Geografisch thema

Eernegem

ID
16003
URI
https://id.erfgoed.net/themas/16003

Beschrijving

ALGEMENE SITUERING

De gemeente Eernegem telt 6873 inwoners (31/12/2009) en heeft een oppervlakte van circa 1835 hectare. Sinds 1 januari 1975 vormt Eernegem, samen met Bekegem en Ichtegem de fusiegemeente Ichtegem. Eernegem grenst ten noorden van de hoofdgemeente Ichtegem, ten zuiden van Oudenburg en deelgemeente Bekegem, ten oosten van Koekelare en ten westen van Jabbeke en Zedelgem. De gemeente ligt op 20 kilometer van Brugge en op 18 kilometer van Oostende. Eernegem is een landbouw- en woongemeente met beperkte industriële activiteiten.

FYSISCH-GEOGRAFISCHE KENMERKEN

Fysisch-geografisch behoort de gemeente Eernegem tot de grote landschappelijke regio van Zandig Vlaanderen en meer specifiek het Westelijk Houtland. Ten noorden van het grondgebied, aansluitend bij het grondgebied van Gistel en Oudenburg, situeert zich een overgang naar de regio van de Kustpolders en meer specifiek het Westelijk Middelland. De bodem is hoofdzakelijk samengesteld uit zand- en zandleemgronden uit het Eoceen (40 tot 70 miljoen jaar oud). De kustpolderzone ten noorden van de Moerdijkvaart en Bourgognevaart omvat kleiige gronden van jongere zeeafzettingen die voornamelijk gronden afdekken die behoren tot het Pleistoceen (zie verder).

Eernegem heeft een zacht tot plaatselijk glooiend landschap met hoogteverschillen die variëren van circa 3,5 meter boven zeespiegelniveau in het noorden nabij "Bourgogne" in de laagvlakte van de Kustpolders tot circa 19 meter in het zuiden aansluitend bij de gehuchten "Engel" en "Mitswege" op Ichtegem. Het reliëf neemt af ten noorden van het grondgebied, respectievelijk naar de grondgebieden van Moere (Gistel) en Westkerke (Oudenburg) toe.

De beekstelsels van de Koolveldbeek/Palingbeek/Blekerijbeek-Trogbeek, de Engelbeek, aansluitend op de Waterstraatbeek/Moerbeek, het Vaartdijkgeleed, de Kalsijdebeek en de Aletebeek/Ichtegembeek, stromen in essentie noordwaarts af, en komen ofwel rechtstreeks, ofwel via de Bourgognevaart, terecht in de Moerdijkbeek-Moerdijkvaart, waar het oppervlaktewater verder noordwaarts over het Grootgeleed wordt afgeleid. Binnen de Kustpolderzone wordt een afzonderlijk stelsel van polderwaterlopen, waaronder Moerdijkvaart, het Vaartdijkgeleed, de Zuid- en de Noordwateringbeek, de Speigracht en de Bourgognevaart-Bourgogneleed, door bemaling kunstmatig op peil gehouden.

In Eernegem komen geen actuele bossen voor.

HISTORISCHE INLEIDING

Oudste geschiedenis en bewoning

Voor het grondgebied van Eernegem zijn er relatief weinig archeologische vondsten gekend, door het ontbreken van systematische prospectie. De schaarse vondsten en sites die gekend zijn wijzen echter op een oude en rijke bewoningsgeschiedenis.

De oudste waargenomen archeologische sporen dateren uit de bronstijd en de ijzertijd (circa 4.000 voor Christus – 52 voor Christus). Door middel van luchtfoto’s werden op verschillende plaatsen circulaire structuren waargenomen, die zich aftekenen als lichte verkleuring in de gewassen. Dit is onder meer het geval aan de Rosendaalweg. Onderzoek op gelijkaardige structuren heeft uitgewezen dat de meeste van deze cirkels de resten zijn van de grachten rond grafheuvels, die doorgaans in de bronstijd of vroege ijzertijd gedateerd kunnen worden. Dergelijke grafheuvels maakten niet zelden deel uit van omvangrijke grafvelden, die meerdere honderden jaren lang werden gebruikt. Er kan met bijna zekerheid gesteld worden dat zich in Eernegem nog meerdere onontdekte bewoningssites uit de Brons- en IJzertijd in de bodem bevinden.

Voor de Romeinse tijd (1ste eeuw voor Christus – 5de eeuw na Christus) zijn geen sites gekend, maar het zou verbazen mocht het gekende/veronderstelde patroon van verspreide landelijke bewoning in Ichtegem stoppen aan de grens met de deelgemeente. Tijdens de 1ste-2de eeuw na Christus werd het wegennet in de streek vernieuwd. De Zeeweg verbindt de rand van de kuststreek, de nederzetting Oudenburg, met het binnenland. De weg volgt de zandrug waarop Oudenburg is gelegen en die uitstrekte tot op het grondgebied Bekegem, waarna hij verder doorloopt naar Torhout. Deze weg zorgt voor een verbinding tussen de kust en het binnenland. De wegen worden in de Romeinse administratie aangeduid met de naam "diverticulae". Haaks op de wegen stonden rechthoekige percelen en kavels. Een groot deel van deze kavels zullen gebruikt worden als gronden voor grote landbouwbedrijven "villae" genaamd.

