de Leeuwentoren, een ander onderdeel van de Bourgondische vesten, onderzocht (Termote 1989; Termote 1990). Het grootschalig onderzoek in de Verdronken Weide betekende de definitieve bevestiging van het belang dat archeologisch onderzoek voor de geschiedenis van Ieper in zich droeg. Door de teloorgang van het Ieperse stadsarchief op 22 november 1914, wordt nu algemeen aangenomen dat archeologisch onderzoek de belangrijkste bijdrage levert voor de verdere studie van de Ieperse geschiedenis (Haneca e.a. 2009).

Het ecologisch materiaal is goed bewaard en heeft al aanleiding gegeven tot zeer divers onderzoek. Een beperkt aanbod dierenbot, visresten, zaden en vruchten, mijten en parasieten, pollen, … is inmiddels aangepakt en heeft uitstekende onderzoeksresultaten opgeleverd.

De stedelijke ruimte bewaart sporen van samenlevingen die daar achtereenvolgens aanwezig waren en deze ruimte aan hun noden hebben aangepast. Ze is met andere woorden het resultaat van een complex levenstraject waarbij de invulling veranderlijk was naargelang de sociaal-economische, maatschappelijke en institutionele context. Meer nog dan bij dorpen hebben stadsplattegronden een cumulatief karakter en verschillende fasen. De meeste steden zijn niet als geheel gepland, maar hebben vaak een oude nederzettingskern die teruggaat op een burcht of abdij, een economische infrastructuur of andere. Soms kunnen deze zelfs refereren naar een oudere, vroeg- of pre-middeleeuwse aanwezigheid.

Het gebruik van de 19de-eeuwse kadasterkaart (gereduceerd kadaster) als bron voor het onderzoek naar de historische gelaagdheid van een stad wordt gesuggereerd omdat deze een tijdsbeeld geeft van net voor de industrialisering en omdat dit de eerste nauwkeurige versie van het kadaster is met perceelsaanduiding. De oorspronkelijke perceelsindeling van een stad is een relatief stabiel element in de plattegrond, die vaak een prestedelijke oorsprong kent. Ondanks de processen van herverdeling blijven oude bezitsgrenzen en straatpatronen toch lang zichtbaar in het stedelijke landschap. De historische stedelijke kernen zijn immense archeologische sites en behoren tot de meest uitgebreide en complexe sites ter wereld, zowel in extensie als in stratigrafie. Tegelijkertijd zijn deze sites door permanente verstedelijking en stedelijke ontwikkeling ter plaatse zwaar bedreigd.

Wat betreft de afbakening wordt er traditioneel van uitgegaan dat de aanwezige versterkingen in de eerste plaats louter defensieve structuren waren en als dusdanig infrastructuur met een zware belemmerende invloed op de stadsontwikkeling. Hieruit volgt de constructie om de stadswallen te beschouwen als grenzen aan de stadsgroei en dus als bepaling van stadsfasen. De stadswallen vormen een belangrijk onderdeel van de stedelijke identiteit en zijn als zodanig actieve componenten en bepalend voor de conceptuele stedelijke ruimte vóór de industriële periode en dus ook betekenisvol als afbakening van de complexe archeologische sites die steden zijn.

Omwille van al deze redenen wordt de grens van de archeologisch complexe en waardevolle ruimte vastgelegd op de buitenste afbakening van de stadsgracht rond de wallen en muren. De grachten bieden bovendien goede bewaringscondities voor organisch stedelijk afval. In een aantal gevallen werden de laatmiddeleeuwse muren tussen de 16de en de 18de eeuw vervangen door bastions en Vaubanversterkingen. De vergelijking met oudere stadsplannen laat echter steeds zien dat deze latere omwallingen ook de volledige laatmiddeleeuwse ruimte omvatten.

