erfgoedobject

Moervaartdepressie

landschappelijk geheel
ID
135389
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135389

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als vastgesteld landschapsatlasrelict Moervaartdepressie
    Deze vaststelling is geldig sinds

  • omvat de aanduiding als erfgoedlandschap Moervaartvallei
    Deze aanduiding is geldig sinds

Beschrijving

De Moervaartdepressie, met aan de noordelijke zijde de dekzandrug Verrebroek-Gistel en aan de andere zijde de langzamer hogerop hellende gronden en de Zuidlede als fysische grens, is de belangrijkste structuur in dit gebied. In de depressie komen zowel graslandcomplexen, boscomplexen als mozaïeklandschappen voor. Elk heeft zijn typerende ontginningsstructuur. De Moervaartdepressie is omwille van zijn laaggelegen gronden niet bebouwd geworden in historische tijden. Door het onbebouwd karakter van het gebied is het bouwkundig erfgoed voornamelijk gesitueerd aan de noordelijke en zuidelijke grens van het gebied. Enkele zaken zijn gerelateerd aan ontginningskernen, enkele hoeves, de Kruiskapel,….

Fysische geografie

Geologie, bodem en topografie

Aan de zuidrand van de grote dekzandrug Verrebroek-Gistel bevinden zich een aantal depressies die, samen met de rug en een aantal kleinere stuifzandzones op de rug, tijdens het einde van het weichsel- pleniglaciaal (70.000- 13.000 geleden) en het daaropvolgende laatglaciaal - grosso modo tussen 20.000 en 11.000 jaar geleden - zijn gevormd. De grootste van deze depressies zijn de meersen van Assebroek, de Ededepressie (bij Maldegem) en de Moervaartdepressie. Zoals gezegd, hangt hun ontstaan samen met de vorming van de dekzandrug in de Vlaamse Vallei tijdens het pleniglaciaal. Toen op het einde van het pleniglaciaal het verwilderde riviersysteem (snel) wijzigde in een meanderend systeem, stopte de aanvoer van smeltwater aan de voet van de rug en werden de depressies omgevormd tot ondiepe (maximaal 2 à 3m), stilstaande plassen. We nemen aan dat dit tussen 14.000 en 15.000 jaar geleden gebeurde. In de daaropvolgende periode (het laatglaciaal) werden de plassen geleidelijk opgevuld met limnische (wanneer het meer dieper was dan 1m water) en venige sedimenten (minder dan 1m water). Het limnische sediment is moeraskalk, gyttja genaamd. Op de moeraskalk ligt een laag gliede (zeepklei) uit het atlanticum (7.500 jaar geleden), een venige biogene afzetting. Hierboven bevinden zich post-atlantische overstromingsafzettingen bestaande uit veen (vanaf neolithicum), klei en zand (voornamelijk sinds middeleeuwse overstromingen). Waar omwille van de hogere ligging geen overstromingspakket kon worden afgezet, komt pleistoceen zand tot lemig zand aan de oppervlakte (donken). Dit microruggenpatroon van lage oeverwallen is typisch voor de depressie, voornamelijk in het westelijke gedeelte. Deze sequentie van afzettingen zijn thans nog integraal terug te vinden op enkele preferentiële plaatsen van bewaring (deze zones hebben steeds onder weiland gelegen).

Na het atlanticum, en voornamelijk onder menselijke invloed, zijn de depressies opnieuw tot zeer natte en tijdelijk (in de winter) onder water staande zones herschapen. In die periode werd er boven de laatglaciale meersedimenten een colluviale, organisch, kleiige laag afgezet van gemiddeld 0,50 m dikte. Hoewel de depressies bij het begin van het laatglaciaal tot stilstaande plassen zijn omgevormd, zijn ze in latere fasen toch opnieuw door rivierwerking verstoord. Voor de Moervaartdepressie is de Durmerivier de verstoorder geweest. Bij haar eerste aanleg, tussen 14.000 en 15.000 jaar terug, was de Durme een belangrijke rivier waarvan zowel de Mandel als de Poekebeek en Kale tot de boven- en middenloop behoorden. De benedenloop van de rivier liep aan de zuidrand van de Moervaartdepressie en oude (laatglaciale) geulen zijn hier, weliswaar niet zichtbaar aan de oppervlakte, aanwezig. Wij stellen dat er grosso modo tussen 11.000 en 6.000 jaar geleden geen actieve Durmerivier bestond. Eveneens (zie hierboven) na het atlanticum, wanneer de waterafvloei opnieuw toenam, kwam een nieuwe Durme tot stand. Er is geen verband meer met de (opgevulde) laatglaciale geulen. De rivier is ook smaller. Deze nieuwe loop bevindt zich wel in dezelfde zone als de laatglaciale geulen, namelijk aan de zuidrand van de Moervaartdepressie. Momenteel bevindt zich daar nu het tracé van de Zuidlede.

Met betrekking tot de huidige morfologie van de Moervaartdepressie vertaalt zich deze morfogenese als volgt: de noordrand is als steilrand ontstaan in het weichsel-pleniglaciaal als erosierand van het verwilderd rivierwater dat vanuit de zuidelijke Vlaamse Vallei tegen de eolische grote dekzandrug Verrebroek-Gistel werd aangevoerd en lateraal een uitweg moest zoeken richting Scheldevlakte (in het oosten) of Kustvlakte (in het westen). Langs de zuidelijke kant waren het de insnijdende geulen, vanaf het begin van het laatglaciaal, die voor een scherpe begrenzing zorgden.

De depressie kenmerkt zich door haar asymmetrische vorm, met een circa 2m hoge steile noordrand die de overgang naar dekzandrug vormt. Op verschillende plaatsen werd dit fenomeen opgenomen in de afbakening, bijvoorbeeld ter hoogte van Coudenborm (Moerbeke), ter hoogte van Belram (Stekene), aan de Onze-Lieve-Vrouw-Van-Troost-Ter Warandekapel (Sint-Kruis-Winkel). De overgang van de Moervaartdepressie naar hoger gelegen gronden is in het zuiden geleidelijk, bijvoorbeeld ter hoogte van de Kruiskapel met de dreef en de Ramstraat en de Liniewegel.

Waarschijnlijk is de (abnormaal) grote breedte van de Moervaartdepressie een gevolg van de twee, ook in tijd, verschillende processen. Het noordelijke, diepste gedeelte werd het zoetwatermeer tijdens (een gedeelte van) het laatglaciaal opgevuld met gyttja's (limnisch) en veen (terrestrisch). In het eerste deel van het holoceen was de Moervaartdepressie een gebied zonder sedimentatie. Vanaf het atlanticum werd het bovenliggend kleiig pakket afgezet. Omdat het zelden meer dan 0,50 m dik is, worden de onderliggende kalkrijke gyttja's vaak boven geploegd. De gyttja's blijken meest aanwezig in het oostelijk deel, terwijl in het westen meer kleiige sedimenten voorkomen. Op sommige plaatsen zijn de gyttja's ontgonnen als (mineraalrijke) bodemverrijking, zoals in de Heirnissebossen bij Klein-Sinaai. De enige hoeve (Wulfsdonk) in de depressie ligt op een wat zandige verhoging. Ze wordt door de historici als een centrum van veengraving aanzien, maar dit veen kan onmogelijk in de Moervaart-depressie zijn ontgonnen. Mogelijk was het een doorvoercentrum van veen uit Zeeuws-Vlaanderen.

De Moervaartdepressie heeft zowel paleo-ecologisch,-klimatologisch, geomorfologisch, bodemkundig als cultuurhistorisch een unieke betekenis in Zandig-Vlaanderen.

