erfgoedobject

Domein d'Ursel

bouwkundig / landschappelijk element
ID
127474
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/127474

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als beschermd cultuurhistorisch landschap Domein d'Ursel
    Deze bescherming is geldig sinds

Beschrijving

Het kasteel van Hingene, in zijn classicistische vorm ontworpen door Giovanni Servandoni in het derde kwart van de 18de eeuw, vormde eeuwenlang de residentie van de familie d’Ursel. De aanleg van het domein d’Ursel getuigt van diverse tuinarchitectonische stijlen van de 16de eeuw tot heden. Het landschap vormt een ensemble van het kasteel met park, ontworpen door Friedrich Eduard Keilig, en het gesloten valleigebied met de Hingenebroekpolder en het laat 18de-eeuwse paviljoen De Notelaer. Nut en sier werden hier op harmonische wijze met elkaar gecombineerd.

Fysische geografie

Topografie

Het domein d’Ursel bevindt zich deels in het poldergebied op het grondgebied van Hingene. Het besproken gebied bestaat uit twee deelgebieden die door middel van dreven met elkaar verbonden zijn en deel uitmaken van het domein d'Ursel, dat ooit tot 300 hectare groot was. Deze deelgebieden zijn enerzijds het park met bijbehorende toegangsdreven rond het kasteel d'Ursel en anderzijds het beboste gebied rond het paviljoen De Notelaer.

Het parkgedeelte met het kasteel leunt nauw aan bij de dorpskern van Hingene (ten westen) en wordt begrensd door de Wolfgang d'Urselstraat in het zuiden, waar zich de huidige hoofdingang van het 18de-eeuwse kasteelpark bevindt; de Edmond Vleminckxstraat in het westen, welke de verbinding vormt tussen de dorpskern van Hingene en het kasteelpark en waar zich tot in de 17de eeuw de hoofdingang tot het kasteelpark bevond; de Louis De Baerdemaeckerstraat in het noorden; akkers en weiden in het noordoosten en de Kleine Hinkstraat in het zuidoosten.

Aansluitend bij dit parklandschap horen ook de twee dreven die uitlopen tot in het omringende landschap, met name de Kasteeldreef (in het zuiden) en de Notelaerdreef (in noordelijke richting). De Kasteeldreef, aangelegd in 1784, maakt hierbij deel uit van het centrale perspectief in het verlengde van de nieuwe toegangspoort tot het domein en de Notelaerdreef vormt de verbindingsas van het kasteel met het gebied tegen de Scheldedijken en het paviljoen De Notelaer.

Het landschap nabij de Scheldedijken bestaat anno 2014 uit een bebost gebied dat gelegen is rond het paviljoen De Notelaer op de Hingenebroekpolder en de polder Het Zand. Dit deelgebied wordt begrensd door de Wielstraat in het zuiden, de Zijdeweg in het westen, de Schelde en Scheldedijken in het noorden met het paviljoen De Notelaer tegen de dijk ingeplant en de Notelaerdreef in het oosten.

De grenslijn van dit gebied wordt grotendeels bepaald door de aanwezigheid van een grachtenstelsel dat - net als de omwallingsgrachten rond het kasteel en parkbos - het gebied volledig omgeeft en als natuurlijke grens functioneert. De toegang tot dit domein beperkt zich dan ook tot de plaatsen waar de grachten overwelfd werden, zoals onder meer ter hoogte van de dreef langs het Ketelwiel, de centrale dreven door het hoefijzer (Zijdeweg en Wielstraat) en de dreef naar het paviljoen, waarbij smeedijzeren poorten aan deze toegangen als hekwerk fungeren. Enkel het paviljoen De Notelaer en een omliggend terrein van ongeveer 5 hectare is niet omgeven door deze grachten. Het gebied is op het moment van bescherming (2000) toegankelijk voor bezoekers via een weg naar de Notelaerdreef tegen de Scheldedijken en via toegangen op deze dijken.

Het domein d’Ursel is een vrij vlak gebied met beperkte reliëfverschillen, gelegen in de alluviale vlakte van de Schelde. Dit gebied is een cultuurlandschap, dat gekenmerkt wordt door de invloed die de eigenaars van het kasteel sinds de 17de eeuw op hun omgeving hadden. Het bevindt zich aan de rand van een zandrug die de Scheldevallei afbakent, waarbij de aanwezigheid van twee verschillende milieus ervoor zorgde dat er twee van elkaar gedifferentieerde landschappen konden ontstaan, die echter zowel ruimtelijk als historisch een geheel vormen en waarbij dreven de binding visualiseren. Het gebied wordt getypeerd door een zeer dicht draineringssysteem. De gronden nabij de Scheldedijken bestaan dan ook grotendeels uit bodems die gevoelig zijn voor wateroverlast en daardoor dikwijls in gebruik werden genomen als hooiland, weiland, griend (=wijmbos of teenbos) of populierbos. De gronden nabij de wielen daarentegen bestaan uit overslaggronden die samengesteld zijn uit humusarm, verspoeld matig grof pleistoceen zand, dat onder meer geschikt is voor beplanting met loofhout. In de omgeving van het kasteel zijn de gronden echter vrij droog en geschikt gemaakt voor de aanleg van het park en de aanplanting met loofhoutsoorten, met uitzondering van het parkbos-oost dat gekenmerkt wordt door vochtigere grondsoorten, waardoor de aanleg pas later gebeurde en ook beperkter was.

Geologie en bodem

Het geologische substraat bestaat uit mariene sedimenten afgezet tijdens het oligoceen (33,7 tot 23,8 miljoen jaar geleden). De afzettingen behoren tot de Formatie van Ruisbroek. Het pleistoceen dek (2,6 miljoen tot 10 000 jaar geleden) wordt vooral gekenmerkt door de dekzanden met een variërende bijmenging met leemdeeltjes. De holocene afzettingen (10 000 jaar geleden tot heden) zijn van betekenis in de alluviale Scheldevlakte waar oppervlakteveen voorkomt voor zover het later niet werd ontgonnen of door dijkdoorbraken weggeslagen. Op dit veen rust een rivieralluvium, dat qua textuur kan variëren van zware klei tot kleiig zand.

Op de bodemkaart van België wordt de omgeving van het kasteel, de Edmond Vleminckxstraat, het begin en eindpunt van de Kasteeldreef en de boswachterswoning in het parkbos-oost aangeduid als bebouwde zone. Het parkbos en het meest zuidelijke deel van het oostelijke parkbos werden aangeduid als vergraven terrein, bestaande uit gronden die tijdens het graven van de walgrachten gedeeltelijk werden opgehoogd. De bodem op deze terreinen is voor het grootste deel droge zandgrond. Het parkbos-oost bestaat voornamelijk uit natte gronden op licht zandleem met een zandsubstraat beginnende op geringe diepte. Door de aanleg van de dreven die in functie van het kasteel werden aangelegd werden de bodems van de dreven sterk door de mens beïnvloed. Zo bestaat de Kasteeldreef in het noorden uit matig droge bodems op zand en matig natte gronden op lemig zand met sterke antropogene invloed en met als enige uitzondering hierop een strook matig droge lemige-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont in het zuidelijkste deel. De Notelaerdreef en de dreef langsheen de wielen die de verbinding maken met de Schelde bestaan eveneens uit kunstmatige gronden, ze werden namelijk opgehoogd.

In tegenstelling tot het park rond het kasteel en de dreven errond vertoont het gebied in de omgeving van het paviljoen De Notelaer een eerder beperkte verstoring van de bodemlagen en een duidelijke opeenvolging van bodems die naarmate men verder van de Schelde trekt droger worden. De enige volledig kunstmatige gronden zijn dan ook de Scheldedijken, met de inplantingsplaats van het paviljoen die als vergraven terrein werden aangeduid. Landinwaarts, ten westen van het paviljoen, bestaan de bodems uit een brede strook met zeer natte gronden op klei met een sterke antropogene invloed, vooral ten gevolge van turfwinning; gevolgd door een kleinere strook met zeer natte gronden op klei met een veensubstraat op geringe diepte. In het zuidwesten van het hoefijzer en in het oosten van het paviljoen zijn de gronden iets minder nat, zodat de bodems dan ook beschreven zijn als natte gronden op klei, met een veensubstraat op geringe diepte, waarbij in het westen ook nog een klein deel voorkomt met zandsubstraat op geringe diepte. Naarmate men verder zuidwaarts trekt, komt men achtereenvolgens volgende grondsoorten tegen: natte gronden op licht zandleem; matig natte gronden op lemig zand en matig natte gronden op licht zandleem, met in de zuidwesthoek bijkomend een zandsubstraat op geringe diepte. Ter hoogte van de wielen verschilt de bodem door de aanwezigheid van matig droge gronden op zand.

Vegetatie

Fytogeografisch is het domein gelegen in het Vlaams district, dat gekenmerkt wordt door quartaire zandafzettingen. Op landschappelijk vlak kan men het gebied onderverdelen in verschillende entiteiten, die qua uitzicht sterk verschillen, maar die door hun historische achtergrond en de aanwezigheid van verbindingsdreven nauw aan elkaar verwant zijn. Zo onderscheidt men ten tijde van de bescherming (2000) het landschap gevormd door het kasteelpark met de bijbehorende parkbossen, het landschap gevormd door het jachtgebied rond het paviljoen De Notelaer en de Notelaerdreef.

Het park en voornamelijk het parkbos-oost worden gekenmerkt door een rijke mycoflora, die ontstond door de grote variatie aan microhabitats in dergelijke parken, waaronder de aanwezigheid van verschillende oude boomsoorten, dood hout, onbemeste grasvlakten met bomen, dolomietpaden en walkanten. In de soortenlijst uit de periode 1989-2000 treft men een aantal zeldzame tot zeer zeldzame soorten aan zoals kapjesmorieltje en spikkelparasolzwam en vooral Melanoleuca griseofumosa en Psilocybe physaloides.