Het intekenen van de kernen gebeurde vanuit de ruimste perceelsafbakening en rekening houdend met belangrijke fysieke grenzen. Deze afbakening concentreert zich in de eerste plaats op de begrenzingen die zichtbaar zijn op de kaart, zoals stadsmuren, omwalling, stadsgrachten. Ook de open ruimten tussen de bebouwde kern en strategische elementen, zoals de rivieroever, worden opgenomen. Op deze manier zijn we honderd procent zeker dat de afbakening van de historische stedelijke kernen in Vlaanderen dekkend is voor de volledige zone met complex stadsarcheologisch erfgoed (Tys e.a. 2010).

Bibliografie

Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven in 1845-1855, schaal 1:20.000.

DE GRYSE J., BONQUET T. & PYPE P. 2010: Archeologisch onderzoek van de Solidum Terra-site (Ieper): Zevenhonderd jaar wonen en werken, Sijsele.

DE GRYSE & BONQUET T. 2014: Vestingmuren en baksteenovens langs de Westkaai (Ieper), Ruben Willaert bvba rapport 67, Sijsele.

DEWILDE M. 1996: De middeleeeuwse drinkwatervoorziening. In: DEWILDE J. (red.), 800 jaar drinkwatervoorziening in Ieper, Ieper, 4-7.

DEWILDE M. & ERVYNCK A. 1995: De thuiskomst van Michiel Quaetjonc. Archeologie in de Verdronken Weiden van Ieper, Ieper.

DEWILDE M. & MUS O. 1997: Archeologische vondsten in de Kauwekijnstrat te Ieper. Aanknopingspunten voor haar vroegste geschiedenis (W.-Vl.), Archaeologia Mediaevalis 20, 57-59.

DEWILDE M & VANHOUTTE S. 2000: Archeologisch noodonderzoek aan de Gevangenisstraat te Ieper (W.-VL.), Archaeologia Mediaevalis 23, 56-57.

DEWILDE M. & VANHOUTTE S. 2001: Archeologisch noodonderzoek aan de Gevangenisstraat te Ieper (W.-VL.), Archaeologia Mediaevalis 24, 87.

DEWILDE M. & VAN BELLINGEN S. 1998: Excavating a Suburb of Medieval Ypres (Belgium). Evidence for the Cloth Industry. In: DEWILDE M., ERVYNCk A. & WIELEMANS A. (eds), Ypres and the Medieval Cloth Industry in Flanders. Ieper en de middeleeuwse lakennijverheid in Vlaanderen, Archeologie in Vlaanderen Monografie 2, Brussel, 57-76.

DEWILDE M. & WYFFELS F. 1995: Van akker tot Grote Markt te Ieper (W.-VL.), Archaelogia Mediaevalis, 18, 38-39.

DEWILDE M. & WYFFELS F. 1999: Archeologisch onderzoek in de Verdronken Weide te Ieper (W.-VL.), Archaeologia Mediaevalis 22, 61-62.

DEWILDE M. & WYFFELS F. 2001a: Archeologisch noodonderzoek aan de Sint-Jacobsstraat en het Guido Gezelleplein te Ieper (W.-VL.), Archaeologia Mediaevalis 24, 86-87.

DEWILDE M. & WYFFELS F. 2001b: De XII Apostelen. Archeologisch noodonderzoek langs de Rijselseweg te Ieper (W.-VL.), Archaeologia Mediaevalis 24, 88.

DEWILDE M. & WYFFELS F. 2002: Archeologisch onderzoek bij het gerechtsgebouw te Ieper (W.-VL.), Archaeologia Mediaevalis 25, 54-55.

DEWILDE M. & WYFFELS F. 2003: Archeologisch noodonderzoek aan de Rijselstraat te Ieper (W.-VL.), Archaeologia Mediaevalis 26, 108.

DEWILDE M. & WYFFELS F. 2015: Vondstmelding in de Diksmuidestraat in Ieper (Ieper, West-Vlaanderen), Onderzoeksrapporten Agentschap Onroerend Erfgoed 20.

GIERTS I., COX L., JANSSENS N. & VAN REMOORTER O. 2012: Archeologische opgraving Ieper-Merghelynckstraat 3-5-7, BAAC Vlaanderen Rapport 13, Gent.