Vegetatie

In de 19de eeuw werd de floristische rijkdom van de Moervaartdepressie ontdekt. Onder andere door het kalkrijke kwelwater voortkomende uit de gyttga konden zich hier plantensoorten vestigen en zich instandhouden die nergens anders in het Waasland worden aangetroffen. Door beheerwerken of werken onder deskundige begeleiding van vzw Natuurpunt, vzw Durme, de provincie Oost-Vlaanderen en ANB zijn sommige van deze soorten opnieuw aan het licht gekomen of behouden. Omwille van de aanwezigheid van moeraskalk kan deze typische en zeer zeldzame vegetatie zich hier vestigen.

Cultuurhistorie

Boudolo, Fondatie en Coudenborm

Het Waasland is een belangrijke natuurlandschappelijke eenheid in noordelijk zandig Vlaanderen tijdens de vroege middeleeuwen. Meer dan de helft ervan was bedekt door het zogenaamde Koningsforeest, dat door de Graaf van Vlaanderen beheerd werd. De grenzen van dit woud komen goed overeen met een strook van humusarme stuifzandgronden. In het laatste stadium van de grote middeleeuwse ontginningen worden de abdijen door de graaf ingeschakeld. In het Waasland zal, hoofdzakelijk in de dertiende eeuw op het einde van die ontginningsgolf, de restanten van het Koningsforeest en de aangrenzende wastines vrij systematisch door de abdij van Boudelo in cultuur gebracht worden. Rond 1195 trok namelijk de Gentse benedictijn, Balduinus van Bocla of Boudewijn van Boekel, zich terug uit de Gentse Sint-Pietersabdij en verkoos samen met een tiental volgelingen een sober bestaan in een woudgebied te leiden. Hiervoor koos hij het bosrijke gebied te Klein-Sinaai uit. In een elzenbos, op de dekzandrug mocht hij tenslotte een klooster oprichten langsheen de oude Heirweg en nabij de Durme. Reeds in 1200 schenkt de Graaf van Vlaanderen, Boudewijn IX van Constantinopel, aan de monniken ongeveer 40 ha akkerland met een bijhorende weide op de plaats Coudenborm, en verder nog een molen, een sluis en een moer. Nog datzelfde jaar volgde de Pauselijke goedkeuring van Innocentius III. Reeds korte tijd later werd het klooster als abdij erkend en werden zijn bewoners monniken van de orde van de Heilige Benedictus. In 1215 ging de Boudeloabdij over naar de orde der Cisterciënzers. De monniken leefden aanvankelijk in armoedige omstandigheden. Zij ontgonnen het gebied steeds verder, vennen en poelen werden drooggelegd, bossen gerooid, gronden geïrrigeerd en tot akkerland omgezet. Verder deden ze nog aan visvangst en veeteelt. De gronden die in de buurt van de abdij lagen, werden de 'Fondatiegronden' genoemd (naar funderen, stichten).

De monniken verkregen in 1244 het recht om te mogen vissen op de Durme. Ook het aanplanten en kappen van bomen voor eigen winstdoel werd hen toegestaan langs de wegen op de Fondatiegronden. In die tijd waren het voornamelijk olmen die werden aangeplant langs de drie invalswegen van en naar de abdij. De Fondatiegronden bestaan uit een aaneengesloten oppervlakte van woeste gronden, die hoogst waarschijnlijk werden uitgebaat met landarbeiders van de abdij. De laaggelegen gebieden die periodiek overstroomden bleven aanvankelijk onaangeroerd moerasgebied. De grote ontginningsgolf kwam er met de aanleg van turfkanalen voor het transport van veen, dit was in de 13de -15de eeuw.

De monniken waren ook bedreven in de handel, hierdoor vergrootten zij hun bezittingen en werd de abdij het centrum van de streek en kende ze een grote uitbreiding. Rond 1247 bedroeg de fundatieoppervlakte ongeveer 1000 ha. De zuidelijk grens van hun gebied was de Zuidlede en de Fondatiebeek.

De macht en het aanzien van de abdij groeide over gans Vlaanderen; de abt werd een man van aanzien en in zijn handen moest de nieuwe graaf later getrouwheid aan de Keure van Waes afleggen. De abdij werd ook vele malen verwoest; een keer door blikseminslag maar ook door onverlaten. Ten tijde van Lodewijk van Male kwamen de Witte Kaproenen in opstand en bekoelden zij hun woede op de bevriende abdij van de graaf. Ze bestormden de abdij en roofden alles mee dat enigszins waarde had (1381). In 1383 vond een tweede verwoesting plaats zodat grote delen van de abdij opnieuw moesten opgericht worden. In 1452 kwamen de Gentenaars opnieuw in opstand, dit keer tegen Filips de Goede; ze staken de abdij, met uitzondering van de kerk, volledig in brand. Telkens na een verwoesting werd de abdij terug opgebouwd. Op 8 augustus 1578 werd de abdij opnieuw vernield, dit keer door de Gentse calvinisten. De monniken trokken zich terug in hun refugehuis in Gent. Na de opheffing van de Boudeloabdij in de Franse Tijd, werden haar gebouwen te Gent omgevormd tot een bibliotheek. Na de verwoesting van 1578 bleven de Fondatiegronden in de handen van de monniken en werden ze verpacht aan de omwonende boeren. De gronden stonden onder het beheer van een kastelein. Vanaf 1660 betrok deze de Boudelohoeve, die met de restanten van de abdij was opgetrokken. De gronden waren in de Fondatiewijk vooral meersen met vrij beweidbare dreven, in de Polderwijck vooral ettingen (begraasd weiland). Het geringe bos werd uitgebaat als hakhout. Beaurain vermeldt voor 1652 in Stekene en Moerbeke geen ettingen wel bossen, meersen en akkers. Terwijl voor Sinaai heel wat ettingen vermeld worden naast bos (voornamelijk Klein Sinaai), meers en akker. Uit het handboek van 1666 van Boudelo blijkt dat de Heirnisse en de Fondatie verpacht waren als meersen en ettingen. Ook in 1674 is het beschouwde deel van de Belrammeers, op een elsbos en enkele percelen etting na, in gebruik als meers. Ook de parochiekaarten in de landboeken van Stekene en Sinaai van deze periode tekenen geen bossen in deze wijken in, de kaarten zijn bewaard in het Rijksarchief te Beveren-Waas en zijn ingeplakt in de respectieve landboeken. De Vette Meersbossen zijn op de parochiekaart van Moerbeke van 1710, bewaard in het Rijksarchief te Gent, niet ingetekend als bos. Het gebruikte toponiem is hier Vette Weide. Beaurain vermeldt voor 1741 nog steeds geen bos in de Heirnisse, de Fondatie en de Vette Meers.

In de tweede helft van de 18de eeuw ontstaat in een deel van de Moervaartdepressie een nieuw cultuurlandschap. De Vette Meers op Moerbeke, de Heirnisse en de Fondatiewijk te Sinaai worden bebost, waarbij greppels gegraven werden met ernaast opgehoogde stroken of rabatten. Op de rabatten werden inheemse loofbossen aangeplant die later soms omgevormd werden naar populieren- en naaldhoutbestanden. Ook enkele griendenculturen werden aangelegd. De populier werd aangeplant in de perceelsranden, het hout ervan werd in de klompenmakerij aangewend. Het Waasland was toen het klompenmakerscentrum.

Het huidige landschap in de Heirnisse en de Vette Meersbossen heeft een vrij gesloten karakter met voornamelijk bos. De Fondatie is, anders dan de Heirnisse en Vette Meersbossen, een mozaïekstructuur afwisselend bos (zowel populierenbos, wilgenbroekbos, geëxploiteerde wijmenaanplantingen, naaldbos, loofbos, hakhoutbos), rietveldstroken, struwelen, weilanden en akkers doorsneden door kaarsrechte dreven. Tevens komen enkele weekendverblijven voor.