Kasteelpark en parkbossen

Dit deelgebied kan door de structuur verder opgedeeld worden in drie entiteiten, met name het park met het kasteel, het parkbos achter het kasteel en het parkbos-oost.

Het park is een cultuurlandschap en bestaat uit aangeplante boomgroepen, dreven, hagen, waterpartijen en bebouwingen. De struik- en kruidlaag is meer natuurlijk, maar in dit deel van het gebied door intens gebruik vrij beperkt. Men treft er naast bossoorten ook soorten aan die kenmerkend zijn voor gestoorde omgevingen, planten van matig vochtige graslanden, planten kenmerkend voor kaalkapplaatsen en planten van vijvers en vijverranden. Het natuurlijkste aspect in dit gebied vindt men terug in de beboste zones van het park, door de aanwezigheid van oude hoogstammige bomen en struikgewas, met onder meer braam, beuk, gewone es en grauwe wilg en enkele meer typerende parkbomen waaronder blauwe atlasceder, Japanse notenboom (gingko) en moerascipres. Onder de dominante kruidige plantensoorten valt de aanwezigheid van adelaarsvaren sterk op.

Het parkbos is het beboste gebied gelegen achter het park, dat van het park gescheiden wordt door een dwarsgracht op de omwallingsgrachten. Het is net zoals het park een cultuurlandschap, maar het heeft een meer natuurlijk ogend, bebost karakter. De structuur en vegetatie wordt er bepaald door de ganzenvoet met drie dreven die het parkbos doorkruisen en het opdelen in vier zones. Zones 1 en 2 bestaan vooral uit hakhout in de diameterklasse van 5 tot 20 centimeter en zijn opgeplant met zomereik, ruwe berk, gewone robinia en Amerikaanse eik, waarbij de twee laatste overheersen; zones 3 en 4 bestaan overwegend uit hoogstammige bomen met diameterklasse 40 tot 60 centimeter met zomereik, beuk, gewone esdoorn en Amerikaanse eik. In zones 2 en 3 is opnieuw een dominantie van adelaarsvaren in de kruidlaag kenmerkend. De rest van de kruidlaag in dit parkbos is hierdoor en door de dichte boom- en struikbestanden zeer beperkt, te meer door de aanwezigheid van een dikke laag bladstrooisel. Tussenin kunnen een aantal typische stinsenplanten onderscheiden worden zoals wilde hyacint, wilde narcis en lelietje-van-dalen. De bomen en struiken in dit bos zijn voornamelijk gewone robinia, Amerikaanse eik, ruwe berk, beuk, cultuurpopulier, zwarte els, gewone esdoorn, grauwe wilg, haagbeuk, hazelaar, hemlock, laurierkers, wilde lijsterbes, Pontische rododendron, rode en witte paardenkastanje, sporkehout, tamme kastanje, gladde iep, gewone vlier, vogelkers, abeel en zomereik.

Het parkbos-oost heeft in vergelijking met beide voorgaande delen van het parklandschap het meest natuurlijke uitzicht, met een rijkere kruid- en struiklaag. De oorzaak hiervan is de beperktere betreding van het gebied en de gavere bodemstructuur met de hiermee gepaard gaande grotere variatie aan vochtigheidsgradiënten. In de kruidlaag treft men een grote verscheidenheid aan van soorten uit het elzen-vogelkersverbond. De struiklaag is eveneens veel soortenrijker. De boomlaag in dit parkbos bestaat voornamelijk uit beuk, eik, es, gewone esdoorn, linde, iep, plataan, wilg en met als kenmerkende elementen een rij moerascipressen, beeldbepalende dreven en beukenbos met slechts een zeer beperkte ondergroei. In dit gebied komen geen cultuurpopulieren voor, behalve op een perceel aan de oostelijke rand van het parkbos.

Jachtgebied rond paviljoen De Notelaer

Dit is het landschap gelegen tegen de Scheldedijken, dat via dreven verbonden is met het kasteelpark. Het gebied bestaat uit natte valleigronden die weinig geschikt zijn voor de moderne landbouw, zodat ze grotendeels bebost werden met cultuurpopulier. De open ruimten beperken zich tot de omgeving van het paviljoen en het wiel tegen de Wielstraat. In dit gebied treft men enkele wielen of doorbraakkolken aan, ontstaan ten gevolge van dijkbreuken in de 16de eeuw. Ze vormen door hun natuurlijke ontstaansgeschiedenis belangrijke elementen die bijdragen tot de biologische waarde van het gebied.

Twee zones vertonen een meer parkachtige aanleg, met name de omgeving van het paviljoen en het gebied nabij het wiel tegen de Wielstraat. Deze twee zones worden dan ook gekenmerkt door de aanwezigheid van aanplantingen met loofhoutsoorten, waaronder: Amerikaanse eik, ruwe berk, (bruine) beuk, zwarte els, gewone es, gewone esdoorn, zilverlinde, gewone plataan, rode en witte paardenkastanje, treurwilg, wintereik, zomereik, zilveresdoorn en naaldhoutsoorten waaronder zwarte den aan het wiel. In de struiklaag vindt men er braam, eenstijlige meidoorn, Pontische rododendron, taxus, gewone vlier en diverse cultuurwilgen, deze laatste als relicten van de vroeger alom aanwezige mandenmakerij. Het overige gedeelte van het gebied bestaat uit populierenbossen met een onderlaag van voornamelijk zwarte els, gewone vlier en wilgenstruweel. De kruid- en struiklaag in het gebied duidt op vrij voedselrijke grond, met een variatie aan planten naargelang de groeiplaats onder productiebos, park of dreven.

Notelaerdreef

Deze dreef vormt de verbindingsweg van het kasteel met de Scheldedijken en het paviljoen De Notelaer. De beplanting kenmerkt zich door een rijke kruidlaag met plantensoorten van uiteenlopende vrij natte tot drogere bodems, naargelang van de standplaats aan de voet of langs de wegrand van de dijk. De heraanplanting van de dreef gebeurde met zomereik van klein kaliber, waardoor tot op het moment van de bescherming (2000) het dreefaspect nog niet hersteld werd.

Fauna

De broedvogelgegevens zijn gebaseerd op waarnemingen verricht tijdens de broedvogelinventarisatie in 1987-1988. Soorten kenmerkend voor gebieden met een aanwezigheid van cultuurelementen, zoals gebouwen, dreven en parkaanleg, zijn kerkuil, zwarte roodstaart, boerenzwaluw, huiszwaluw, winterkoning en kauw. Meer typische parkvogels zijn onder andere bosuil, kleine en grote bonte specht, heggenmus, roodborst, nachtegaal, zanglijster, spotvogel, gekraagde roodstaart, tuinfluiter, zwartkop en tjiftjaf. Houtsnip, holenduif, koekoek, groene en zwarte specht zijn onder meer kenmerkende soorten voor de beboste omgevingen. Enkele roofvogels in dit gebied zijn havik, sperwer, buizerd, torenvalk, wespendief en ransuil. Soorten kenmerkend voor grasland en weide zijn kievit, veldleeuwerik en braamsluiper. IJsvogel, oeverzwaluw en witte kwikstaart zijn dan weer typerend voor gebieden met water. Nabij De Notelaer komen vogelsoorten typisch voor vochtige, moerassige gebieden voor, zoals waterral, meerkoet, blauwborst, paap, sprinkhaanrietzanger en bosrietzanger.

Het parkbos-oost vormt door de grote aanwezigheid van grachten en plassen een aantrekkelijke plaats voor amfibieën, zoals de bruine en groene kikker, de gewone pad, de kamsalamander en de kleine watersalamander.

Cultuurhistorie

Historische evolutie van het domein d’Ursel

De eerste melding van een grote woonstede op deze site is een diploma uit 1120. De eerste woning, het hof te Hingen, was een belangrijk stenen buitenverblijf bij de moerassen waar de Schelde en Rupel samenvloeiden. Hingene, dat eerst deel uit had gemaakt van het domein van Rumst, werd in 1535 verkocht aan het huis Oranje-Nassau. In 1556 is er sprake van de verkoop van "een stynen huys en hoff mette andere huysingen van schueren stallen ende andersins daerop staende" van rentmeester Thibault Barradot aan ridder Dierick van de Werve. De aankoop van het huis werd gevolgd door verbouwingswerken, maar een financiële tegenslag ten gevolge van een overstroming in 1592 dwong de nieuwe eigenaar ertoe het huis in 1608 te verkopen aan Conrard Schetz.

Intussen had Melchior Schetz of Schetzenberg de heerlijkheid Hingene in 1560 verworven en onmiddellijk terug doorverkocht aan zijn broer Gaspar, de heer van Grobbendonk, welke gehuwd was met Catharina van Ursel. Het is hun zoon, Conrard Schetz, die vanaf 1617 de naam d’Ursel zou dragen, die de heerlijkheid erfde en er in 1608 het huis verwierf. In de tweede verkoopakte wordt het huis als volgt beschreven: "eene groote schoone huysinghe van plaisancie rontomme bewatert met een groot waeter ende optreckende brugge", waarbij er tevens gewag wordt gemaakt van een neerhof, stallingen, twee boomgaarden, een weg naar de kerk, meerdere dreven beplant met eiken en van een grote stenen toren, verscheidene verdiepingen hoog, die dienst deed als duiventil.