Het noordwesten van het dorp werd geregeld geteisterd door overstromingen van de zee. Dit deel van Eernegem kreeg ook te maken met de drie Duinkerkse transgressies (3de eeuw voor Christus tot 1ste eeuw na Christus; 2de helft 3de eeuw tot 8ste eeuw; begin 11de eeuw). Het creëerde er een schorrengebied.

Middeleeuwen

Volgens plaatsnaamkundigen dateert de naam Eernegem uit de periode van de Franken (350-900). Een zekere Arnjo (Erno) vestigde hier een hoeve. Zijn nakomelingen (=inga) vonden er hun thuis (=hem). De plaatsnaam Eernegem betekent bijgevolg: woonplaats van de nakomelingen van Arnjo. Deze herenhoeve ontstond vermoedelijk in de 7de eeuw.

Er zijn geen archeologische sporen gekend voor de vroege middeleeuwen: verschillende toponiemen laten een vroegmiddeleeuwse culturalisatie vermoeden.

Na het vertrek van de Romeinen uit onze gewesten valt de bevolking van de kernen Ichtegem en Eernegem onder het gezag van "Villa Koekelare". Die dorpen gebruikten vroeger allen een wapenschild - drie bezanten op een azuurblauwe achtergrond - dat aanwijsbaar (1249) terugging op Walter van Koekelare. In die jaren behoorde het dorp Eernegem ook tot het ambacht Koekelare, dat op haar beurt een deel was van het Brugse Vrije.

De "Villa Koekelare" was een geheel van kleine agrarische kernen, van elkaar gescheiden door woeste gronden en bossen. De hoeve van Arnjo was er één van. Er zijn aanwijzingen dat de verdwenen kasteelsite net ten noorden van de kerk op zo'n oude herenhoeve zou teruggaan. De rest van het grondgebied bleef bedekt met een sterk gedegradeerd bos, de zogenaamde wastinen in het oosten en zuiden van het Eernegemse dorpsbehoren, die in latere jaren veldtoponiemen meekregen.

In 1097 wordt voor het eerst melding gemaakt van de "Utfanc", een grote woestenij die zich uitstrekte van Beerst tot Brugge.

Op de grens met Aartrijke, aanwezigheid van het zogenaamd "Veld". Op militaire en topografische kaarten aangeduid met de naam "Gemene Veld". Het gebied strekte zich uit over drie voormalige gemeenten Eernegem, Aartrijke en Ichtegem. Het huidige "veld" strekt zich uit rondom de huidige Zedelgemsesteenweg.

Het uitzicht van dit gebied was in alle gemeenten grosso modo hetzelfde. Het was een veldgebied voorzien van kunstmatig aangelegde vijvers van geringe diepte. Het was een weinig vruchtbare bodem. De gronden werden gebruikt als graasland, als reserve voor sprokkelhout en ander klein houtgewas.

In de loop van de 12de-13de eeuw worden grote inspanningen door de Vlaamse graven geleverd om de grote "utfancwastine" te ontginnen. Hiervoor werden de boeren, de zogenaamd "Veltenaars", ingezet voor deze werken. In dit gebied werden ook verschillende kapellen gebouwd. De belangrijkste kapel op het grondgebied Eernegem was de Sint-Medarduskapel, te situeren langsheen de Mitswegestraat.

In het bewerkte deel van het Eernegemse dorp vond men een groot aantal omwalde hoeven. Sommige daarvan vertoonden duidelijke mottekenmerken, de typische structuur van grote hoeven in een feodale context. Deze ontginningsfase startte in de 11de - 12de eeuw. Het gebied tussen Moerbeek en Moerdijkvaart kende een latere ontginning in de 13de eeuw.

Vermoedelijk is Eernegem ontstaan tussen 750 en 900 op de plaats die nog steeds de dorpskern vormt. De dorpskern van Eernegem vertoont een eigenaardige opgehoogde structuur. De kerk ligt op een hoogte. Deze zou gevormd zijn door een laagmotte met de woning van de lokale machthebber en een dominiale kerk.

Er werden duidelijke archeologische waarnemingen gedaan tijdens een werfbegeleiding aan de Sint-Medarduskerk, waarbij een romaanse kerk werd aangesneden. Deze kerk bevond zich in het centrum van een klein middeleeuws gehucht, een plaats waar doorgaans vrije burgers (kleine boeren, landarbeiders, …) zich groepeerden om samen landbouw en ambachten te beoefenen. Sommige gehuchten groeiden uit tot de kernen die tot vandaag gekend zijn, andere bleven beperkt tot de verzameling van enkele woningen.

Een tweede, waarschijnlijk agrarische en minder belangrijke kern zou langs de Mitswegestraat terug te vinden zijn, waar er omstreeks 535(?) een bidplaats voor Sint-Medardus werd opgericht.