Typerend voor het gebied zijn de lange, rechte, onverharde dreven, die door de aanplant van bomen erlangs landschapsbepalende elementen vormen. De dreven zijn reeds op de parochiekaart van Sinaai uit de 17de eeuw te zien (Fondatiewijk en Heirnisse). De grote structuren als wegen- en hydrografische patronen zijn nog duidelijk herkenbaar.

Ten noorden van de Liniedreef in de Heirnisse is op de grens van twee bospercelen een aarden lichaam zichtbaar. Mogelijk het restant van een boswal volgens Baeté H. (2004, Basisrapport Bosreservaat Heirnisse). Boswallen kunnen tot de vroege middeleeuwen teruggaan. Vanaf het ogenblik dat men de grenzen van een bepaald bos duidelijk wou onderscheiden van een aanpalend perceel, zeker wanneer men er weidend vee wenste uit te houden, om de houtproductie te beschermen, waren boswallen noodzakelijk. Hiervoor werd een natte of droge gracht gegraven met variabel profiel, waarvan de aarde aan de te beschermen boszijde in een wal werd gestapeld.

Onder de Franse Revolutie werden de kloostergronden, die niet bebost waren, rond 1795 verkocht als 'zwart goed' en werden ze zo privébezit. De bossen bleven in eigendom van de overheid tot ze tenslotte verkocht werden in de Hollandse periode in 1825 en 1828. Plaatselijk waren er griendculturen aangelegd waarbij de wijmen gebruikt werden voor mandenvlechterij. In 1992 wordt de Heirnisse door de familie Pas aan de Vlaamse Gemeenschap verkocht en wordt het vandaag door ANB beheerd. De Fondatie kreeg meerdere eigenaars.

In tegenstelling met de Heirnisse, de Fondatie en de Vette Meersbossen waar door bebossing het oorspronkelijke cultuurlandschap verdwenen is, hebben de Boudelomeersen op Moerbeke en Klein-Sinaai, de Belram op Stekene, de meersen langs de Meersstraat op Kemzeke (Lijkveldemeersen), het Papelaar en de Astgemeten op Sinaai dit oorspronkelijke landschap in grote trekken bewaard.

Het bodemgebruik is na de bebossingen in de tweede helft van de 18de eeuw vrij stabiel tot in de tweede helft van de 20ste eeuw, toen door verbeterde waterhuishouding, veranderend landbouwgebruik en de betere economische omstandigheden van stadsmensen, geleidelijk aan het cultuurlandschap aangetast wordt. In de Fondatiewijk en in de buurt van de Kruiskapel worden weekendhuisjes opgericht, knotbomen en houtkanten minderen in aantal en grasland wordt naar akkerland omgezet voornamelijk in het Papelaar. De bedijking van de Stekense Vaart en de Molenbeek is een eerste maal gebeurd rond 1930, waarschijnlijk ten gevolge van grote hoeveelheden toestromend (en vervuild) water vanuit de omliggende gemeenten.

Door de geleidelijke overgang van de meersen naar de hoger gelegen gronden in het zuiden is de grens tussen akkerland en meers doorgaans moeilijk te duiden. Dit is vooral het geval voor het Papelaar op Sinaai en de gronden aan de Meersstraat op Kemzeke. De Linie te Eksaarde vormt daar dan wel een iets duidelijker grens.

De historische, uiterst rationele ontginning van het noordelijk uitgestrekte, aaneengesloten meersengebied op Moerbeke, de Boudelomeersen, resulteerde in een relatief grootschalig dambordpatroon en kaarsrechte dreven. Door de doorgedreven ontwatering zijn de meersen hier voor een grote oppervlakte omgezet in akkerland. Ooit lag er in de Boudelomeersen een eendenkooi maar deze is totaal verdwenen. De Boudelomeersen ter hoogte van Coudenborm staan op de kaart van Horenbault vermeld als 'onlende' wat zo veel betekent als nog niet in cultuur gebracht. In de 17de eeuw is het voornamelijk een meersengebied waarvan minstens 1 perceel in 1666 'etting' is. In de rest van het gebied zijn de gronden in de 17de en eerste helft van de 18de eeuw eveneens grotendeels in gebruik als meers. Op Sinaai echter wordt een grote oppervlakte als etting gebruikt.

De meersen op het grondgebied van Klein-Sinaai, eveneens behorend tot de Fondatiegronden van Boudelo, hebben hun uitzicht bewaard en werden in de afbakening opgenomen. De meersen in de Belram (de Heymeersen) op Stekene die voor het grootste deel behoorden tot de Fondatiegronden van Boudelo, hebben grotendeels hun oorspronkelijk graslandkarakter behouden. Het perceleringspatroon van de tweede helft van de 17de eeuw is hier grotendeels nog behouden. Vooral de perceelsranden loodrecht op de Stekense Vaart zijn vrij stabiel tot in de 20ste eeuw. Ze zijn gebonden aan de grachten die voor de afwatering van de percelen zorgen. Enkel de dwarsverbindingen worden soms verplaatst of verdwijnen. Nu worden ook hoogopgaande populieren aangetroffen langsheen de perceelsranden, hier en daar werd een perceel bebost. De gronden langs de Meersstraat op Kemzeke, de Lijkeveldemeersen, waren gedeeltelijk meers zoals we kunnen constateren op de Ferrariskaart van het einde van de 18de eeuw en de kaarten van de 19de eeuw. Door de verbeterde afwatering vooral in de 20ste eeuw is de grens tussen een typische meers zonder opgaande begroeiing, en weilanden met perceelsrandbegroeiing, vervaagd. Door de jaren heen zijn de perceelsranden nu beplant, zodanig dat het resulteert in een knotwilgenlandschap waarvan het gebruik voornamelijk grasland is. De gronden van het Papelaar op Sinaai waren ook gedeeltelijk meers. Waar de grens in historische tijden lag is momenteel niet geweten. Vermoedelijk lag ze in de buurt van de twee nu verdwenen hoeven die nog vermeld worden op het einde van de 17de eeuw, namelijk het ’t Goehof en het 't Swynenhof. Gelijkaardig aan de evolutie van het landschap langs de Meersstraat op Kemzeke vinden we ook hier relicten van een knotbomenlandschap. Enkel in het noorden van het Papelaar in de hoek gevormd door de samenvloeiing van de Stekense Vaart en de Molenbeek is er nooit perceelsrandbegroeiing geweest. In de Astgemeten, op Sinaai, ligt langsheen de Durme of Moervaart van oudsher een meersengebied dat overgaat in een knotbomen- en houtkantenlandschap. Hier is het typische graslandaspect behouden. Ter hoogte van de Astgemeten aan de overkant van de Moervaart op het grondgebied van Eksaarde liggen enkele typische meersen die nog jaarlijks gemaaid en gehooid worden.

Ten westen van de Boudeloabdij liggen de meersen van de Sint-Baafsabdij. Tijdens de vroege middeleeuwen behoorde het ganse gebied gelegen tussen Moervaart en Zuidlede, net zoals de rest van de omgeving, nog toe aan de Graven van Vlaanderen, waarschijnlijk als gevolg van het wildernisregaal uitgevaardigd onder de Karolingers. Verondersteld wordt dat door geldgebrek de Graven van Vlaanderen besloten de woeste gronden stelselmatig te ontginnen. Eerst werd de ontginning in eigen beheer uitgevoerd later werd het werk aan de abdijen toevertrouwd. We vermoeden dat de Sint-Baafsabdij reeds vóór het begin van de 13de eeuw gronden bezat in de moervaartdepressie. In 1213 krijgt de abdij immers toelating van de gravin van Vlaanderen om 50 bunder wastine te verkopen te Oostdonk. Daarvoor hadden ze in 1205 nog van de vorige graaf (Boudewijn IX) nog 40 bunder moer verkregen. In 1242 kon de abdij van gravin Johanna 'de onlende', een moerassig en/of sompig gebied, aankopen die een oppervlakte van 1152 bunder (1532 ha) hadden. Het betrof heide, bos en moeras gelegen tussen het centrum van Mendonk en Moerbeke met inbegrip van de gronden gelegen ten zuiden van de Zuidlede tot aan de Onlendegracht (nu Olentgracht). Na betwisting van deze deal door de nieuwe gravin Margaretha verkregen ze het ten slotte definitief. Ze verkregen zelfs toestemming om onder andere waterleeden, vivers, molnen, vyscherien ende woninghen aan te leggen of op te richten. De totale aankoopprijs liep uiteindelijk op tot meer dan 3.000 pond. In Oostdonk en ten westen van Wulfsdonk werd een eendenkooi ingericht waarvan er nog maar summiere sporen in het landschap van zichtbaar zijn.