De gravure van A. Sanderus (1586-1664) is een illustratie van het kasteel ten tijde van Conrard Schetz (1553-1632). Op de illustratie is te zien dat het kasteel er een tweede toren heeft bijgekregen en dat het omgeven is door een klein watervlak. Ten zuiden van het kasteel bevindt zich het Laathof met het toenmalige neerhof en op de voorgrond een langwerpig gebouw, vermoedelijk de oranjerie. In het westen, langsheen de Edmond Vleminckxstraat, bevinden zich twee toegangen, één langs de achterzijde van het kasteel en een tweede in het zuiden voorbij het Laathof. Deze laatste toegang was de hoofdingang van het domein tot in 1760, datum waarop op basis van het ontwerp van de architect Giovanni Servandoni een nieuwe hoofdtoegang langs de Wolfgang d'Urselstraat werd aangelegd. De oostzijde van het park wordt in deze periode gekenmerkt door de renaissancestijl: het park is samengesteld uit parterres met een regelmatig en symmetrisch stramien van vierkanten met voor elk een eigen bestemming, zoals een boomgaard, een moestuin en een siertuin. Elk tuindeel is hierbij door de omsluiting met heggen, pergola’s of loofgangen opgebouwd als een geïsoleerd deel, dat enkel via onderling gelijkwaardige assen losstaand van het gebouw of de omgeving verbonden is. De ligging van de gebouwen en van de verschillende onderdelen in de tuin geven hierdoor aan het geheel een kleinschalige en besloten indruk. De zuidoostelijke grens van het kasteelpark bestaat op dat moment uit een dreef en twee kleine paviljoenen die men ook op latere afbeeldingen nog zal terugvinden. Kenmerkend voor de tuin in de tijd van Sanderus is de dreef die het gehele domein doorkruist en doorloopt in het noorden tot aan de Scheldedijken. Op de plaats van het rond 1870 aangelegde parkbos-oost zijn er op dat ogenblik enkel open vlakten en enkele bossen op te merken.

Rekeningen uit 1671, ten tijde van François graaf d’Ursel (1659-1696), maken vermelding van de uitbreiding van de tuin rond de woning met een parkbos achter het kasteelpark. De basisvorm voor dit nieuwe parkbos was een stervormig patroon, bestaande uit een cirkel, van waaruit twaalf lanen vertrokken doorheen een regelmatig aangeplant bos met els en iep. Zijn opvolger, Conrard-Albert d'Ursel (1665-1738), liet eveneens grote werken uitvoeren aan het goed. Zo werden onder meer aan de buitenzijde de Edmond Vleminckxstraat en de omwallingsgrachten aangelegd en in het park de prachtige tuinen ‘à la française’ (barokstijl), omringd met water. De aanvoer van het water in deze nieuwe wallen gebeurde oorspronkelijk via een kunstmatige ondergrondse verbinding met de Vliet, die tot aan de wal in de Edmond Vleminckxstraat liep. Een bekkensysteem zorgde hierbij voor de compartimentering van de walgrachten, zodat water uit de hoger gelegen walgrachten niet onmiddellijk kon afvloeien naar de lager gelegen walgrachten. De toepassing van dergelijk systeem maakte het dan ook mogelijk om met relatief weinig water de waterstand in de nieuwe omwallingsgrachten toch op peil te houden. De nieuwe aanleg van het park, met grachten en bomenrijen errond, zorgde voor een begrenzing van het kasteelpark en het parkbos ten opzichte van de omgeving. De nieuwe grenslijn doet echter geen afbreuk aan de verwevenheid van het kasteeldomein met de dorpskern en versterkte deze zelfs, omdat de Edmond Vleminckxstraat werd aangelegd als een dreef die aansloot bij het park, parallel met de omwallingsgracht.

In 1710-1714 werden verbouwingen uitgevoerd naar ontwerp van de Franse architect Jean Beaucire, die het kasteel zijn huidige grondplan gaven. De voorbouw, linkervleugel en brug werden gesloopt en heropgebouwd met recuperatie van afbraakmateriaal. De oude voorbouw werd vervangen door een gebogen façade, bekroond met een balustrade.

Uit rekeningen daterende uit 1712 kan men afleiden dat er aan de toegang langs de Edmond Vleminckxstraat een nieuwe poort werd gebouwd, bestaande uit twee poortgebouwtjes met ertussen zuilen in blauwe steen en verbonden door middel van een smeedijzeren traliewerk. De werken betreffen een verbouwing van de toegangspoort die tot 1760 zou fungeren als hoofdingang tot het domein. Een andere toepassing van blauwe steen in de tuin vindt men terug bij de balustrades rond de kasteelvijver en op de brug voor het kasteel.

De tekening van G. De Bruyn (1716) is een weergave van het kasteel en de tuinaanleg ten tijde van Conrad-Albert d'Ursel (1665-1738). Op de tekening bemerkt men ten westen en ten oosten van het kasteel rechthoekige parterres met drukke tekeningen, alsook meer eenvoudige perken met gazons (boulingrins). De zuidoostzijde van het kasteel kreeg daarentegen door een betere oriëntatie een grotere sierwaarde. Aan deze zijde ziet men dan ook twee parterres de broderie en een boulingrin, met in elk een eigen watervlak met fontein. De figuur geeft ook een beeld van de nieuwe afsluitingen in blauwe steen rond het kasteel, de vijver en het Laathof weer. Een nieuw element in de tuin is een driehoekig doolhof omgeven door een gracht ten westen van het parkbos.

Kenmerkend voor de periode waarin deze nieuwe tuin werd aangelegd (met name de 17de eeuw) is het begrip van 'natuur als geordend geheel', waarbij op het menselijk kunnen vertrouwd wordt. De kunstvormen krijgen een eigen geleding: een inleiding, het eigenlijke stuk en een afsluiting. De tuinen worden een uitstraling van macht over een grote uitgestrektheid, voor het eerst wordt nu het omringende landschap verfraaid tot een tuin. Het gebruik van een centrale as op het gebouw en de hoofdruimte binnen zorgt voor een ruimtelijke werking, waardoor tuin en gebouw één geheel gaan vormen. De relatie tuin en landschap wordt bekomen door lanenstelsels die tot ver in het omringende landschap doordringen, zoals de Notelaerdreef.

In tegenstelling tot de voor deze tijd gangbare mode is er in deze tuin door de aanwezigheid van de hoofdingang langs de westzijde geen sprake van een uitgesproken centrale as als kenmerk voor de barokstijl. Deze as zal pas later op basis van het ontwerp van de architect Servandoni uitgewerkt worden. Kenmerken van de baroktuin in dit park zijn de parterres de broderie, welke zich in de hoofdassen bevinden; de ruimten gelegen naast de hoofdassen, gevuld met boomgroepen (bosquets); de waterpartijen dwars op de centrale as en de vierkanten die rechthoeken worden met verhouding drie vijfde.

Een overzichtsplan van het park en kasteel, opgemaakt door landmeter C. Everaert in 1738, toont dezelfde tuin als deze voorgesteld door G. De Bruyn. Uit dit overzichtsplan blijkt echter dat de tuin vereenvoudigd werd. De parterres langs de westzijde van het kasteel zijn op dit plan niet meer terug te vinden en langs de oostzijde kan men slechts een parterre de broderie met fontein en twee boulingrins terugvinden. Het aantal balustrades blijkt eveneens veel bescheidener te zijn uitgevoerd dan op de prent voorgesteld door G. De Bruyn. Het plan van landmeter Everaert geeft bovendien een correct beeld weer van het parkbos, dat werd aangelegd in een stervormig patroon, waarbij uit een cirkelvormige open plaats, omgeven met kastanjebomen, twaalf lanen vertrokken doorheen het parkbos naar de dreven tegen de wallen. De belevingswaarde van dit sterbosje werd hierbij versterkt door de lanen aan te planten met verschillende boomsoorten. Van de drie lanen (ganzenvoet), die de vorm van het parkbos tekenen, was er nog maar één aangelegd, met name deze in het verlengde van de Notelaerdreef, die voor de verbinding zorgt van het domein met de Scheldedijken. Een andere verbinding in het parkbos werd gevormd door de twee brugjes die zich bevonden aan beide uiteinden van de dwarse gracht, die het park en parkbos van elkaar scheidde. Op het plan zijn ook de verschillende gebouwen in het park op te merken, zoals onder meer de twee poorthuisjes aan de Edmond Vleminckxstraat, het neerhof, het Laathof, de oranjerie, twee paviljoentjes in het oosten (confer Sanderus) en een gebouwtje in het parkbos. Voorbij de oostelijke gracht is de eigendom aangeduid als bestaande uit bosgronden. De tekening van landmeter C. Everaert laat vermoeden dat de voorstelling door G. De Bruyn een idealisering van de tuin betreft en dat deze in feite slechts gedeeltelijk werd uitgevoerd.

Charles d'Ursel (1717-1775) liet vanaf 1759 door Giovanni Niccolò Servandoni (1695-1766), architect en decorateur uit Firenze, het huis met behoud van de 16de- en 17de-eeuwse traditionele kern ombouwen tot een zomerresidentie waardig voor zijn rang. Volgens de literatuur werd niet alleen het kasteel, maar de hele site bij het nieuwe ontwerp betrokken: onder meer het straathekken tussen twee wachtpaviljoentjes, waarvan één nog bestaand aan de Edmond Vleminckxstraat, de parkaanleg en dienstgebouwen maakten deel uit van het ontwerp. Als belangrijkste ingreep in de tuin wordt de aanleg van een centrale as loodrecht op de hoofdingang van het kasteel, waarvoor de oranjerie gesloopt werd, vermeld. Bij de realisatie van deze centrale as voorzag het ontwerp van Servandoni in de aanleg van een rond plein ter hoogte van de toegangsdreef naar de Edmond Vleminckxstraat gevolgd door een vierkantig plein nabij het Laathof, dat geflankeerd werd door twee vleugels. Het idee achter het ontwerp was de volle aandacht naar het kasteel af te leiden. Voor de aanleg van het nieuwe voorplein tekende de architect twee alternatieven: één met twee nieuwe, monumentale dienstgebouwen met koepel en een eenvoudiger versie met paviljoentjes verbonden door balustrades en leibomen, die het oude Laathof aan het oog moesten onttrekken.