In 1133 was er met Zeger van Eernegem voor het eerst sprake van de heren van Eernegem. In 1209 werd een Igrain en in 1211 een Guido vermeld. In 1292 was Gillis van Eernegem een schepen van het Brugse Vrije. Jan van Eernegem was van 1356 tot 1382 schepen van het Brugse Vrije.

Al in 1190 was er sprake van een zeker Folcardus, die molenaar was in Eernegem. Zeker tot 1392 stond er een molen op het perceel waar zich tegenwoordig de Louis Schattemanstraat bevindt. Ten laatste vanaf 1409 was er sprake van een dorpsmolen op de hoek van Westkerkestraat en Populierenlaan.

In 1283 kreeg Eernegem de titel van ambacht, maar wel onder het opperambacht Koekelare. Een klein deel behoorde tot het Noordover, dat een deel was van het kerngebied van het Land van Wijnendale. De verschillende enclaves waren samen goed voor 7 ha 31 a 97 ca van het Eernegemse grondgebied.

Er lagen enkele lenen gegroepeerd in het westen tegen de grens en soms grensoverschrijdend met Koekelare. Het waren negen grondlenen en één tiendeleen.

Het volle- en laatmiddeleeuwse Eernegem (11de - 15de eeuw) is gekend uit tal van archeologische bronnen en vertoont een breed spectrum. Zo zijn diverse kasteelsites gekend, opgetrokken door edellieden met een eerder lokaal tot regionaal belang. Een voorbeeld hiervan is een site in de Ganzestraat, ten westen van dorpscentrum. Tot 1954 lag hier een motte. In de ommeloper omschreven als "vier lijn 84 roeden, synde een ronde hooge bewalde mote met een chynghel van suyden en een stuscken van oosten …". De motte was een zes meter hoge feodale heuvel, beplant met hoge populieren en omringd door een dubbele ring van grachten.

Verspreid over het grondgebied van Ichtegem zijn daarnaast een tiental (soms bewaarde) omwalde hoeves gekend, die voor het gros opklimmen tot de late middeleeuwen. Deze boerderijen werden opgetrokken door vrije boeren, al dan niet met een adellijke graad. De walgracht was in de eerste plaats een symbool voor het vrije statuut van de hoeve.

Naast deze individuele kernen kwamen ook verschillende gehuchten voor, plaatsen waar doorgaans vrije burgers (kleine boeren, landarbeiders enzovoort) zich groepeerden om samen landbouw en ambachten te beoefenen. Sommige van deze gehuchten groeiden uit tot de kernen die tot vandaag gekend zijn, andere bleven beperkt tot een verzameling van enkele woningen.

Op 7 december 1392 koopt Pieter Heins "de molen met steene, zeilen ende met al de andere allame ende toebehoorten ende dateer an es erdvast ende naghelvast, staende te ernegheem noord van der kerke …". Na het verwerven van het molenrecht en het belangrijke "goed ter Belle" (gelegen langs de Westkerkestraat) mocht hij zich Pieter van Eerneghem noemen. Na zijn dood kwamen veel van zijn bezittingen in handen van de abdij van Oudenburg.

De Sint-Pietersabdij van Oudenburg had op het grondgebied Eernegem verschillende eigendommen. Het zogenaamd "Gildehuys", gelegen op de hoek van de Bruggestraat, was een herberg en bijhorende brouwerij. De brouwerij was een voorloper van de latere brouwerij Devos-Vandecasteele.

Het zogenaamd "Hooghuis", gelegen in de Stationsstraat (nummer 164) was eveneens eigendom van de abdij van Oudenburg. Het werd in 1100 opgericht op een hoogte, vandaar de naam hooghuis. Het gebouw werd in 1634 heropgebouwd. In de 18de eeuw werd het huis als boerderij verkocht aan Filippus Cornillie.

Het domein waar het huidige kasteel Lantonnois (Zedelgemsesteenweg nummers 164-166) gebouwd is, was oorspronkelijk eigendom van de Sint-Pietersabdij. Het wordt op de kaart van Ferraris (1770-1778) weergegeven als twee vrijstaande gebouwen met bijhorende boomgaard en het zogenaamd "Langbosch".

Op de hoek met de Westkerkestraat en de Populierenlaan, aanwezigheid van de zogenaamd "dorpsmolen". De molen was een houten windmolen op een aarden wal. De oudste vermelding van de molen dateert van 1409. Tot 1797 bleef de abdij van Oudenburg eigenaar van de molen. In de 19de eeuw werd de molen uitgebaat door de familie Pottier, waarvan de benaming "Pottiersmolen" komt.

De abdij was ook eigenaar van verschillende gronden langs de Westkerkestraat. Zij bezat de volledig oostelijke zijde van de Westkerkestraat, van de windmolen in het noorden (hoek van de Populierenlaan) tot de herberg het "Gildehuys", op de hoek van de Bruggestraat, in het zuiden. Ook het Bellebos was eigendom van de Sint-Pietersabdij. In 1699 werd de naam Bellebos gebruikt om een ongeveer trapeziumvormig stuk bos aan te duiden. Het bos liep door tot aan de Bruggestraat en was toegankelijk via een weg (ter hoogte van de huidige Eikenlaan).