Waterlopen

Hydrografisch behoort de Moervaardepressie tot het Moervaart- Durmebekken. Het hydrografische net ontwatert kunstmatig via de Moervaart en Zuidlede, deze waterlopen zijn oost-west gericht. Deze twee waterlopen behoren tot een groter hydrografisch net. Oorspronkelijk was wat nu de Poekebeek en Oude Kale noemt, de bovenloop van de Durme. Via de Zuidlede en de Moervaart waren ze met elkaar verbonden. Deze lange rivier werd door het graven van kanalen, in stukken verdeeld.

In het gebied liggen verschillende grotere en kleinere waterlopen die een cultuurhistorische betekenis hebben. De vaarten zijn 'gegraven' al dan niet op plaatsen waar reeds natuurlijke waterlopen lagen, om turf en andere zaken te transporteren als brandstof naar de grote steden (voornamelijk Gent). De Oostvaart, Moervaart en Stekense Vaart (of ook Gentsche Vaart of Kanaal van Stekene genoemd) werden naar alle waarschijnlijkheid in de eerste plaats om deze reden aangelegd. Later worden ze gebruikt als transportwegen voor allerlei materiaal. De Zuidlede werd reeds in 694 vermeld. Deze zuidelijke aftakking van de Durme werd in 1379 gekalibreerd en in 1412 uitgediept. De Moervaart, de noordelijke aftakking van de Durme, werd in 1531 gekalibreerd. De vaarten worden ingetekend op de kaart van Horenbault uit 1576. Het blijkt uit stukken die bewaard worden in het Rijksarchief te Beveren dat in 1712 de Moervaart een tragel aan de zijde van de meersen had. Slechts rond 1778 heeft ook de Stekense Vaart een tragel langs de zijde van de Belram.

In het noorden van het gebied herkennen we de Moervaart. Vermoedelijk werd deze in vroeger tijden de Noordlede geheten. Op de kaart van Horenbault van 1576 staat deze ingetekend. Merkwaardig is echter dat ze tussen Coudenborm en Wulfsdonk (abdij van Sint-Baafs) slechts gedeeltelijk ingetekend is en waarschijnlijk dan nog voornamelijk als een watergang voor de ontwatering van de meersen van Sint-Baafs. Wat echter wel in het oog springt zijn de constructies die op de Oostvaart en Moervaart waren aangebracht. Ter hoogte van de Tiendschuur of het Hof van Coudenborm aan de kruising van de Heirweg met de Oostvaart én ter hoogte van de Boudeloabdij op de Moervaart vlak voor de monding van de Stekense Vaart zijn overtomen geconstrueerd. Deze constructies werden gebruikt om de vaartuigen te versassen. Ter hoogte van Coudenborm is er een hoogteverschil te overwinnen tussen de dekzandrug en de Moervaartdepressie. Het laat zich veronderstellen dat hier de Moervaart ingedijkt was. Dit deel van de Moervaart staat op de vermelde kaart zeer duidelijk aangegeven zodat kan aangenomen worden dat dit een belangrijke vaarweg was in de richting van Lokeren. Ook de Stekense Vaart wordt als een belangwekkende waterloop ingetekend. Een gegeven van 1315 is ons bekend waarin de aanleg van deze vaart vermeld wordt. Sindsdien is hij verschillende keren 'herdolven' en aangepast aan de noden van de tijd hetzij voor de scheepvaart hetzij voor de afwatering. Ter hoogte van wat we nu kennen als de Vette Meersbossen wordt een waterloop op de kaart van Horenbault ingetekend die nu de Fondatiegracht genoemd wordt. Deze beek is het verlengde van de Zuidlede en zal ooit de Zuidlede geweest zijn. Immers Audenaert en Campenhout vermelden dat in 1530 de Zuidlede volledig verlegd werd, zodat een kaarsrechte 'Zuidlede' tussen de Dam (grens Moerbeke-Eksaarde) en Spletteren bekomen werd. Een Fondatiebeek vormt de grens tussen de Heirnisse en de Astgemeten. Gezien haar kronkelend verloop lijkt deze nog vrij natuurlijk. Als oostelijke grens van de Fondatiewijk wordt nog een andere Fondatiebeek vermeld. Deze heeft een kaarsrecht verloop en zal gegraven zijn. Deze beek wordt vermeld in 1668 en staat ingetekend op de parochiekaart van Sinaai. De Molenbeek ten slotte, die de grens vormt tussen Sinaai en Kemzeke, is in 1930 ingedijkt.

Polders en wateringen

In 1860 werd bij Koninklijk Besluit de watering opgericht op de valleien van de Zuidlede, de Moervaart en de Stekense Vaart. In juli 1928 werd de Groote Watering van Sinay opgericht. Tot 1930 kwam het gebied langs het kanaal van Stekene bijna jaarlijks tijdens de winter geheel onder water te staan, zelfs tijdens de zomermaanden kwam het soms regelmatig tot overstromingen. De slechte toestand van de afwatering werd geweten aan de aanslibbing van Moervaart en Durme. In de jaren twintig van vorige eeuw werd de omgeving geteisterd door een grote overstroming met dijkbreuken. Daaropvolgend werd een elektrisch pompstation gebouwd. Het beheer van de waterhuishouding wordt geleid door de Polder Sinaai-Daknam. Het standpunt van het polderbestuur in de jaren dertig was gericht op het behoud van de meersen. In de jaren 1960 werd een nieuwe planning opgesteld met verdere indijking van de toestromende waterlopen die vreemd (en zelfs vervuild) water uit de omliggende bewoonde kernen naar de polder voerden. Het elektrisch pompstation werd in 1975 vernieuwd. Het resterende hooiland werd door bemaling grotendeels omgezet in weilanden en akkers. Dit maakte het ook mogelijk dat vooral in de jaren zeventig en tachtig verschillende weekendverblijven werden opgericht in de Fondatiewijk.

Eendenkooien en turfputjes

De zone ten noorden van de Kruiskapel is altijd al een zeer moerassig gebied geweest. Hierin werd door de heren van Eksaarde een eendenkooi ingericht. Het relict is nog steeds te herkennen.

Ook in de Fondatiewijk te Sinaai en in de Boudelomeersen op Moerbeke lagen eendenkooien, eigendom van de abdij van Boudelo. Die van Moerbeke is volledig verdwenen maar die van de Fondatie bestaat nog. In het landboek van Sinaai van 1668 wordt deze kooi ingetekend op een apart velletje papier. Door de vzw Durme werd recent de kooi van de Fondatie ontslibt, maar wel zonder de armen te herstellen.

Bij het domein Wulfsdonk werd eveneens een eendenkooi opgericht, in 1653 in opdracht van bisschop Triest. Van de eendenkooi is niet veel meer te zien, enkel het toponiem staat op de topografische kaarten vermeld en van de bodemkaarten kan het eveneens worden afgeleid.

De eendenkooi te Oostdonk is nu nog slechts een moerassige depressie.