Uiteindelijk werd slechts een eenvoudige aanplanting voor het plein voorzien.Andere ingrepen in de tuin omhelsden een verbreding van de gracht achter het kasteel tot een monumentaal watervlak en de inplanting van een nieuwe verbindingsbrug naar het parkbos in de as van het kasteel. Servandoni voegde tevens een oost-west-as toe in het domein. Aan de oost- en westzijde van het kasteel verving hij de parterres de broderie door strak afgeboorde grasparterres, zodat vanuit de belangrijkste salons een nieuwe zichtas op de tuin werd gecreëerd. Aan de oostzijde liep deze as verder door over de gracht en eindigde op de ijskelder. Uit plannen bewaard in het Rijksarchief blijkt dat de architect grootsere werken voorzag, met onder andere een tuinaanleg met paviljoentjes en triomfzuilen. Het is niet duidelijk hoeveel van deze plannen werd uitgevoerd.

De kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) toont het kasteel met park zoals het door Servandoni verbouwd werd. Op deze kaart is duidelijk de trapeziumvorm van het domein zichtbaar, omringd met grachten. In het zuiden bevindt zich nu de nieuwe centrale as, gericht naar het kasteel, met een rond plein ter hoogte van de vroegere toegangsdreef. De begeleiding van deze centrale dreef met lindebomen hield in dat alle aandacht toegespitst werd op het kasteel en dat het Laathof in het gezichtsveld vervaagde. Deze nieuwe centrale toegangsas werd aan de achterzijde van het kasteel na de waterspiegel verdergezet via de nieuwe brug in het parkbos, die nu uitgeeft op drie lanen, waarvan één in het verlengde van het kasteel ligt en één voor de verbinding zorgt met de Scheldedijken via een zijingang en brug uitgevend naar de Notelaerdreef. In het zuidoosten van het domein nabij de nieuwe toegang ziet men dat er een nieuwe oranjerie is gebouwd, ter vervanging van deze die afgebroken is en dat er moestuinen werden aangelegd. De zuidwesthoek kenmerkt zich door het kerkgebouw met kerkhof, dat via een pad verbonden was met het kasteeldomein. Het stratenpatroon rond het domein in deze periode stemt nog grotendeels overeen met het actuele patroon, behalve dat de Kasteeldreef ontbreekt. Op de kaart is evenmin een spoor te bemerken van het parkbos-oost. De oostgrens van het domein bestond uit de omwalling en een dreef aan de buitenzijde. Het overige gedeelte van het gebied werd ingenomen door akkers, weilanden en kleine bosjes. Nabij de inplantingsplaats van de boswachterswoning kon men reeds bebouwing waarnemen; volgens het Primitief kadaster betreft het echter niet de nog bestaande boswachterswoning. Kenmerkend voor het nieuwe tuinontwerp is dat de barokstijl met centrale dreven verder wordt uitgewerkt door de aanleg van de nieuwe toegangsdreef. De aanpak in dit domein is echter veel bescheidener dan bij de voorbeelden die we kennen in de Franse kasteeltuinen uit dezelfde periode.

In het gebied nabij de Scheldedijken is op de plaats waar het paviljoen De Notelaer zal gebouwd worden reeds bebouwing op te merken. Volgens gegevens uit 1770 betreft het een tolhuisje en herberg, gebruikt ten bate van een veerdienst die op deze plaats aanlegde. De bebouwing op deze site zou echter reeds van vroegere datum dateren; er wordt immers al een “huys aen de notelaer ” vermeld in de rekening van de heerlijkheid Hingene uit 1637. Het huis was gelegen aan de Scheldedijk vlak bij een notelaar die blijkbaar een functie had als bakenboom. Ten tijde van Ferraris bestond de omgeving hoofdzakelijk uit moerassige weiden omzoomd met bomen en met in het zuiden en nabij de Notelaerdreef enkele akkers omgeven met hagen. Op de Ferrariskaart kan men in het zuidoosten de wielen opmerken, waarbij één van de grootste tegen de Wielstraat gelegen is. Het huidige drevenpatroon met wegdraaiend hoefijzer, zoals men op later kaarten zal terugvinden, is nog niet aangelegd; de Notelaerdreef in het oosten, de Zijdeweg in het westen en de Wielstraat in het zuiden zijn wel terug te vinden. Tevens valt op te merken dat er een slingerende dreef loopt vanaf de Notelaerdreef tot aan de Scheldedijken langsheen de wielen. Deze dreef betreft de toekomstige toegangsdreef tot het paviljoen De Notelaer, die later zou rechtgetrokken worden tot aan het Ketelwiel achter het paviljoen.

Wolfgang Guillaume d’Ursel (1750-1804) verfraaide het kasteel verder, mogelijk onder leiding van Antoine-Joseph Payen l’ainé, en liet in 1784 het centrale toegangsperspectief naar het kasteel verlengen tot in het landschap door de aanleg van de Kasteeldreef. In 1792-1797 liet hij door architect Charles De Wailly in samenwerking met architect Antoine-Joseph Payen l’ainé het paviljoen De Notelaer bouwen in een classicistische stijl. Het nieuwe gebouw betrof een soort belvédère, zoals men in die tijd dikwijls op het uiteinde van een tuin of park bouwde. De constructie verschilde echter van gelijkaardige gebouwen omdat de afstand tot het eigenlijke park of tuin veel groter was dan normaal en omdat de ligging tegen de Scheldedijken een unieke vorm noodzakelijk maakte. De bouwvallig geworden woning van de veerman werd afgebroken en de benedenverdieping van het paviljoen werd als woning voor de veerman ingericht. Het nieuwe gebouw vormt één van de oudste bewaarde paviljoenen in de provincie Antwerpen.

De kaart van Vandermaelen (1846-1854) geeft een beeld van het landschap omstreeks 1850. Op deze kaart kan men de nieuwe dreef opmerken die het perspectief en de hoofdingang van het kasteel accentueren, met name de Kasteeldreef, en is het mogelijk om de inplantingsplaats van de bruggen in het park te situeren. Hierbij valt de nieuwe brug op die achter het kasteel ligt en een voortzetting is van de centrale perspectiefas doorheen het domein en de brug die voor de verbinding zorgt met de Notelaerdreef. Kenmerkend voor deze laatste brug is dat ze iets uit de as van beide dreven werd ingeplant. De reden voor een dergelijke inplanting is een voor het oog ononderbroken zicht vanuit het parkbos op de Notelaerdreef en de Scheldedijken in de verte te geven. In het park werden de parterres omgevormd tot bosquets met paden in eenvoudige geometrische figuren en werd er een nieuwe toegangspoort gebouwd, gebaseerd op het ontwerp van architect Servandoni. Dit nieuwe poortgebouw werd geflankeerd door twee dienstgebouwen, waaronder een koetshuis met koetsierswoning in het westen en een oranjerie in het oosten. Het parkbos in het oosten was reeds grotendeels in handen van de familie d'Ursel, maar behalve de dreef aan de buitenzijde van de omwalling was er nog geen nieuwe aanleg in dit deel van het domein te bespeuren. In het gebied rond het nieuwe paviljoen De Notelaer zijn de moerassen nabij de Scheldedijken grotendeels ingetekend als bossen en weiden. Nabij de Zijdeweg gaat het hier vermoedelijk om hooilanden. Het gebied aansluitend bij het paviljoen en de Notelaerdreef en het gebied bij de wielen (in het zuiden) is ingekleurd als akkerland.

In 1859 schonk hertog Charles-Joseph het domein Hingene aan zijn oudste zoon, Léon d'Ursel. Uit de akte is gekend dat het domein toen zijn grootste omvang had, met name ongeveer 293 hectare. In het parkbos-oost zijn dan de eerste ingrepen waar te nemen, zo is er een nieuwe kwekerij en is er sprake van een schildersatelier en een boswachterswoning aan de Kleine Hinkstraat.