Het gehucht Moerdijk, dateert uit de 14de-15de eeuw en is gelegen op de oever van de Moerdijkvaart, op het knooppunt met de weg van Oostende naar Wijnendale (latere steenweg Oostende-Torhout). Het gehucht bevindt zich tussen de gemeentes Moere, Gistel en Eernegem en is gelegen op het laagste punt van Eernegem (drie meter boven zeespiegelniveau). Volgens De Flou wordt de wijk Moerdijk voor het eerst vermeld in het midden van de 14de eeuw. In 1348 wordt Jan van Moerdike vermeld en in 1349 vermeldt men "Inde prochie van sancter niclaeus te moere, ... streckende tot en moere dycke". De Moerdijk is van oudsher een belangrijk gehucht. Het belang ervan als bloeiend handelscentrum werd bepaald door de Moerdijkvaart. Deze kleine bevaarbare waterloop vormde de natuurlijke scheiding tussen Eernegem en Moere. De Moerdijkvaart stond in verbinding met het kanaal Plassendale-Nieuwpoort en speelde een rol in de regionale handel en scheepvaart. De Bourgognevaart op de grens met Westkerke mondde uit in de Moerdijkvaart en was eveneens van belang in de Eernegemse economie. Van oudsher kwamen binnenschippers hun lading lossen aan de verbindingsbrug Eernegem-Westkerke.

Verspreid over het grondgebied van Eernegem zijn daarnaast een tiental (soms bewaarde) omwalde hoeven gekend, die opklimmen tot de late middeleeuwen. Deze boerderijen werden opgetrokken door vrije boeren, al dan niet met een adellijke graad. De walgracht was in de eerste plaats een symbool voor het vrije statuut van de hoeve.

16de – 17de eeuw

Eernegem is afgebeeld op de Grote Kaart van het Brugse Vrije door Pieter Pourbus (1571) en gekopieerd door Pieter Claeissens (1601). Op de Grote Kaart van het Brugse Vrije (1571): is enkel de zuid-oosthoek van de gemeente goed voorzien van wegen. Weergave van ondermeer de Aartrijkestraat, de Achterstraat, de Bruggestraat en Eernegem-Markt. Er worden drie bewoningskernen weergegeven op deze kaart. Een eerste kern van bebouwing situeert zich in het dorpscentrum van Eernegem rond de Sint-Medarduskerk (zie Eernegem-Markt). Een tweede bewoningskern situeert zich rond het gehucht Moerdijk (zie Oostendesteenweg); met ten zuiden van de Moerdijkvaart enkele hoeves, die elk bereikbaar zijn via een brug over de vaart. Een derde bewoningskern situeert zich rond de Streulestraat. De bebouwing concentreert zich tegenaan de Westkerkestraat. Hier worden drie omwalde sites weergegeven. Vandaag zijn twee van de drie omwalde sites nog gaaf bewaard, nl. Streulestraat nummer 34, het zogenaamd "Bourgogneleenhof" en Streulestraat nummer 73, het zogenaamd "Torenhof". Ter hoogte van de huidige Mitswegestraat wordt de Sint-Medarduskapel weergegeven.

De oorlogsellende van de godsdienstoorlogen van de afgelopen jaren heeft z'n tol geëist. De streek werd bijna onophoudelijk bedreigd sinds 1568. In mei 1570 hadden soldaten hier overlast bezorgd. Vooral vanaf 1578 hielden soldaten van beide partijen, zowel Spanjaarden als Nederlanders, nogal huis in Eernegem. De aanvallen van de Malcontenten in 1581 zorgden dat het voor de plattelandsbewoners zo onveilig werd, dat het grootste deel wegvluchtte. Naar aanleiding van de geuzentroebelen ontvolkte ons dorp volledig omstreeks 1584. In 1604 keerde de relatieve rust in de streek terug en kon het bestuur van het Brugse Vrije weer belastingsinkomsten uit het dorp halen.

Omstreeks 1626 werd onder pastoor Livinus de Prince gestart met de bouw van een nieuwe kerk. Het koor van de kerk was naar het oosten georiënteerd. De huidige toren is het enige restant van dit bouwwerk. De toren is opgetrokken in laatgotische stijl en is 35 meter hoog. De kerk bevatte drie altaren. Het hoofdaltaar was aan Sint-Medardus toegewijd. De twee zijaltaren waren aan Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Anna toegewijd. Pastoor Floris van Rieme laat de torenspits herstellen in 1661. Hij bezorgde de kerk een jaar later ook een nieuwe klok. Een derde klok, gewijd aan Sint-Anna, werd in 1682 onder pastoor Theodoor de Donckere in de toren gehangen. Hij liet eveneens een nieuwe pastorie bouwen op de plaats waar nu het oude gemeentehuis staat.