In de 19de of de 20ste eeuw werd in de omgeving van de Kruiskapel en tussen de kapel en het voormalig kasteel van Eksaarde turfputjes gemaakt. Deze putten werden soms uitgebreid tot echte visvijvers in de tweede helft van de 20ste eeuw. Recent werd een dichtgeslibd turfputje door de vzw Durme geruimd met spectaculaire gevolgen qua plantengroei.

De Linie

Toen de successie-oorlog in het begin van de 18de eeuw een aanvang nam, werd in het Waasland een verdedigingslinie opgericht. De Bedmarlinie zoals ze later werd genoemd, werd geconstrueerd tussen Langerbrugge en Fort de Perel op de Schelde. In dit gebied liep ze langs de Etboshoeve, het vroegere kasteel van Eksaarde en de Kruiskapel. Ten oosten van de kapel maakte ze een zwenking naar het zuiden om langs de nog niet beboste Vette Meersbossen naar de Moervaart te gaan. Over de ligging van de Linie aan de overkant van de Moervaart en langs de Stekense Vaart is enkel op het grondgebied van Stekene ten noorden van de Belram onderzoek gedaan. Daar volgde ze de Stekense Vaart aan de Oostkant tot het Fort Sint-Jan om daar doorheen de Stropers aangelegd te worden. De kaart van Fricx (1706) geeft het beste beeld van de ligging van de Linie. Deze kaart laat veronderstellen dat de Linie de huidige Liniedreef volgde. In de Heirnisse staat op de kaart ook een schans getekend. Op het terrein is daar echter niks meer van te merken. Tenzij de zogenaamde boswal een restant is van deze Linie. Slechts een doorgedreven onderzoek van de archieven van Boudelo en van de parochie Sinaai kan daarin mogelijk klaarheid brengen. De Etboshoeve is op een voormalige schans van de Bedmarlinie ingeplant.

De Linie werd oorspronkelijk aangelegd als aarden wal. Ter plaatse in Eksaarde is daar niet veel meer van te zien. Enkel aan de Vette Meersbossen is nog een geërodeerde aarden wal op te merken. Het enige overblijfsel dat het kronkelend verloop van de vroegere Linie nog enigszins aangeeft is de Liniewegel (Eksaarde).

Heerlijkheid Wulfsdonk

De Heerlijkheid Wulfsdonk strekte zijn rechtsgebied uit over delen van de parochies Moerbeke, Wachtebeke en Mendonk. In oorsprong waren deze het bezit van de abdij van Sint-Bavo, later van bisschop van Gent. Ze bestonden uit meersen gelegen in de Moervaartdepressie. In het oosten sloot het aan op de Fondatie van Boudelo, in het westen was de grens vermoedelijk de weg Wachtebeke-Zaffelare. In het noorden de Moervaart en het zuiden de Zuidlede of de Olentgracht.

Einde 16de en de 17de eeuw

Het grootste deel van de oppervlakte betreft meersen. Er zijn wel met zekerheid enkele ettingen en akkers (waarvan de ligging niet exact gekend is). Dammen en dreven zijn aanwezig, zie de kaart van Horenbault (1576) die ook de bomen intekent op de dreven. Over de beplanting hebben we in aanvang schaarse gegevens. Er werden zeker populieren en wilgen gepoot en gekapt. Het ging zowel om hoogstammige bomen als om knotbomen. Vanaf 1654/1655 is het maar duidelijk dat ook eikentronken worden aangeplant. Er worden een drietal bossen vermeld, mogelijks werden de bossen als middelhout beheerd. Vanaf 1626 worden de meersen in 'bilcken' opgedeeld. Al eerder worden sommige meersen bilken genoemd. Of dit verwijst naar de oorsprong van de ontginning zal moeten blijken uit het nakijken van de vroegere rekeningen en archivaria.

De meersen en ettingen worden verpacht. Uit het pachtcontract van 1639 wordt duidelijk dat de pachters de grachten dienen te onderhouden. In dit contract wordt ook de afmetingen van dammen en grachten opgenomen. De grachten tussen de meersen moeten vier voet diep zijn, de basis is vijf voet terwijl de bovenbreedte 10 voet moet zijn. De dreven ofte dammen moeten twee roeden breed zijn. Daar langs liggen grachten onderaan 6 voeten bovenaan 12 voeten breed. De aarde uit de grachten wordt gebruikt om de dammen op te hogen. De dreven en dammen zijn noodzakelijk voor het drijven van het vee en het uitvoeren van het hooi. Het is dus duidelijk dat de meersen na het hooien begraasd worden. Slechts vanaf 1636/1637 wordt melding gemaakt van het leggen van zinckrijs, hier vermoedelijk langs de dreef van het kasteel van Wulfsdonk. In 1653/1654 kunnen we met zekerheid vaststellen dat rijs gebruikt wordt voor het onderhoud van de dammen, voordien werd enkel van onderhoud gesproken, zonder specificaties.

In de meersen zijn er geen rabotten of sluizen aanwezig, er wordt hiervan nergens melding van gemaakt. Enkel is er een rabot in de buurt van het kasteel van Wulfsdonk vermoedelijk op de Moervaart. Aangezien er geen melding gemaakt wordt van rabotten en sluizen in de meersen, zou kunnen besloten worden dat er over het gehele gebied maar één waterpeil gehouden wordt. Er geschieden wel betalingen van de 'canoniers' van 't’ Sas van Gent' om daar de deuren te openen voor het afvoeren van het water. Vanaf 1577 wordt regelmatig melding gemaakt van de aanwezigheid van bruggen en buizen die gelegen zijn in de heerlijkheid Wulfsdonk. Langsheen de Moervaart en de Zuidlede zijn tragels.

We stellen vast dat rond 1635 melding wordt gemaakt van een nieuwe vaart, vermoedelijk een deel van de huidige Moervaart. Er kan op de kaart van Horenbault vastgesteld worden dat er geen verbinding was tussen de Moervaart ter hoogte van Wulfsdonk met de Moervaart ter hoogte van Boudelo. Na 1636 kan er per schip vanuit Stekene naar Wulfsdonk gevaren worden. Uit archiefstukken naar het einde van de 17de eeuw zijn sporen van rekeningen met betrekking tot turf. Met de winst werd gestart om de bekostiging van werken aan het kasteel van Wulfsdonk mogelijk te maken.

18de eeuw

Het bodemgebruik in de 18de eeuw was bijna geheel meers, op enkele akkers na. De Moervaartdepressie was hier geen kaal groen biljartlaken. Om toegang tot de meersen te verkrijgen waren voordien dammen aangelegd, met daarop wilgen of soms ook opgaande bomen (abelen, essen en eiken) waardoor ze vermoedelijk van op dat ogenblik dreven worden genoemd. Heel uitzonderlijk zijn er olmen en populieren aanwezig. Een uitzondering vormde de dreef naar het kasteel van Wulfsdonk. Waarschijnlijk om de grandeur van deze plaats te onderlijnen waren hier van in het begin van de eeuw opgaande bomen aanwezig. Naar het einde van de eeuw worden hier ook beuken geplant als enige plaats in de heerlijkheid, omwille van het esthetische effect. Op de berm van de Moervaart stonden tronkeiken. Rond 1733 wordt een nieuwe Moervaart gedolven met een nieuwe tragel die uiteraard beplant werd. Ook langs de tragel van de Zuidlede stonden zowel geknotte bomen (wilgen) als opgaande bomen (essen en eiken).

De dammen en dreefjes, waarbij soms ook de tragels worden vermeld, werden verstevigd met rijs. Bovenop werd steengruis uitgespreid en met aarde afgedekt voor een betere toegankelijkheid. Opvallend is dat er nu minder werd geïnvesteerd in het aankopen van rijs om de dammen en dreven te herstellen.