In 1883 werd aan Friedrich Eduard Keilig (1827-1895) opdracht gegeven om een ontwerp te maken voor de heraanleg van het park en de aanleg van het parkbos-oost. De gebruikte vormgeving voor dit nieuwe plan was in gemengde stijl: deels regelmatige en deels landschappelijke stijl. Het plan voorzag in het behoud van de centrale as op het kasteel en van de ganzenvoet in het parkbos. Eén van de doelstellingen bij het ontwerp was om het centrale perspectief van de toegangsdreef op het kasteel te versterken. Dit werd verwezenlijkt door de Kasteeldreef als het ware te laten uitlopen tot in het park door middel van twee slingerende bomenrijen die tot bij het watervlak aan het kasteel naderden. Het betreft een idee dat voortbouwde op het plan van architect Servandoni. Het nieuwe ontwerp, voorgesteld door Keilig, hield eigenlijk een vereenvoudiging van het park in. Zo werden de parterres nabij het kasteel vervangen door losse boomgroepen verspreid op een grasvlakte en werd er slechts één parterre aan de oostzijde bewaard. Achter het Laathof hernam hij dit ontwerp door eveneens losse boomgroepen aan te planten en deze af te boorden met een bomenrij. Om een evenwicht te verkrijgen tussen het volume van het Laathof en de vlakte aan de oostzijde liet hij aan één zijde een in verband aangeplant bosquet uitwerken. In het parkbos werd deze vereenvoudiging eveneens doorgetrokken, vermits enkel de drie lanen van de ganzenvoet behouden bleven, met een vervaging van het oorspronkelijke sterbos tot gevolg. Evenals in het park beperkte de aanleg zich hier tot het aanplanten van enkele losse boomgroepen, met Amerikaanse eik, kastanjes, elzen, lorken, iepen, taxus en thuja. Het vogelvluchtperspectief op een potloodtekening van het domein (eind 19de eeuw) geeft een duidelijk beeld van de situering van het kasteel ten opzichte van de dorpskern van Hingene, de kerk en de Schelde bovenaan. De tekening wordt gekenmerkt door het ontwerp van Keilig, met name de doortrekking van de Kasteeldreef door de aanplanting van hoogstammige bomen in een slingerende beweging rond het cirkelvormig plein en uitlopend tot bij de waterspiegel aan het kasteel, waardoor het Laathof aan het oog onttrokken wordt. Op de tekening ziet men ook dat de vijver, de dwarsgracht en de oostelijke gracht met bomenrijen werden afgeboord. In het oosten ontstond hierdoor de Platanendreef, die ten bate van een open zichtpunt vanuit het kasteel in deze richting onderbroken werd aangelegd. In het zuiden vindt men de oranjerie met bijbehorende serres en moestuin terug, evenals een centraal pad dat voor de verbinding met het schildersatelier zorgt. Op de tekening ziet men ook reeds de aanzet voor de aanleg van het parkbos-oost. De aanleg van dit parkbos-oost dateert van 1894 en is gebaseerd op het ontwerp van Keilig. Het ontwerp bestaat uit een waaiervormige, open gazonruimte die gebruikt wordt om een perspectiefzicht vanuit het kasteel tot diep in het parkbos-oost te krijgen. Deze open gazonruimte wordt afgeboord door twee dreven, met name één met beuken en één met gewone essen die een coulisseneffect creëren. Een nieuwe brug ter hoogte van de opening zorgt voor de verbinding van het park met het nieuwe parkbos-oost.

In 1897 werd door rentmeester Thielemans een bijkomende uitbreiding voor dit nieuwe parkbos op plan gezet. Dit plan voorzag in de aanleg van twee nieuwe afwateringsgrachten en in een beplanting met voornamelijk hakhout in het bos. Op een nieuw aangekocht perceel in het noorden werd een tweede verbindingsbrug gerealiseerd.

De topografische kaart van het Institut Cartographique Militaire uit 1924 is een weergave van het domein bij het begin van de 20ste eeuw. Deze kaart toont de nieuwe verbindingsbruggen met het parkbos-oost en het ontwerp met de waaiervormige ruimte zoals het uitgevoerd werd. De nieuwe ontwerpstijl die gebruikt werd voor dit parkdeel vormt een typisch kenmerk van de landschapsstijl, waarbij men van de tuin een ideaal landschap met een voor de wandelaar boeiende opeenvolging van ervaringen tracht te maken. Kenmerkend voor de landschapsstijl in deze tuin is het doorzicht dat gevormd wordt, waarbij boomgroepen als coulissen fungeren. Een tweede coulisse in dit parkbos wordt gevormd door een kleine rechthoekige open ruimte omgeven door moerascipressen. Deze ruimte is gelegen in het verlengde van de dwarse omwallingsgracht (die het park en het parkbos-noord van elkaar scheiden) en tussen de twee dreven die parallel met elkaar lopen in het nieuwe parkbos. Ook bij het paviljoen De Notelaer werd in dezelfde periode een parkbos aangelegd. Ten zuiden van dit parkbos werd een ovaalvormige open ruimte aangelegd die als hooiland en wijmenveld fungeerde. Deze ruimte werd begrensd door bossen en boomgroepen bestaande uit voornamelijk parkbomen. De andere open ruimten in het gebied beperken zich tot de omgeving van het Ketelwiel en het wiel aan de Wielstraat, waarbij hun begrenzing eveneens gekenmerkt wordt door een omzoming met parkbomen. Het overige deel van het gebied bestaat echter hoofdzakelijk uit bossen met in westelijke richting een kenmerkend drevenpatroon, dat er vanuit het paviljoen uitziet als een voor het oog wegdraaiend hoefijzer. Dit hoefijzervormig drevenstelsel wordt daarbij doorkruist door twee centrale dreven die voor de verbinding zorgen met de Zijdeweg enerzijds en de Wielstraat anderzijds, waardoor het hoefijzer als het ware in vier kwadranten opgedeeld wordt. Naast deze beeldbepalende dreven treft men echter ook nog steeds de dreef aan die via de wielen en het hooilandje een verbinding maakte met het paviljoen. Op de huidige illustratie kan men hierbij duidelijk opmerken dat deze dreef haar slingerende vorm verloor ten bate van een meer rechtlijnige aanleg. Het gebied rond het paviljoen onderscheidde zich van het eigenlijke parkdomein rond het kasteel door het in elkaar vloeien van nutsfunctie en sierfunctie in het landschap, terwijl rond het kasteel de sierfunctie in hoofdzaak primeerde.

De topografische kaart van het Militair Geografische Instituut uit 1970 en de luchtfoto’s uit 1969 en 1971 geven het landschapsbeeld van het gehele domein weer kort voor de aankoop van het kasteel door de gemeente en de latere overdracht aan het Vlaams Staatssecretariaat voor Cultuur, Toerisme en Huisvesting na de opslorping van Hingene door de gemeente Bornem. In het gebied rond het paviljoen merkt men de doortrekking van de dreef dwars op het hoefijzer tot aan de Scheldedijk op, evenals het drevenpatroon zoals men het nu nog grotendeels kan terugvinden. De tuinaanleg in de onmiddellijke omgeving van het paviljoen bestaat uit een open ruimte in het westen en een rechthoekige vijver afgezoomd met platanen in de as achter het paviljoen. Andere open ruimten in het gebied beperken zich tot de omgeving van de wielen en een ruimte tussen de Notelaerdreef en de dreef langsheen de wielen. De rest van het gebied wordt ingenomen door bossen.

In tegenstelling tot het landschap nabij de Scheldedijken merkt men op de documenten dat het landschap in de omgeving van het kasteel sterk in verval is geraakt. Dit verval uit zich onder meer door het verdwijnen van de bosquets met kleine paden, die vervangen werden door grasvlakten, maar ook door het vervagen van de structuren in het park, zoals het sterbosje in het parkbos en de waaiervormige open ruimte in het oostelijke parkbos. Op de luchtfoto ziet men ook dat de waaiervormige ruimte herleid werd tot een smalle grasstrook afgeboord met bomen, waardoor het ontwerp van Keilig nog enkel te herkennen is aan de dreven die vroeger deze coulisse vormde. De verbindingsbruggen tussen het park en het parkbos-oost zijn op de foto's wel nog duidelijk aanwezig, ze zullen pas later gesloopt worden bij de verkoop van de eigendom door de familie d'Ursel aan verscheidene eigenaars, waaronder de gemeente Hingene. Eén van de meest ingrijpende wijzigingen in het park werd echter veroorzaakt door het verdwijnen van de lindebomen langs de toegangsdreef naar het kasteel. Het wegnemen van deze bomen had tot gevolg dat de toegangsperspectief, zoals deze ooit door Servandoni en Keilig was gepland en waarbij het kasteel als aandachtspunt in de tuin geplaatst was, verbroken werd. Op de kaart uit deze periode kan men voor het eerst duidelijk de structuur van het parkbos-oost aflezen. Zo ziet men dat er parallel met de omwallingsgrachten twee dreven het parkbos-oost doorkruisen, waarbij een dreef tegen de omwallingsgrachten ligt en de andere centraal door het parkbos loopt. Beide dreven worden onderbroken ter hoogte van de vroegere waaiervormige open ruimte. Op de foto kan men ook de reeds beschreven rechthoekige coulisse terugvinden die voor een doorzicht zorgt tussen beide dreven en de dwarsgracht. In de zuidwesthoek van dit parkbos, op de hoek van de Koningin Astridlaan en de Kleine Hinkstraat, is er een nieuw gebouwtje te merken. Het betreft de Sint-Benedictus kapel daterende uit 1888, die voor de Tweede Wereldoorlog op de scheiding van de Grote Kouterweg en de Eikevlietweg was gebouwd en door de Duitse bezetter verplaatst werd naar de huidige locatie om een vliegveld te kunnen aanleggen.

Op 13 december 1973 verliet de familie d'Ursel het kasteel na reeds voordien afstand gedaan te hebben van het paviljoen nabij de Schelde. De gemeente Hingene slaagde erin om het kasteel, het park en het parkbos te verwerven; het parkbos-oost werd echter aan een privé-eigenaar verkocht, met als gevolg dat het gebied gesplitst werd en dat alle verbindingsbruggen met het parkbos-oost verdwenen.