Het aantal grondgebruikers groeide van 149 in 1624 tot 180 in 1642. Tussen diezelfde periode groeide het totale grondgebruik van 2601 gemet tot 2881 gemet. In 1699 waren er al 273 verschillende gebruikers.

Vanaf 1636 was er sprake van een tweede molen, de Westmolen. De herbergen "Sint-Hubertus", "Sint-Antonius" en "De Drie Linden" waren in het centrum van de gemeente in de 17de eeuw vaste waarden, terwijl herberg "De Bolle" het einde van de bevaarbare Moerdijkvaart aangaf. Volgens De Flou wordt de herberg "De Bolle" vermeld in een document van 1645 namelijk "In Eerneghem … zuut vande herberghe ghenaempt de Bolle".

In de loop van de 17de eeuw bleven oorlogen bijna doorlopend de gemeente teisteren. Dat zorgde voor de officiële oorlogsbelastingen van het Brugse Vrije. Er waren ook periodieke opeisingen van werkkrachten, paarden en karren, hout en voedsel voor mens en dier. Pas tijdens de Spaanse Successieoorlog (1700-1713) moesten de Eernegemnaars ook enkele soldaten leveren of onderhouden.

Eernegem beschikte ook over een schuttersgilde. De eerste sporen van deze Sint-Sebastiaangilde vonden we terug in 1578. Het "doelhof" of de "schutterije" bevond zich op een perceel grond langs het huidige Veldwegel. Daar vonden ook de normale schuttersactiviteiten plaats op een liggend doel. Over andere verenigingen werd slechts sporadisch iets vermeld. In 1656-1657 was er sprake van "buijsschieters", maar dat is de enige vermelding van een kolveniersgilde, waar met geweren met buskruit geschoten werd. Éénmaal werd gesproken over een "Gilde van Retorijca", die tijdens de kermis van 1662 een stuk opvoerde.

Op een kaart van 1666 van het gebied tussen Eernegem, Ichtegem, Koekelare, Moere en Gistel wordt het wegennet weergegeven met de belangrijkste bebouwing. Weergave van de zogenaamd "Dixmuytschen Heirwegh", "de wegh van Eerneghem naer Cockelaere" of huidige Stationsstraat, de weg "Wijnendaele naerde Moerdyck" of huidige Oostendesteenweg, "de Ganzestraete ofte Jockwegh".

Te hoogte van de Moerdijkvaart worden verschillende hoeves weergegeven. Ten zuiden van de vaart worden de herberg "Ter bolle", de hoeve van "Guillaume De Don" en de hoeve van "Guillaume Verleije" afgebeeld.

Het landboek of ommeloper van de "parochie" Eernegem werd opgesteld in 1699-1700 door Roelandt Meyaert. Het was een werkinstrument voor het innen van de grondbelastingen. Van alle in gebruik zijnde percelen, bebouwd of niet bebouwd, wordt een beschrijving, de oppervlakte in roeden en een schatting van de waarde opgegeven. De ommeloper vormt een interessante bron voor oude straatnamen, toponiemen en bebouwing, hoewel de situering bij gebrek aan figuratieve kaarten, niet voor de hand ligt.

De parochie Eernegem was ingedeeld in "27 beginnen", dit waren ruimtelijk samenhangende wijken begrensd door wegen of beken. In 1699 wordt Eernegem gekenmerkt door een gesloten landschap. Elk perceel was omzoomd met een haag of een bomenrij. In het oosten van het grondgebied Eernegem zijn velden te situeren. Het veld was immers reeds ingedeeld in zowel regelmatige als onregelmatige kavels met verschillende bezitters en gebruikers.

Het "land" maakte in 1699 70.5 % deel uit van de totale verkavelde oppervlakte. Het bos omvatte ongeveer 10 % van het grondgebied en bevond zich ruimtelijk op drie verschillende plaatsen: een in de veldzone gelegen boscomplex, bospercelen gelegen in de randzone van het veld en de zogenaamd natte bossen in de rest van het grondgebied, vooral te situeren in het noorden van de gemeente en langs de Engelbeek (Stationsbeek). Het aantal woningen in 1699 bedroeg 146.

18de eeuw

Na de Spaanse Successieoorlog (1702-1713) keert onder het Oostenrijks bewind de rust terug en kan het gebied zich herstellen en verder ontwikkelen. De periode wordt gekenmerkt door economische groei en demografische expansie.

Ook de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) speelde zich in belangrijke mate in onze streek af. Eernegem werd een tijdlang door Frankrijk bezet. Aan deze bezetting hielden wij onze eerste volkstelling over. Volgens de volkstelling van 1748 telde het dorp nog altijd twee molenaars, twee brouwers en acht herbergiers (waaronder de twee brouwers). Voorts waren er drie wagenmakers, één azijnbrouwer, één chirurgijn, vier kleermakers, twee kuipers, vier schoenmakers, drie timmerlui, twee smeden, twee boekweitmaalders, één strodekker en één metselaar. Sommige van hen baatten ook een winkel uit. Zeventig gezinnen (=438 inwoners) hadden de landbouw als hoofdinkomen, terwijl 78 gezinnen (=220 inwoners) bekend stonden als corsitters, dit is mensen die minder dan 6 gemet grond bewerkten.