Om te zorgen dat het water uit de meersen kon afgevoerd worden, werden zo wat jaarlijks watergangen geruimd en/of gedolven. Bruggen of overgangen over diverse waterlopen waren uit hout of steen. In de meersen lagen langs de waterlopen tragels, zodat ook hier transport over het water mogelijk was. Ook werden er in de meersen rabotten of sluizen in hout en/of steen gebouwd, net als op de Zuidlede en de Moervaart. Deze gegevens duiden op een verschillend waterpeil in de verschillende kanaalcompartimenten. Dit doet vermoeden dat de verschillende waterniveau’s in Moervaart en Zuidlede de mogelijkheid moesten bieden om zowel te bevloeien als water af te voeren.

Ten tijde van de Spaanse successieoorlog werden de tragels langs Moervaart en Zuidlede doorgestoken met als gevolg dat er tussen 1702 en 1710 geen inkomsten waren omdat de heerlijkheid onder water stond.

In het tweede kwart van de 18de eeuw worden de eerste bossen aangelegd. Het waren wiedauwbossen. Om de plek klaar te maken werden eerst singels gegraven. Nadien werden diverse bossen op verschillende plaatsen gecreëerd. De bossen waren voornamelijk kaphoutbossen die uit essen-, eiken- of elzenplantages bestonden. Steeds worden singels aangelegd waarop het plantsoen aangeplant werd. Zo vormt de kaart van Ferraris een momentopname van deze bebossing. Na die datum nam de bebossing nog in oppervlakte toe. Wiedauwbossen werden bijna jaarlijks gekuist. Ze werden bemest met aangevoerde mest of met minderwaardig hooi. Ook de andere bossen werden regelmatig gekuist. Naar het einde van deze eeuw werden in deze bossen plantsoen gestoken en verkocht.

Er waren twee eendenkooien die eveneens ingegroend waren. De 'groote coye' was gelegen op Wachtebeke, de kleine of oude kooi op Moerbeke.

De meersen werden gewoonlijk verpacht. Per gebiedsdeel werden visserij en vogelslagen verpacht, net als de eendenkooien. Naar het einde van de eeuw worden door de heerlijkheid personen in dienst genomen om deze te bedienen. Door de jaren heen worden herstellingswerken uitgevoerd. Verder is er sprake van het zaaien en oogsten van geinst.

Er zijn slechts sporen van het turfsteken gevonden. Doordat er zo weinig van deze activiteit werd waargenomen, kan aangenomen worden dat er maximaal slechts op zeer beperkte schaal turf gewonnen werd.

Westelijke donken

Oostdonk ligt in het westelijk deel van de Moervaartdepressie, ten zuiden van Wachtebeke en door de Moervaart en Zuidlede begrensd. Het akkerland situeert zich voornamelijk op de donken, die wat hoger dan de omgeving liggen. De overige gebieden, richting Zuidlede of Moervaart, of tussen de donken, liggen onder weiden en meersen. Er komen ook enkele percelen bos voor. Dit vormt een gecompartimenteerd landschap. De genese van de donkenstructuur is in oorsprong een microruggenpatroon van lage oeverwallen, waar omwille van de hogere ligging geen overstromingspakket kon worden afgezet. Het pleistoceen zand tot lemig zand komt hierdoor aan de oppervlakte.

De toestand op de Ferrariskaart: er waren enkele percelen akkerland op de donk. Deze waren met perceelsranden afgeboord. De donk is gelegen tussen meersen en enkele kleine percelen bos. Het ‘Groot Hof’ staat reeds op de kaart. De ‘Grote Hofstede’ of ‘Groothof’, aan de Oostdonkstraat gelegen, is een hoevecomplex met traditionele kern maar het huidige uitzicht dateert van begin de 19de eeuw. Er is een getrapte dakkapel aanwezig. Langs weerszijden van het huis is er een dwarsschuur. Aan de straatkant staat een oude Hollandse Linde met een opgespijkerd bordje dat een ouderdom van 420 jaar aangeeft. De Zuidlede en Moervaart zijn op de Ferrariskaart met een bomenrij afgeboord. Tevens lopen enkele dreven door het gebied. Op de kaart van Vandermaelen (1846-1854) is het akkerland rond de donk uitgebreid. Ook de bospercelen hebben aan oppervlakte gewonnen. Er is op een klein donkje, meer oostwaarts, een vestiging bijgekomen. Er is een omwalling te zien met toponiem ‘Anc Ferme’. De brug over de Zuidlede is als ‘Pont de Mendonck’ benoemd. Er is ook een windmolen getekend ‘Westmeerschmolen’. Op de topografische kaart van 1950 is de toestand weinig gewijzigd. De molen wordt als ‘oude molen’ aangeduid. Het landschapsbeeld in verder identiek gebleven. Op de huidige topografische kaart staat nog een authentieke boerderij ingetekend langs de centrale baan, en een recentere villa. Verder is het landschap ongewijzigd. De Oostdonkstraat is een recht tracé in een ongerepte omgeving, ingesloten door de Moervaart en Zuidlede.

Bouwkundig erfgoed

In 1660 werd de Boudelohoeve opgericht, een pachthoeve uit materiaal van de oude abdij. De abdij zelf werd verschillende keren verwoest, en is volledig afgebroken. De ruïne van het Hof van Coudenborm, vooral bekend staand als tiendschuur van Boudelo, is aan het kruispunt van Oostvaart met Heirweg gelegen.

In de buurt van het Hof van Coudenborm ligt een voormalige herberg en hoeve met bouwkundige waarde. De Koebrugstraat 88 staat een gerestaureerde boerderij uit de 18de eeuw. Langs de Weimanstraat ligt een hoeve uit 1790, omgeven door een intacte haag.

De 'Kruiskapel', 'Verre Kapel' of 'Kapel der Miraculeuze kruisen' werd in 1626 gebouwd op de plaats waar, in 1317, twee kruisen gevonden werden waaraan bovenmenselijke krachten toegeschreven werden. De bedevaartskapel is midden de velden gelegen en wordt door rode beuken omringd. Op het voorplein staat een waterput en een zandstenen kruis. Op de 2 km lange weg van de kerk tot aan de kapel zijn op regelmatige afstand veertien kruiswegkapelletjes geplaatst. Ze dateren van 1877 en maken deel uit van een ommegang op 14 september. De kruiswegkapelletjes zijn in zandsteenbouw op een arduinen sokkel geplaatst.

De herberg- boerderij 'Etboshoeve' is bij de Etbosbrug over de Zuidlede gelegen. Op het voorerf staan drie lindebomen. De Etboshoeve, aan de rand van het Etbos gelegen, zou een ontmoetingsplaats voor stropers geweest zijn. Het Etbos ligt op de overgang van de Moervaardepressie naar het zandige gebied.

Aan Etbos – Terwesttragel en aan de rand van de Moervaartdepressie (Peene, Potterhoek, Stenenbrug,…) liggen nog enkele hoevetjes waarvan de kleinschaligheid typerend is. De gebouwen zijn karakteristiek voor het landschap.

Aan Eksaardsedam ter hoogte van de Zuidlede ligt het kasteel Van Geeterayen. Ongeveer rechtover ligt een karakteristiek pompstation met enkele cafés. Meer noordelijk ligt een gebouwtje in ‘stationsstijl’ net naast de spoorweg.