HANECA K., DEWILDE M., ERVYNCK A., BOEREN I., BEECKMAN H., GOEGHEBEUR P. & WYFFELS F. 2009: De ‘houten eeuw’ van een Vlaamse stad. Archeologisch en dendrochronologisch onderzoek in Ieper (prov. West-Vlaanderen), Relicta. Archeologie, Monumenten & Landschapsonderzoek in Vlaanderen 4, 99-134.

MUS O. 1981: Opgraving van een middeleeuwse toren van de Ieperse vesting, Archaeologia Mediaevalis 4, 22-24.

MUS O. 1983: De eerste fase van het Iepers herstelprogramma na het beleg van 1383. In: VYNCKIER R. (red.), Ieper Tuindag. Zesde eeuwfeest. Een bundel historische opstellen, Ieper.

MUS O. 1985: De Geboorte van een Marktplein. In: De Ieperse markt Een historisch fenomeen, Ieper.

MUS O. 1998: L’évolution de la ville d’Ypres depuis l’origine jusqu’a 1400. In: DEWILDE M., ERVYNCK A. & WIELEMANS A. (eds.), Ypres and the Medieval Cloth Industry in Flanders. Ieper en de middeleeuwse lakennijverheid in Vlaanderen, Archeologie in Vlaanderen. Monografie 2, Brussel, 57-76.

MUS O. 1999: Het beleg van Ieper in 1383. De vernieling van de buitenwijken en de gevolgen voor de binnenstad en de bewoners ervan. In: OPSOMMER R. (ed.), Van Ieperse scholen en lenen, schilderijen en criminelen uit velerlei eeuwen, Ieper.

MUS O. (red. TRIO P. m.m.v. ALLEMON J., DE SMET M. & DEWILDE J.) 2010: De geschiedenis van de middeleeuwse grootstad Ieper. Van Karolingische villa tot de destructie in 1914, Ieper.

SIMONS W. & TRIO P. 2001: Begijnen, begarden en tertiarissen in het middeleeuws Ieper, Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis 4, 118-167.

STUBBE L., DENDOOVEN D., TERMOTE J. & VANDERGHOTE Ph. 2003: Vesting Ieper Wandeling in een historisch landschap, Antwerpen.

TERMOTE J. 1989: De leeuwentoren in Ieper. Een bijdrage tot het onderzoek van de Bourgondische stadsversterkingen in Kust-Vlaanderen, Westvlaamse Archaeologica 5.1, 17-19.

TERMOTE J. 1990: Het stadsarcheologisch onderzoek te Ieper in 1988-1989, Westvlaamse Archaeologica 6.3, 65-78.

TROMMELMANS R. 2012: Archeologische opgraving Ieper Lakenhalle Basisrapport (Ingelmunster).

TYS D., BUYLE E., VERDURMEN I. & CANTERS F. 2010. Vectorisering en karakterisering van nederzettingskernen op basis van het zgn. 'gereduceerd kadaster', SKAR-Rapport 5, Brussel.

VAN BELLINGEN S. & DEWILDE M. 1994: Noodonderzoek in de Verdronken Weiden te Ieper (W.-VL.), Archaeologia Mediaevalis 17, 50-52.

VAN BELLINGEN S. & DEWILDE M. 1994: De verdwenen Sint-Michielswijk te Ieper (prov. West-Vlaanderen). Interimverslag 1994, Archeologie in Vlaanderen IV, 149-167.

VAN BELLINGEN S., DEWILDE M. & MUS O. 1993: De verdwenen Sint-Michielswijk te Ieper (prov. West-Vlaanderen). Interimverslag 1993, Archeologie in Vlaanderen III, 255-280.

VERDEGEM S., VERVOORT R., TOMBEUR L. & DE SMAELE B. 2013: Resten van vesten te Ieper (Maarschalk Frenchlaan, Rudyard Kiplinglaan, Gildenstraat), ADEDE Archeologisch Rapport 32, Gent.

VERHULST A. 1999: The rise of cities in North-West Europe, Cambridge.


Bron: AZ-dossier
Auteurs: Dewilde, Marc; Decorte, Jan
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Waarnemingen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Historische stadskern van Ieper [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/140005 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.