In 1769 wordt door gouverneur C.J. Lombaerts en de plaatselijke baljuw Ch. Parmentier een schrijven gericht aan Karel van Lorreinen, de gouverneur-generaal van de zuidelijke Nederlanden, om het binnenland, met name de driehoek Torhout – Diksmuide – Oostende, van een wegennet te voorzien. In 1771 was de nieuw aangelegde weg Wijnendale – Diksmuide klaar.

De baan Wijnendale – Oostende was in gebruik vanaf 1775. De heren van Neuburg kregen hierdoor de mogelijkheid om het bosbestand te kappen en te vervoeren naar Oostende om verscheept te worden. Ook de Oostenrijkse vissers kregen de mogelijkheid om hun vis naar het binnenland te voeren. Ook langs deze weg werden tolbarelen opgericht. De weg had niet enkel een economische functie maar diende ook voor de troepenverplaatsingen.

Langsheen de nieuwe steenweg vestigden zich enkele bedrijven. In 1785 werd door de gebroeders Joannes en Jozef Mergaert en Carolus Muuls een jeneverstokerij langsheen de steenweg geopend. De stokerij werkte volgens de nieuwe Hollandse methode. De stokerij werd aangeduid als de belangrijkste industriële activiteit in het kanton Gistel en zorgde voor werkgelegenheid in de gemeente. De stokerij blijft evenwel actief tot in de jaren 1840 maar krijgt een andere eigenaar.

De aanleg van de weg Torhout-Oostende gaf een belangrijke impuls aan de ontwikkeling van het gehucht Moerdijk, met het Torenhof als centrum van de activiteiten. Eén van de vier tolbarrières op de steenweg werd ter hoogte van de Moerdijkvaart gebouwd. Al in 1779 werd vanuit het dorpscentrum daarop een aansluiting in kasseistenen aangelegd.

De van oudsher belangrijke Moerdijkvaart werd in de 17de en 18de eeuw voornamelijk bevaren door hout- en mestschepen. Geregeld kwamen in het gehucht Moerdijk, dat op het eindpunt van het bevaarbare gedeelte lag, schepen toe vanuit de steden Oostende en Nieuwpoort. De schepen brachten voornamelijk mestproducten mee die voor de landbouw onontbeerlijk waren. Eén van de hoeves aan de Moerdijkvaart (Oostendesteenweg nummer 274) was aan de kant van de vaart voorzien van aalputten. Dit waren vierkante putten met een koepelgewelf. Op 27 juni 1756 verkreeg het Eernegemse armbestuur het recht om het lossen van "as en andere meststoffen die door de landbouwers gebruikt kunnen worden", vervoerd door schepen op de Moerdijkvaart, te verpachten.

Na het lossen van de meststoffen vaarden de schepen terug naar Oostende en Nieuwpoort met de voor de stad al even noodzakelijke houtvoorraad, die in de bosrijke streken van Wijnendale gekapt werd.

Op de Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden, opgesteld door Graaf de Ferraris tussen 1770-1778 wordt Eernegem als een landelijke gemeente weergegeven. Bewoningskernen zijn te situeren centraal in de gemeente ter hoogte van de gotische Sint-Medarduskerk, in het noordwesten ter hoogte van de Moerdijk en ter hoogte van de Streulestraat in het noordoosten van de gemeente. De belangrijkste wegen weergegeven op de kaart zijn de Aartrijkestraat, de Achterstraat, de Bruggestraat, de Ganzestraat, de Kapellewegel, de Moerbeekstraat, de Stationsstraat, de Streulestraat. Opvallende weergave van de Oostendesteenweg, een kaarsrechte weg afgezoomd met bomen. Tot op heden zijn enkele sites bewaard gebleven die zijn weergegeven op de kaart van Ferraris zie onder meer Achterstraat nummer 13, Bruggestraat nummer 73, Ganzestraat nummer 2, Ganzestraat nummer 22, Moerbeekstraat nummer 5, Oostendesteenweg nummers 255-259 en nummers 274-276, Stationsstraat nummer 164 en 327, Streulestraat nummers 29B, 34, 37 en 73. In het dorpscentrum van Eernegem weergave van de panden Westkerkestraat nummers 24-26. Langs de Zedelgemsesteenweg weergave van nummer 58 en de site van het zogenaamd Doolboskasteel (nummers 164-166).

Met de Franse Revolutie (1789) worden de feodale structuren afgeschaft en wordt een volledig nieuw bestuur geïnstalleerd. De kerkelijke instellingen worden eerst afgeschaft en later hervormd. De parochies worden omgevormd tot gemeentes.