Het voormalige 'Kasteel Wulfsdonk' was na de Franse Revolutie achtereenvolgens het kasteel van ‘Van de Straeten- De Set’ en vervolgens van de weduwe Zaman die het kasteel in 1868 liet herbouwen. Nu is het het buitenverblijf van de graaf Lippens. Het ligt in een park met een vijver, de resten van de vroegere walgrachten en de bijhorende dreven waaronder de Etbosdreef. Oorspronkelijk was het een laatmiddeleeuwse omgrachte kasteelsite, ontstaan uit een ontginningscentrum 'de Curtis Wulfsdonk'. Deze was door de Sint-Baafsabdij opgericht die in 1243 van Johanna van Constaninopel het land 'Onlende', tussen Moervaart en Zuidlede, verwierf. In 1254 mocht er te Wulfsdonk een kapel opgericht worden. Van hoeve evolueerde het tot een proosdij. Het 13de-eeuwse domein werd na de verwoesting tussen 1554-1555 herbouwd met wallen en dreven. Na de afschaffing van de Sint-Baafsabdij in 1559 werd het eigendom van de bisschoppen van Gent en werd het een leen van de Sint-Pietersabdij. Einde 18de eeuw werd het als zwart goed verkocht. Weduwe Zaman liet het bestaande kasteel tussen 1864 en 1868 slopen en er een nieuw kasteel op bouwen in neoclassicistische stijl. Het kasteel werd in 1962 afgebroken en vervangen door de huidige landhuizen. Er rest enkel het sierlijke toegangshek met aansluitend hekwerk tegenover de toegangsdreef die met linden afgeboord is. De Etboswegel is een kasseiweg die de Moervaartdepressie dwarst van noord naar zuid. Hij verbindt de Moervaart ter hoogte van het Wulfsdonkdomein met de Etboshoeve aan de Zuidlede. De Etboswegel gaat in oorsprong terug naar een dam en/of opgehoogde tragel om in het gebied van de moerassige Moervaartdepressie én de 'Curtis' en de omliggende landerijen te bereiken.

Over de Moervaart liggen verschillende bruggen. De Kalvebrug, Terwestbrug, Dambrug, hefbrug Suikerfabriek, … zijn bruggen over de Moervaart die circa 1945 werden gebouwd ter vervanging van de tijdens de Tweede Wereldoorlog vernielde bruggen. Het betreft ijzeren balansbruggen met portaal voorzien van ingeschreven spitsboog en bovenbouw met kruisende vakwerkliggers.

Langs de Winkelwarande, net buiten de Moervaartdepressie, te Sint-Kruis-Winkel ligt de bedevaartskapel Onze-Lieve-Vrouw van Troost ter Warande, omringd door linden. Volgens overlevering gesticht in 16de eeuw ingevolge een belofte door een Spaans officier. Nadien verschillende malen vernield en weer opgebouwd, laatst in 1887 vergroot.

'Grote Hofstede' of 'Groothof' ligt in de Oostdonkstraat. Hoevecomplex dateert uit begin de 19de eeuw, en heeft een traditionele kern en is toegankelijk langs twee dubbele hekpijlers. Merkwaardig boerenhuis gelegen achterin de boomgaard met in het midden mestvaalt. Boven de middentrave is een klein nisje met Heilig Hartbeeld. Twee dwarsschuren langs weerszijden van het huis ten oosten en ten westen. Aan de straatkant tussen de twee toegangen staat een oude Hollandse Linde (Tilia x Europaea), volgens een opgespijkerd bordje 420 jaar oud.

De voormalige spoorlijn 77A tussen Moerbeke-Waas en Lokeren doorsnijdt de Moervaart noord-zuid. De spoorwegbedding is deels in gebruik als wandel- en fietspad.

Ter hoogte van Mendonk staat aan de rand van het dorp een Mariakapel uit 1898.

Dorpskern Moerbeke: het straatbeeld van het dorp wordt gekenmerkt door kleinschalige bebouwing, voornamelijk dorpshuizen. De parkmuur en het hekwerk van het kasteel Lippens is eveneens zeer beeldbepalend ter hoogte van Lindenplaats en Plaisantstraat. De Lindenplaats, een driehoekig plein met linden en rondom een grote dichtheid aan bouwkundig erfgoed, vormt samen met de aanpalende straten de oude kern van Moerbeke. De bebouwing van het dorp betreft huizen uit één of twee bouwlagen. Op sommige plaatsen is het volume van twee bouwlagen met doorlopende kroonlijsthoogte beeldbepalend.

Het voormalig zogenaamde 'Kasteel Puyenbrug' maakt sinds 1965 deel uit van het toen opgerichte Provinciaal Domein Puyenbroeck, deels op Zaffelare en Eksaarde. In 1798 werd een gebied van het bisdom Gent genaamd 'ter licht', gelegen op het toenmalige Mendonk ten oosten van de 'Wabbeekdam' tussen Zuidlede en Zwarte Gracht, als nationaal goed te koop aangeboden. De gronden bestonden uit bossen, meersen en een hofstede bij de Puibrug die aanvankelijk toebehoorde aan de Gentse Sint-Baafsabdij en evenals de benaming 'ter licht' al vermeld werd in de eerste helft van de 13de eeuw. Het werd aangekocht door P.J. Van Overloop, een Gents koopman, van 1808 tot 1845 burgemeester van Mendonk. Het domein werd rond 1810 door Van Overloop aangepast tot 'campagne', dit gepaard gaand met de bouw ondermeer van een buitenhuis bij de hofstede in de zuidoosthoek van een rechthoekig omgracht kasteelpark met diagonale serpentinevijver, die nog deels bewaard is. Ten noorden en noordoosten van het kasteeldomein, tot aan Craenendam, zijn de bijbehorende bossen en rechtlijnige dreven bewaard, samen met het zogenaamde 'Kasteel Puyen', later het zogenaamde 'Kasteel Puyenbrug'. Bakstenen brug over de kasteelgracht met gewit ijzeren toegangshek aan vierkante gemetste pijlers in de zuidwesthoek van het kasteelpark, schuin tegenover de Puibrug. De oude hoeve met duiventoren in de zuidoosthoek van het park werd gesloopt eind de jaren 1970. Sinds 1976 wordt het eclectisch getint kasteel met neorenaissance inslag gebruikt als Provinciaal Molenmuseum. Oranjerie in het noorden van het kasteelpark dateert waarschijnlijk uit eerst helft 19de eeuw en is gelegen achter een waaiervormig ommuurde moestuin. Ten oosten van het kasteel, aan de IJskelderdreef, ligt een ijskelder met gerestaureerde bakstenen toegang.

Puyenbroeck en Siesmeersbos

Het 400 ha grote provinciale recreatiedomein is midden de jaren 1960 opgericht tussen Puyenbrug en Stenenbrug op grondgebied van de gemeente Wachtebeke. Een grote oppervlakte van het domein (150 ha) bestaat uit bossen, deze zijn voornamelijk ten zuiden van de Zuidlede te vinden. Voor de bossen voorziet de provincie een aangepast bosbeheersplan. Een deel van de bossen, voornamelijk het westelijk gedeelte, Siesmeersbos, betreft een bos dat reeds op de Ferrariskaarten te zien is en ook een constant bodemgebruik onder bos heeft gekend. De uitbreiding van het bos in oostelijke richting gebeurde geleidelijk aan. Ten zuiden van de Zuidlede, aan Stenenbrug, zijn in het bos relicten van een voormalig parkdomein te vinden die reeds op de Vandermaelenkaart was terug te vinden. Op de topografische kaart van 1968 is voor het laatst de parkstructuur duidelijk merkbaar. Later vervaagt deze in de toenemende bebossing.

De oost-west georiënteerde drevenstructuur bleef als basispatroon bestaan, waarbinnen de recreatieve delen werden ingevuld. Het kasteel en parkdomein van Puyenbrug maken ook deel uit van het recreatiedomein.