De gemeentefusie in 1977 wijzigde opnieuw de eigendomstoestand, zo werd de gemeente Bornem de nieuwe eigenaar, waarbij het kasteel en de andere gebouwen overgedragen werden aan het Vlaams Secretariaat voor Cultuur, Toerisme en Huisvesting (Vlaams Gewest). Het Laathof werd na de overdracht omgevormd tot jeugdhotel door het Commissariaat-generaal voor Toerisme. Volgend op deze laatste wijzigingen in eigendomstoestand werd er in 1981-1982 door Openbare Werken een renovatie van het voorpark uitgevoerd, dat toen nog enkel uit grasvlakten en bos bestond. Bij de renovatie werd er gekozen voor een Franse tuin om de tuin opnieuw een meer formele rechtlijnige structuur te geven. In het nieuwe ontwerp van het voorpark werd de hoofdas zeer breed gehouden en begeleid door twee parallelle assen die vertrekken vanop de dwarsas op de toegang aan de Edmond Vleminckxstraat tot aan de dwarsgracht. De resterende bomen langs de hoofdas werden hierbij geveld om een brede laan vanaf de Wolfgang d'Urselstraat tot aan het kasteel te realiseren. Dwarsassen op de hoofdas voor het kasteel dienden voor de verbinding met het Laathof, een rozentuin en de bosschages. Binnen deze assen vond men de nieuwe grasparterres, de nieuwe rozentuin, de loofgang en het Laathof. De nieuwe parterres waren langwerpig van vorm, bezaaid met siergras en met in elk twee ronde bloemperken. Een loofgang aan de oostzijde van de parterres zorgt voor een tegengewicht ten opzichte van de massa van het Laathof. Tegen deze loofgang lag ook de nieuwe rozentuin, opgebouwd uit drie plantvakken en afgeboord met buxus. Bij de heraanleg van de bosschages werden de bestaande bomen zoveel mogelijk gespaard en waar nodig aangevuld met bosplantsoen. In het voorpark werden buiten deze assen twee tuingedeelten heraangelegd in een stijl die totaal afwijkt van de Franse tuinen, met name de tuin links van de ingangspoort die los van structuur is en omgeven wordt door sierheesters. Het betreft een tuin die deel uitmaakt van het artistiek centrum De Casteleyn en die als openluchttentoonstellingsruimte fungeert. De andere tuin bevindt zich rechts van de ingangspoort en bestaat uit een speeltuin met losse structuur en een parking met uitgang langs de Wolfgang d'Urselstraat. De heraanleg van dit gedeelte ging gepaard met de verdwijning van de oranjerie en de moestuin uit het park.

De renovatie van het domein beperkte zich tot het eigenlijke park, waarbij de ingreep in het parkbos enkel de afbraak inhield van de in verval geraakte brug naar de Notelaerdreef. De afgebroken constructie betrof een bakstenen brug in tongewelf met drie bogen waarbij in de middelste boog een ophaalbaar schot voorzien was, dat in functie van het bekkensysteem kon op- of neergelaten worden. De relingen van de brug waren vervaardigd uit smeedijzer staande op arduinen sokkels. Bij de vervanging in 1987 werd geopteerd voor een met hardhout afgewerkte metalen brug. Omdat het parkbos-oost in 1982 nog steeds eigendom was van een privé-eigenaar, werden er hierin geen werken voorzien, waardoor de structuur verder vervaagde. Niettegenstaande dit structuurverlies had het beperkte gebruik een positieve invloed op de ecologisch waarde van het oostelijke parkbos. Het idee van Keilig en Servandoni, waarbij het kasteel als centraal aandachtspunt in de tuin geplaatst was, werd bij het nieuwe ontwerp niet hernomen, waardoor het kasteel ten gevolge van de verbreding van de toegangsdreef los kwam te staan in de tuin.

Na de herinrichting van de tuin werd het domein terug overgedragen aan de gemeente, met uitzondering van het kasteel en het Laathof, dat eigendom bleef van het Vlaams Gewest. In 1984 bleek het parkbos echter zodanig in verval te zijn geraakt dat hier ook werken nodig waren. De gemeente Bornem stelde dan ook een beheersplan op met het doel de structuur van het parkbos te herstellen. Intussen werden er in datzelfde jaar aan de buitenzijde van het kasteel restauratiewerken uitgevoerd, onder leiding van het architectenbureau D. Van Impe. Het park van circa 18 hectare werd voor het publiek opengesteld.

In 1987 bleek het bekkensysteem dat het waterpeil in de omwallingsgrachten reguleerde bijna volledig verdwenen te zijn, door onder meer het verbreken van de verbinding met de Vliet en door de afbraak van de compartimenteringsmuurtjes. Het herstel werd uitgevoerd op basis van plannen opgemaakt door het Vlaamse Gewest, welke slibruiming, de plaatsing van pompen voor de aanvoer van grondwater en de bouw van twee nieuwe stuwen inhielden.

In het gebied rond het paviljoen De Notelaer hadden intussen opeenvolgende eigendomswijzigingen plaatsgevonden, met onder meer de verwerving in 1983 van het paviljoen De Notelaer en een omliggend gebied van ongeveer 5 à 6 hectare door de Vlaamse Gemeenschap. Het paviljoen werd bij deze verwerving omgevormd tot Scheldemuseum met bijbehorend onthaalcentrum. Naast de functie van het gebouw als Scheldemuseum werd er op de omliggende gronden een natuurleerpad aangelegd en werd een gedeelte van het bos in beheer genomen door de toenmalige afdeling Waters & Bossen. De veranderingen in eigendomstoestand hadden echter niet alleen positieve gevolgen, zo veroorzaakten zij de opdeling van het gebied, waarbij dreven en elementen als het ovaalvormig hooilandje plots doormidden werden gesneden.

Op 1 januari 1994 verwierf het provinciebestuur Antwerpen het park, parkbos en parkbos-oost, nog hetzelfde jaar werd ook het kasteel verworven. Een restauratie in verschillende fases werd gestart op basis van multidisciplinair onderzoek. Bij archeologische opgravingen in 1997-1998 konden geen fasen vroeger dan 16de eeuw vastgesteld worden. Het kasteel kende een gefaseerde restauratie. In 2003 kon het de deuren openen als cultuurhuis voor concerten, tentoonstellingen, groepsbezoeken en verhuur voor seminaries of diners. Ook het domein werd daarbij niet vergeten. Na grondig tuinhistorsich onderzoek werd een beheersplan opgesteld. De franse tuin en rozentuin uit 1982, een fantasierijke creatie zonder historische basis, werd verwijderd ten voordele van een herstel van het perspectief van Servandoni en Keilig, bepaald door strakke grasparterres en lindebomen. Verschillende kleinere constructies op het domein werden gerestaureerd. De aanpak van het provinciebestuur werd bekroond met de Vlaamse Monumentenprijs in 2014.

Kasteel d’Ursel en omgeving

Het kasteel van Hingene was eeuwenlang de residentie van de familie d'Ursel. Het huidige uitzicht van het gebouw is een creatie van architect Giovanni Servandoni in classicistische stijl en dateert uit het derde kwart van de 18de eeuw. Het betreft een dubbel omgracht, classicistisch kasteel op een grosso modo rechthoekige plattegrond. Oorspronkelijk had het kasteel een U-vormige plattegrond, die werd afgesloten met een gebogen zuidgevel met uitspringende hoektorens. Bij de bouw van deze gevel werd ook de voorste binnenplaats overdekt. Het gaat om een onderkelderd, bepleisterd en geel geschilderd geheel van drie bouwlagen onder gecombineerde lage bedaking van kunstleien. De overdekte binnenplaats vormt een ruime vestibule in classicistische stijl. De oorspronkelijke binnenplaatsgevels op de verdiepingen tonen nog resten van rechthoekige vensteromlijstingen en speklagen van zandsteen, verwijzend naar de traditionele kern.

Het kasteelpark kenmerkt zich ook ten opzichte van de andere delen in het domein door een aanwezigheid van een groot aantal bouwwerken die in functie stonden van het domein: naast het kasteel omvat het domein twee toegangspoorten, poortpijlers met bekronende siervazen (oosthoek Wolfgang d’Urselstraat), de toegangsbrug, het zogenaamde Laathof , het schildersatelier uit 1878, het koetsierhuis en een restant van de oude verbindingsbrug met het parkbos-oost. De bakstenen toegangsbrug van drie rondbogen met natuurstenen boog heeft een arduinen balustrade met ijzeren balusters. De toegangspoort met wachthuisje langs de Edmond Vleminckxstraat is een sterk begroeide, rechthoekige, bakstenen constructie onder schilddak van Vlaamse pannen uit het derde kwart van de 18de eeuw. De aansluitende poort bestaat uit een ijzeren hek tussen geblokte arduinen pijlers, vermoedelijk uit dezelfde periode. De toegangspoort langs de Wolfgang d'Urselstraat is een ijzeren poort tussen bakstenen pijlers met zandstenen of arduinen hoekblokken. Ook De Casteleyn behoorde vroeger als paardenstalling tot het domein. Vanaf de 20ste eeuw werd het gebouw gebruikt als wasserij, strijkerij en portierswoning. De parochiekerk Sint-Stefaan, een neogotische kruisbasiliek, ligt ten zuidwesten van het kasteel. Ze werd opgetrokken op het einde van de 19de eeuw, zij het met integratie van oudere delen van de kerk. Hier bevindt zich ook het grafmonument van de familie d’Ursel. De kerk met omhaagd kerkhof werd door middel van een toegangsweg aan het domein gekoppeld.

Het landschapsbeeld in de omgeving van het kasteel wordt getypeerd door een aanleg in functie van het kasteel, waarbij de sierfunctie van de tuin primeerde. Hiervoor werden er in het eigenlijke kasteelpark een grote verscheidenheid aan elementen aangebracht die voor variatie en beleving van de tuin zorgen. De vorm van het kasteelpark wordt bepaald door de verschillende fasen van aanleg, modetendensen, de heraanleg van 1982 en het stelselmatige herstel van de historische structuren sinds 2000. De architectuur van dit park is geïnspireerd op Franse tuinen, waarbij de tuin rechtlijnig qua structuur werd aangelegd.

Voor het kasteel wordt de aanleg bepaald door de vlakke grasparterres en gestructureerd door de twee toegangsassen. De hoofdas, in het verlengde van de kasteeldreef, wordt geaccentueerd door de herangeplate lindebomen, aan de buitenste zijde van de grasparterres. Deze hoofdas wordt gekruist door een secundaire lindedreef, die leidt naar de toegang aan de Edmond Vleminckxstraat. Voorbij deze kruising verbreed de aanleg als voorplein van het kasteel. Aan de westzijde wordt dit voorplein afgesloten door het Laathof, aan de oostzijde door de behouden loofgang aangeplant in 1982.