Het zogenaamd "kasteel van Eernegem", eigendom van de voormalige abdij van Oudenburg , wordt op 26 oktober 1797 als geseculariseerd goed verkocht. De hoeve van 2 ha 33 a 96 ca situeert zich langs de weg naar Westkerke, naast het kerkhof bij de kerk. In totaal werden op het grondgebied Eernegem meer dan 124 ha kerkelijk goed of bijna 7 % van alle grond, verkocht. De zogenaamde "Dorpsmolen", de brouwerij en herberg "De Drie Linden" waren eveneens eigendom van de Oudenburgse abdij en werden verkocht. Het huidige kasteel de Lantonnois, oorspronkelijk eigendom van de abdij van Oudenburg werd aangekocht door de Oostendse advocaat Jean Baptiste Serruys. Tot 1888 bleef het eigendom van die familie.

In 1794 werd België bij Frankrijk gevoegd, en een jaar later installeerde de bezetter een nieuw bestuurlijk kader. Eernegem werd in de kantonnale municipaliteit Gistel opgenomen.

De wet van februari 1800 doekte de kantonnale municipaliteiten op en gaf aan Eernegem zijn zelfstandigheid terug. Eernegem werd een onafhankelijke gemeente met een eigen gemeenteraad en een eigen bestuur.

19de eeuw

Tot aan het Congres van Wenen (1815) staan de Zuidelijke Nederlanden onder Frans bestuur. Met het Congres wordt het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden gesticht, waarbij de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden samengaan onder het bestuur van de Nederlandse koning Willem I. Gedurende deze periode bestaat de door de hogere overheid aangeduide gemeenteraad uit een burgemeester en zeven "assessors" (later schepenen).

Op 6 juni 1802 wordt de kerk van Eernegem heropend. Dit is het resultaat van een verzoeningspolitiek tussen de Franse Republiek en de Kerk.

Het verenigd Koninkrijk der Nederlanden vaardigde op 2 augustus 1818 een reglement uit. Op 9 april 1819 werd de nieuwe burgemeester landbouwer Franciscus Stael aangesteld.

In 1825 volgt een nieuwe hervorming van de gemeentebesturen. Notaris Pieter Farazijn werd aangesteld als nieuwe burgemeester. In 1826 werd hij vervangen door jeneverstoker Jean-Baptiste De Ville. Onder zijn bewind werd een kasseiweg vanuit het dorpscentrum naar de steenweg Oostende-Torhout aangelegd.

Met de Belgische Revolutie in 1830 worden de gemeenteraden samengesteld door middel van verkiezingen. Op 11 november 1830 vinden de eerste Belgische gemeenteraadsverkiezingen plaats. Onder het bewind van Franciscus Cools werd het kasseien van de Westkerkestraat voorbereid. Het effectief uitvoeren van de werken vond plaats in 1848 onder het burgemeesterschap van brouwer Joseph Van Sieleghem. Het aanleggen van de kasseiweg gebeurde door de Eernegemse kasseileggersbaas Daras. Tijdens het bewind van Van Sieleghem werd de wekelijkse vrijdagmarkt in 1849 vastgelegd en dit leidde in 1854 tot de aanleg van de Kleine Markt. Onder het bestuur van Gustave Van Sieleghem vonden een aantal realisaties plaats, namelijk de eerste publieke waterpomp (1855), de bouw van een gemeenteschool (1855-1856), de start van een graan- en veemarkt (1857), de aanstelling van de eerste gemeentewerkman (1858), de installatie van de eerste openbare verlichting met olielampen (1858), de aanleg van een spoorweg door de gemeente (1868), de komst van een postkantoor (1868) en de oprichting van een monument ter nagedachtenis van Leopold I (1868).

Eernegem bleef vooral een landbouwgemeente, maar er waren hier en daar initiatieven voor industriële sites zoals onder meer brouwerijen. In de Aartrijkestraat wordt de brouwerij van de familie Daras opgericht in 1863 (zie Aartrijkestraat nummer 16).

De hongerjaren tussen 1840 en 1850 worden veroorzaakt door een structurele crisis in de vlasnijverheid, toen de belangrijkste huisnijverheid van de plattelandsbevolking ter overbrugging van de wintermaanden. Het gevolg was een groot aantal armen onder de bevolking. Dit betekent een financiële aderlating voor de plattelandsgemeenten die grote bedragen aan het Bureel van Weldadigheid moeten overdragen en moeten voorzien in lange termijn oplossingen zoals het oprichten van armenhuizen, spinscholen en zondagsscholen. Op 3 februari 1857 werd een "armewerckschool" opgericht. Die was gelegen in het midden van het dorp, langs de zogenaamde kasseiweg naar Koekelare, de huidige Stationsstraat.

Circa 1850 wordt het volledige Belgische grondgebied afgebeeld op de Ph. Vandermaelenkaart. Deze kaart is een interessante bron wat betreft de belangrijkste wegen, namen van herbergen, hoeves en molens. In Eernegem zijn de belangrijkste verkeersaders de Zedelgemsesteenweg, de Oostendesteenweg, de Westkerkestraat en de Bruggestraat. De herbergen liggen gegroepeerd in het dorpscentrum en langs de belangrijkste invalswegen met name het kruispunt van de Oostendesteenweg en de huidige Stationsstraat, de Bruggestraat, de Moerdijk en de Ganzestraat.