Archeologie

In dit gebied komen een hele reeks belangrijke prehistorische vindplaatsen voor met name Wachtebeke-Oostdonk, Wachtebeke-Overlede, Wachtebeke ’t Mat,… . Nagenoeg alle epipaleolitische en mesolithische vindplaatsen liggen langs de noordelijke rand van het tardiglaciale meer, op de hoge, droge zandgronden. De vindplaatsen leverden honderden prehistorische werktuigen en artefacten op weliswaar verschillende periodes vermengd gezien de artefacten door veldprospectie aan het licht kwamen. Op enkele plaatsen kwamen ook neolitische artefacten voor. Het merendeel van de artefacten is vervaardigd uit een lokale gevlekte silex. Er mag verwacht worden dat ook ten zuiden van de dekzandrug in de afgedekte mergel- en veensedimenten tal van vindplaatsen, met een potentieel goede organische conservering aanwezig zijn. In de latere periodes is dit gebied vooral als landbouwgrond in gebruik en bleef het tot nu toe gespaard van groot grondverzet. Historische landschapsstudie zou hier meerdere sites met walgracht zoals dat in Oostdonk of de middeleeuwse sites in Papelaar kunnen situeren.

De site waarover er vrij veel gegevens beschikbaar zijn is het zogenaamde Kasteel van Eksaarde. Het werd vermoedelijk opgericht vóór 1200 door de graven van Vlaanderen om hun grondgebied te beveiligen en te verdedigen. Het is opgericht aan de rand van een moerassig gebied. Kort na 1200 werd het kasteel een stenen versterking. In de loop der eeuwen werd deze constructie uitgebouwd tot een imposante waterburcht. In 1734 werd het, na een periode van verval, uiteindelijk afgebroken. Toen in 1969 de grond voor de eerste maal werd omgeploegd, lag de bodem vol scherven. Om verdere beschadiging aan het archeologische relict te voorkomen, werd het omgevormd tot weiland. Met materiaal van het kasteel werd ooit een gebouwtje opgetrokken, de schaapstal genoemd.

Van de plaatsen waar er geen of weinig archeologische gegevens zijn wil dit geenszins zeggen dat het bodemarchief er vrij van archeologie kan verklaard worden. Dit heeft eerder te maken met een lacune in de kennis. Indien we te maken hebben met het ontbreken van gegevens of onvolledige informatie, dan dient de kans op voorkomen niet te worden geringschat, maar moet zij eerder maximalistisch worden ingeschat. Het overgrote deel van het archeologische erfgoed blijft echter steeds verborgen tot op het moment dat de bovenliggende lagen worden verwijderd.

  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven in 1845-1855, schaal 1:20.000.
  • Atlas Cadastral parcellaire de la Belgique, Philippe-Christian Popp, uitgegeven in 1842-1879, schaal 1:5000.
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven in 1846-1854, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Eerste editie, Krijgsdepot, uitgegeven in 1865-1880, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Tweede editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1880-1884, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Derde editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1889-1900, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Herziening derde editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1900-1930, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1928-1950, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Geografisch Instituut, uitgegeven in 1949-1970, schaal 1:25.000.
  • Topografische basiskaart numerieke reeks, Nationaal Geografisch Instituut, uitgegeven in 2009, schaal 1:10.000.

  • AMERYCKX J. & LEYS R. 1962: Bodemkaart van België, kaartblad 41W (Zeveneken) en verklarende tekst.
  • AMERYCKX J. & LEYS R. 1960: Bodemkaart van België, kaartblad 40 E (Lochristi) en verklarende tekst.
  • SNACKEN F. & SYS CH. 1990: Bodemkaart van België, kaartblad 41E (Lokeren) en verklarende tekst.
  • DE MOOR G. & VAN DE VELDE D. 1995: Quartairgeologische kaart, Kaartblad 14 Lokeren, Brussel.
  • SYS CH. & VANDENHOUDT H. 1990: Bodemkaart van België, kaartblad 26E (Stekene) en verklarende tekst.
  • BAETÉ H. 1994: Studie van de Heirnisse, Sinaai- Waas, Oost-Vlaanderen met klemtoon op historiek en vegetatie, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Gent.
  • BEAURAIN Y. 2000: Het Klooster van Boudelo 1700-1800, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, [online], geconsulteerd op http://www.ethesis.net/boudelo/klooster_boudelo/boudelo_inhoud.htm (geraadpleegd 2008).
  • BOEL M. 2000: Voorstel tot bescherming als Monument: de Etboshoeve, vml. herberg en bijhorend erf met schuur, linden en boomgaard, gelegen 9180 Moerbeke, Etbos 3; als dorpsgezicht: de omgeving van de Etboshoeve met de Etbosbrug en een deel van de Zuidlede, gelegen te 9180- Moerbeke (Waas), 21.
  • DE KEERSMAEKER L., BAETÉ H., CHRISTIAENS B., ESPRIT M., VAN DE KERCKHOVE P. & VANDEKERKHOVE K. 2006: Bosreservaat De Heirnisse: Monitoringrapport; monitoring van de dendrometrische gegevens en de vegetatie in de steekproefcirkels en de kernvlakte. rapport INBO.R.2006.7, Brussel.
  • DEMEY A. 1981: Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, Inventaris van het cultuurbezit in België, architectuur: deel 7n1 en 7n2: Provincie Oost-Vlaanderen, Arrondissement Sint-Niklaas.
  • DE MOOR G. 1963: Bijdrage tot de fysische landschapsvorming in Binnen-Vlaanderen, Tijdschrift van de Belgische vereniging voor Aardrijkskundige Studies 32, 329-433.
  • DE MOOR G. & HEYSE I. 1978: De morfologische evolutie van de Vlaamse Vallei, De Aardrijkskunde 4, 343-376.
  • DE VOS A. 1958: De middeleeuwe loop van de Durme en haar bijrivier de Poeke, Oostvlaams Verbond van de Kringen voor de Geschiedenis, 16.
  • HOFKENS E. & ROOSENS I. 2001: Nieuwe impulsen voor de landschapszorg. De landschapsatlas, baken voor een verruimd beleid. M&L Cahier 5, Brussel.
  • LANCLUS K. & VERBEECK M. 1993: Bouwen door de eeuwen heen, Inventaris van het cultuurbezit in België, architectuur. Deel 12n4: Provincie Oost-Vlaanderen, Arrondissement Gent, Kantons Evergem- Lochristi.
  • VAN ACKER E. 2001: Van 'Terlicht' tot 'Puyenbroeck'. Jaarboek van de Heemkundige Kring ‘Oud Wachtebeke’, 129.
  • VAN EETVELDE V. 1995: De Moervaartdepressie: Een landschaps-genetische en beleids-geografische benadering op mesoniveau, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Gent.
  • VERBRUGGEN C. 1971: Postglaciale landschapsgeschiedenis van zandig Vlaanderen, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent.
  • VERBRUGGEN C., DENYS L. & KIDEN P. 1991: Paleo-ecologische en geomorfologische evolutie van Laag- en Midden België tijdens het Laat-Kwartair, De Aardrijkskunde 3, 357-376.
  • VERHULST A. 1995: Landschap en Landbouw in Middeleeuws Vlaanderen, Brussel.

Bron: Aanduidingsdossier ankerplaats ‘Moervaartdepressie’, definitieve aanduiding 18/12/2009. Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Auteurs: Vanmaele, Nele
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    Bedmarlinie in de Moervaartdepressie

  • Omvat
    Herberg Etboshoeve en omgeving

  • Omvat
    Hof van Coudenborn en omgeving

  • Omvat
    Kasseiweg Etbos-Terwesttragel

  • Omvat
    Oostvaart en kasseiwegen

  • Omvat
    Prehistorisch sitecomplex in alluviale context van de depressie van de Moervaart

  • Omvat
    Wegedoorn in het Etbos

  • Is deel van
    Eksaarde

  • Is deel van
    Kemzeke

  • Is deel van
    Mendonk

  • Is deel van
    Moerbeke

  • Is deel van
    Sinaai

  • Is deel van
    Sint-Kruis-Winkel

  • Is deel van
    Stekene

  • Is deel van
    Wachtebeke

  • Is deel van
    Zaffelare


Waarnemingen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Moervaartdepressie [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135389 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.