Onmiddellijk ten westen van het inkomgedeelte, aansluitend op de Wolfgang d’Urselstraat en van het verdere park afgescheiden door de westelijke binnenwal, bevindt zich op de plek van de historische moestuin een dicht beboomd parkgedeelte met hondenloopzone, aansluitend op de parking. Als laatste restant van de moestuin scheidt een fruitmuur dit gedeelte van het domein van het parkbos-oost. De bakstenen muur van negen traveeën wordt afgedekt met boomse dakpannen. Op regelmatige afstand zijn de smeedijzeren haken bewaard waarop het leifruit bevestigd wordt. In de zesde travee geeft een smeedijzeren poort toegang tot het parkbos-oost en de omgeving van het schildersatelier. De muur werd in 2015 gerestaureerd, een restauratie die werd bekroond met de Hans Vredeman-de Vriesprijs. Aansluitend op de restauratie werd in 2016 opnieuw leifruit aangeplant.

Achter het kasteel bestaat de tuin grotendeels uit een rechthoekig watervlak, waarbij het kasteel in de vijver staat. Links en rechts van het kasteel treft men naast de meer formele aanleg bosschages aan met hoogstammige parkbomen die aan dit tuingedeelte een meer natuurlijk uitzicht geven. Deze bosschages omsluiten het kasteelpark langs de oost- en westzijde, behalve ter hoogte van de onderbreking aan de waaiervormige open ruimte in het oostelijke parkbos en aan de oude toegangsdreef op de Edmond Vleminckxstraat. De begrenzing van deze bosschages gebeurt via omwallingsgrachten die dit deel van het gebied van de andere scheiden, maar ook van de dorpskern. De verwevenheid met de dorpskern werd echter behouden doordat de Edmond Vleminckxstraat werd aangelegd als een deel van het park. Deze 720 meter lange dreef aan de noord- en westzijde van het kasteeldomein is op traditionele wijze aangeplant met opgaande zomereiken (Quercus robur). De zuidelijke Kasteeldreef is 465 meter lang en bestaat uit Hollandse lindes (Tilia x europeaea). De zuidelijke toegang tot het kasteeldomein wordt geflankeerd door twee opgaande zomerlindes (Tilia platyphyllos) met stamomtrekken van 2,79 en 3,37 meter (gemeten op 1,50 meter hoogte, opname in 2009).

Het parkbos achter het kasteel werd eveneens aangelegd in functie van beleving van het domein. Het bestaat uit een bebost gebied met parkbomen, waarin de oorspronkelijke vorm bepaald werd door een stervormig bosje met dreven in verschillende boomsoorten, dat nu bijna helemaal verdwenen is. De structuur is deze die reeds terug te vinden was op de Ferrariskaart: ze wordt bepaald door de ganzenvoet met drie lanen die het bos doorkruisen, waarbij één van deze lanen voor de verbinding zorgt met het domein aan de Scheldedijken via een brug naar de Notelaerdreef. Door de sterke betreding van dit parkbos is de struik- en kruidlaag in dit bos vrij beperkt en zijn er ook enkele open plaatsen ontstaan in het bos.

Het parkbos-oost heeft ten opzichte van de twee vorige deelgebieden van het park het meest natuurlijke karakter. Het bestaat uit bossen met gemengd loofhout en op enkele plaatsen uit beukenbos. De structurerende elementen in dit bos zijn de platanendreef parallel met de omwallingsgracht, de grachten in het bos en de beuken- en essendreef die reiken tot aan de toegangen aan de Kleine Hinkstraat en de Koningin Astridlaan en die deel uitmaken van de waaiervormige open ruimte op de zichtas ten oosten van het kasteel. De gebouwen in dit bos zijn een boswachterswoning die door middel van een gracht afgescheiden is van de rest van het bos, het schildershuis en de neogotische kapel van Sint-Benedictus die oorspronkelijk geen deel uitmaakte van dit domein. Het schildersatelier, werd in 1878 gebouwd voor hertogine Antonine de Mun, de echtgenote van Joseph d’Ursel (1849) en haar dochter Henriette (1875). Op dat moment lag het buiten het eigenlijke kasteelpark, ten oosten van de gracht, maar momenteel bevindt het zich in het zogenaamde Parkbos Oost, dat vanaf 1894 in de parkaanleg van het domein werd geïntegreerd. Het is een bakstenen gebouw onder een zadeldak van Vlaamse pannen tussen zijtrapgevels. Aan de westzijde geeft een deur met neobarokke omlijsting rechtstreeks toegang tot de bel-étage waar zich het atelier bevond. Dit atelier wordt verlicht door middel van een groot raam aan de noordzijde. Aan de westzijde geeft een aangebouwd trapvolume toegang tot de zolder en de kelder van het gevouw. Het oostelijke parkbos werd in 1973 door eigendomswijzigingen afgescheiden van de rest van het park, waarbij de bestaande verbindingsbruggen gesloopt werden. Het grootste gedeelte van het parkbos-oost werd in 1994 door de provincie aangekocht. Pas in 2003 kon het laatste stuk van het parkbos-oost verworven worden en opnieuw bij het domein gevoegd. Het parkbos heeft door een beperktere aanleg ten opzichte van de rest van het park minder grote wijzigingen ondergaan in de bodemstructuren, wat zich uit in een grotere variatie aan vochtigheidsgradiënten en plantensoorten.

Paviljoen De Notelaer en omgeving

Paviljoen De Notelaer is een neoclassicistisch paviljoen met conciërgewoning in de onderbouw, gelegen tegen de Scheldedijk. Het werd opgetrokken tussen 1792 en 1797 naar een ontwerp van de Franse hofarchitect Charles De Wailly en uitgevoerd onder leiding van Antoine-Joseph Payen l'ainé (1749-1798), in opdracht van hertog Wolfgang Guillaume d'Ursel (1750-1804) en zijn echtgenote prinses Flore d'Arenberg. De Notelaer dankt zijn naam aan een markante notenboom die in de eerste helft van de 17de eeuw op de Scheldedijk stond. Aan De Notelaer stonden een veermanshuis en een herberg. De schippers van De Notelaer voerden regelmatig opdrachten uit voor de heer van Hingene. Ze onderhielden tevens een beurt- en een overzetdienst. Van 1794 tot 1940 werden de beneden- en de tussenverdieping van het paviljoen verhuurd aan de schippers die het Notelaerveer exploiteerden. Tot in de jaren 1930 bevond er zich een herberg op de benedenverdieping van het paviljoen. De hertog en zijn familie gebruikten alleen de salons en het trappenhuis. Hoewel er tussen 1875 en 1914 geregeld jachtfestijnen gehouden werden, is het onwaarschijnlijk dat De Notelaer als jachtpaviljoen is ontworpen.

De Notelaer was in de 19de eeuw een belangrijke laad- en losplaats voor binnenschepen en een stopplaats voor de beurtschepen die tussen Temse en Antwerpen voeren. Er was echter geen aanlegsteiger: de passagiers moesten met een roeiboot naar de beurtschepen gebracht worden. Tussen de Notelaerdreef en het paviljoen stonden twee arbeiderswoningen, waar dagloners met grote gezinnen woonden. Vanaf het laatste kwart van de 19de eeuw ging de betekenis van De Notelaer als binnenhaven achteruit door de bouw van de spoorwegbrug over de Schelde in Temse en de aanleg van moderne veerdammen langs de rivier. In de jaren 1920 stelde het Notelaerveer niet veel meer voor en uiterlijk in 1942 werd het afgeschaft. Met het veer verdween ook de herberg. Ook de familie d'Ursel ging er niet meer dineren na 1939. De Notelaer verloor in korte tijd al zijn oorspronkelijke functies.

In 1953 werd het paviljoen getroffen door de ergste overstroming van de 20ste eeuw, maar het overleefde die ramp, net zoals die van 1825. In de daaropvolgende jaren begon het paviljoen steeds meer te vervallen. In 1962 verkocht de familie d'Ursel het paviljoen aan de familie Camu uit Aalst, die het tussen 1963 en 1965 liet restaureren door architect Simon Brigode (1909-1978). De Notelaer werd aangepast aan de woonfunctie die het nu zou vervullen. In 1970 kwam het paviljoen in het bezit van de kunstenaar Vic Gentils die het tot 1978 als woning gebruikte. In 1984 werd de binnenindeling van de beneden- en tussenverdieping nogmaals gewijzigd ten behoeve van de nieuwe functie van De Notelaer als onthaalcentrum voor bezoekers van de Scheldestreek, naar ontwerp van architect Léon Scholiers. De restauratie van 1990-1992, naar ontwerp van architecten Guy Demoor en Luc Fornoville, hing niet samen met een functiewijziging maar was van consoliderende aard.

De polders Hingenebroek en Het Zand bevinden zich in de alluviale zone van de Schelde. Door de toenemende getijdenwerking van de Schelde moesten de dijken voortdurend verhoogd, verzwaard en versterkt worden. De Notelaer is gelegen in de polder Het Zand, een relatief kleine polder die zijn naam allicht dankt aan de zandige bodem in het zuiden van de polder. De Pladderdijk, die door de polder loopt, wordt al vermeld in 1568. Toen het paviljoen gebouwd werd, waren er twee wegen in de polder Het Zand aanwezig, namelijk de Notelaerweg en de Notelaerdreef. Men kon ook via de Pladderdijk naar De Notelaer gaan, maar die weg had niet het statuut van buurtweg. Tijdens het eerste kwart van de 19de eeuw waren er in de polder twee grootgrondbezitters: de hertog d’Ursel en de graaf van der Dilft. Daarnaast waren er nog enkele kleine gelanden. In 1828 besloten de hertog en de graaf over te gaan tot een ruil, waardoor de hertog eigenaar werd van het grootste deel van de polder, inclusief de Pladderdijk. De polder Hingenebroek ten westen van de polder het Zand behoorde sinds het begin van de 19de eeuw volledig toe aan de hertog. De noordelijke helft bestond vooral uit elzenbossen en hooilanden, de zuidelijke helft bestond vooral uit bouwland. Het hooi van Hingenebroek diende als voeder voor de paarden van de hertog en werd al in de 17de eeuw door de schipper van De Notelaer naar Brussel gevoerd.

Tot in het tweede kwart van de 19de eeuw werd er op grote schaal turf gestoken. Vanaf de jaren 1830 daalde de opbrengst van de turfwinning en na 1850 werd er alleen nog turf gestoken voor de serres van het kasteeldomein. De wielen werden sinds de 17de eeuw geëxploiteerd als visvijvers. Ze waren uitermate geschikt voor de kweek van snoek. De omgeving van de wielen had al in de 18de eeuw een parkachtig uitzicht en dat was omstreeks 1900 nog steeds het geval. De hertogelijke familie ging er vaak wandelen, hengelen of spelevaren. De mandenmakerij was een belangrijke nijverheid in Klein-Brabant. De Scheldepolders waren uitermate geschikt voor de teelt van wilgentenen (wijmen). Tot omstreeks 1875 bleef het aandeel van die teelt in de totale inkomsten van het kasteeldomein vrij laag, maar daarna begon het sterk te stijgen en in 1903 was de wijmenteelt goed voor 39 procent van de totale inkomsten. Ten gevolge van de globale crisis van 1929-1930 werd de wijmenteelt op het kasteeldomein sterk gereduceerd. De bosbouw was na de landbouw de belangrijkste inkomstenbron van het kasteeldomein in de 19de eeuw. In het onderzochte gebied kwam zowel hakhout- als middelhoutbeheer voor. De laag gelegen en vochtige gronden van Hingenebroek en het Zand waren geschikt voor de hakhoutproductie. De hoger gelegen zandgronden bij de wielen waren geschikt voor de productie van middelhout. Ook langs de Pladderdijk en de dreven stonden opgaande bomen. In de onmiddellijke omgeving van het paviljoen stonden gedurende de hele 19de eeuw iepen. In de Notelaerdreef werden vooral iepen en cultuurpopulieren aangeplant. Vanaf 1883 werden er in de polders Het Zand en Hingenebroek verschillende nieuwe dreven aangelegd. Het Grand projet d'Hingenebroeck werd in verschillende fasen uitgevoerd omdat de werkzaamheden de jacht niet mochten hinderen. De werkzaamheden duurden daardoor bijna vijftien jaar. De nieuwe dreven, die vernoemd werden naar leden van de hertogelijke familie, stonden ten dienste van de bosbouw, de waterhuishouding en de jacht. Vanaf circa 1900 begon men de hooilanden van Hingenebroek systematisch om te vormen tot bos. Als gevolg daarvan namen de inkomsten uit de bosbouw na de Eerste Wereldoorlog sterk toe. Tijdens het interbellum waren ze goed voor ruim de helft van de totale inkomsten van het kasteeldomein.

Het paviljoen De Notelaer is niet als jachtpaviljoen ontworpen maar werd wel gedurende een beperkte periode als jachtpaviljoen gebruikt, meer bepaald in de periode 1875-1914. Hertog Joseph d'Ursel (1848-1903) was voorzitter van de Senaat en had de gewoonte vrienden en kennissen uit Brussel uit te nodigen voor een jachtpartij in Hingene. Door de uitbreiding van het spoorwegnet was Bornem nu veel gemakkelijker te bereiken vanuit Brussel. De jachtgezelschappen werden steeds groter en de uitgaven voor de jacht namen evenredig toe: in 1899 waren ze goed voor 7,7 procent van de totale uitgaven van het kasteeldomein.

In de onmiddellijke omgeving van De Notelaer was er oorspronkelijk geen park. In 1794 liet Wolfgang Willem d'Ursel de aan het paviljoen grenzende percelen opkopen maar hij liet er geen park of tuin aanleggen. Ook onder zijn zoon en opvolger, Charles-Joseph d'Ursel, veranderde er weinig. De percelen die aan het paviljoen grensden, werden in 1828 gebruikt als moestuin, wijmenveld of hooiland. Pas aan het eind van de 19de eeuw werd de omgeving van De Notelaer heringericht. Het huidige park dateert waarschijnlijk uit de jaren 1890-1895. Tussen 1896 en 1899 werd een grote ovaalvormige weide ten zuiden van het paviljoen aangelegd, de prairie du Notelaer.

Het landschapsbeeld in het gebied nabij de Scheldedijken wordt - in tegenstelling tot deze in de omgeving van het kasteel - bepaald door de nutsfunctie van het gebied, waarbij de houtproductie naast de jacht de belangrijkste activiteit is. Het landschap is een uitgestrekt gebied tussen het paviljoen en het dorp van Hingene. Het betreft een gebied met een vochtig milieu, waardoor talrijke rechtlijnige sloten werden getrokken ter ontwatering van de gronden. Het grootste gedeelte van het domein, met name de Hingenebroekpolder, bestaat dan ook - gelet op het milieu - uit hoofdzakelijk aanplantingen met cultuurpopulieren met een vrij dicht elzenstruweel, waarbij de wandeldreven in hoefijzervorm en de vele paden doorheen het gebied de oorspronkelijke percelering hebben gewijzigd ten bate van een structuur die eveneens beleving van het landschap tot doel had. Naast het eigenlijke populierenbos treft men ook enkele meer moerassige stukken grond aan, enkele wielen (vijvers) en een hooilandje nabij het Ketelwiel.

Aan de wielen en in de omgeving van het paviljoen De Notelaer, die op drogere stukken grond gelegen zijn, is de aanleg meer parkachtig en treft men vooral aanplantingen aan met hoogstammige parkbomen. Opvallend aan de rand van de zuidelijke vijver is onder andere een opgaande moerascipres (Taxodium distichum). Nabij het paviljoen bevinden zich enkele merkwaardige bomen, zoals een Amerikaanse eik (Quercus rubra) met een stamomtrek van 2,49 meter, een Canadapopulier (Populus x canadensis) met een stamomtrek van 2,18 meter, gewone beuken (Fagus sylvatica) met stamomtrekken van 2,29 en 2,84 meter, een gewone haagbeuk (Carpinus betulus) met een stamomtrek van 2,10 meter, een gewone plataan (Platanus x hispanica) met een stamomtrek van 3,15 meter, witte paardenkastanjes (Aesculus hippocastanum) met stamomtrekken van 2,80 en 3,02 meter, een rode bastaardpaardenkastanje (Aesculus x carnea) met een stamomtrek van 2,03 meter, zilveresdoorns (Acer saccharinum) met stamomtrekken van 3,84, 3,67 en 3,65 meter, zilverlindes (Tilia tomentosa) met stamomtrekken van 2,33 en 2,47 meter en zomereiken (Quercus robur) met stamomtrekken van 2,52 en 1,96 meter (gemeten op 1,50 meter hoogte, opname in 2009).

Het gehele gebied, dat tot het jachtgebied van de graaf behoorde is volledig omgeven door een omwallingsgracht, waardoor de toegang tot het gebied zich beperkt tot plaatsen waar de gracht werd overwelfd, zoals aan de Wielstraat, de Zijdeweg en nabij de Notelaerdreef.

  • Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DA002253, Kasteelpark d’Ursel en omgeving paviljoen De Notelaer te Hingene (DE CLIPPEL J., 2000).
  • Onroerend Erfgoed, Aanduidingsdossier APA004, Polder en kasteel van Hingene (DE BORGHER M., 2008).
  • BUNGENEERS J. & DE VLIEGER-DE WILDE K. 2010: Kasteel d’Ursel in Hingene: from maison de plaisance to ducal lieu de mémoire?, in Vivre Noblement, De veranderende levensstijl van de Belgische adel, 15de-21ste eeuw, Belgisch tijdschrift voor filologie en geschiedenis, 88, 2, 455-478.
  • BUNGENEERS J. & DE VLIEGER-DE WILDE K. 2012: Zomers in Hingene, Het kasteel d’Ursel en zijn bewoners, Leuven.

Auteurs: Kennes, Hilde; Van der Linden, Geert; Migom, Serge
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is deel van
    Hingene

  • Is deel van
    Polder en kasteel van Hingene

  • Omvat
    Amerikaanse eik bij paviljoen De Notelaar

  • Omvat
    Canadapopulier bij paviljoen De Notelaer

  • Omvat
    Eikendreef Kasteel d'Ursel

  • Omvat
    Gewone haagbeuk bij paviljoen De Notelaar

  • Omvat
    Gewone plataan bij paviljoen De Notelaer

  • Omvat
    Kapel van Sint-Benedictus

  • Omvat
    Kasteel d'Ursel

  • Omvat
    Kasteeldreef Kasteel d'Ursel

  • Omvat
    Koetsierhuis van het kasteel

  • Omvat
    Moerascipres aan vijverrand

  • Omvat
    Paardenstalling De Casteleyn

  • Omvat
    Parochiekerk Sint-Stefaan met kerkhof

  • Omvat
    Paviljoen De Notelaer

  • Omvat
    Rode bastaardpaardenkastanje bij paviljoen De Notelaar

  • Omvat
    Schildershuis

  • Omvat
    Twee beuken bij paviljoen De Notelaer

  • Omvat
    Welkomstlinden Kasteel d'Ursel

  • Omvat
    Witte paardenkastanjes bij paviljoen De Notelaar

  • Omvat
    Zilveresdoorns bij paviljoen De Notelaar

  • Omvat
    Zilverlindes bij paviljoen De Notelaar

  • Omvat
    Zomereiken bij paviljoen De Notelaar


Waarnemingen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Domein d'Ursel [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/127474 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.