Het landelijke Eernegem was een ideale vestigingsplaats voor een aantal kastelen. Nabij de Boskapel, op de grens met Jabbeke wordt langs de Bruggestraat (zie nummer 343) het eerste landhuis gebouwd in 1886 in opdracht van Eugenius Samyn-Ente, koopman uit Oostende. Dit landhuis werd in 1901 vervangen door een nieuw gebouw in opdracht van Karel Coussement-Denijs, nijveraar uit Roeselare. Langs de Oostendesteenweg (zie nummer 222) wordt een kasteel weergegeven, dat reeds circa 1835 eigendom was van de familie Deridder, vrederechter uit Oostende. Dit domein behoud nu nog de parkaanleg uit het einde van de 19de-begin 20ste eeuw, maar het kasteel is in 1968 vervangen door een villa. Het kasteel zogenaamd "Lantonnais", situeert zich langsheen de Zedelgemsesteenweg (zie nummers 164-166). Reeds op het einde van de 19de eeuw was hier een kasteel ingeplant op een ruim domein. Later zal dit uitgroeien tot een volledig gebouwencomplex met conciërgewoning, hovenierswoning en koetshuis, eigendom van de familie Lantonnais.

De tweede helft van de 19de eeuw wordt gekenmerkt door grote bouw- en infrastructuurwerken. Belangrijke infrastructuurwerken zorgden voor de verdere ontsluiting van het dorp. De Westkerkestraat kreeg haar verharding in 1848. Toen ook Bruggestraat en Aartrijkestraat in het begin der jaren 1880 een kasseilaag kregen, was de ontsluiting van het dorp compleet. Er vinden ook een aantal rooilijnwijzigingen plaats. De Aartrijkestraat wordt in 1863 recht getrokken. In de Bruggestraat vinden twee rooilijnwijzigingen plaats namelijk in 1885 en 1894, waarbij de Oude Bruggeweg een restant is van het vroegere tracé.

Op 26 april 1868 beslist de gemeenteraad een huis te huren voor het openhouden van een postkantoor. Voor de periode 1868-1887 wordt het huis, Stationsstraat nummer 26 als postkantoor ingericht. De post verhuist in 1887 naar Aartrijkestraat nummer 57. Van 1918 tot 1930 is het postkantoor gevestigd in Stationsstraat nummer 50.

In 1868 zorgde de aanleg van de spoorweg Oostende-Torhout voor een echte ontsluiting van het dorp. Oorspronkelijke locatie van het station op de hoek met de Spoorwegstraat. Het kruispunt van de Stationsstraat met de aangelegde spoorweg werd volledig uitgebouwd. Het station bestond uit twee stationsgebouwen. Circa 1900 werd een nieuw stationsgebouw gebouwd. Beiden werden gesloopt in 1972. De spoorlijn werd in de Stationsstraat afgesloten door twee barelen. Bij het station van Eernegem werd de 6 ha grote en 3 m diepe stationsput aangelegd. Via een 16 km lange gietijzeren leiding werd het water van Eernegem naar het eindstation Oostende getransporteerd. Het water in Oostende was zout water en kon niet gebruikt worden want dit water tastte de treinen aan. Het water in de stationsput van Eernegem was zoet water en was bovendien zeer kalkarm. Hierdoor was het veel geschikter om te gebruiken voor de treinen. In 1912 besloot men om de stationsput te vergroten. De onderhandelingen voor deze vergroting werden stopgezet door de Eerste Wereldoorlog. In 1923 kon men de put toch uitbreiden. De werken duurden tot 1925. In 1961 werd de treinverbinding Oostende-Torhout afgeschaft. Tien jaar later werd het ondertussen vervallen stationsgebouw door de gemeente aangekocht en afgebroken. Bij het verdwijnen van de spoorlijn 62 was er geen water meer nodig. In 1986 werd de 16 km lange buis opgegraven en afgevoerd. De stationsput kreeg vanaf dan een nieuwe functie als recreatieoord.

De eerste wet op het basisonderwijs in België komt tot stand in 1842. Elke gemeente wordt verplicht om één basisschool op te richten. In de jaren 1870 besteedt de gemeente veel aandacht aan de uitbouw van het onderwijs. Langs de Stationsstraat wordt een meisjesschool opgericht. (zie Stationsstraat nummer 1). In 1874 zijn de gebouwen in de Westkerkestraat naar ontwerp van provinciaal architect Pierre Buyck afgewerkt. Meteen daarna barst de schoolstrijd los. De wet van 7 juni 1879 bepaalt dat in elke gemeente een officiële gemeenteschool moet opgericht worden. Op aanraden van het bisdom werd aan de westzijde van de kapel, horende bij de meisjesschool aan de Stationsstraat, een nieuw gebouw gebouwd dat dienst deed als katholieke jongensschool.

In 1892 bouwen van een zaal voor katholieke verenigingen langs de Aartrijkestraat. Het zogenaamde "Gildhof" wordt op initiatief van pastoor Tahon gebouwd (zie Aartrijkestraat nummer 43).

20ste eeuw

De stationsbuurt was ook de ideale locatie van bedrijven. "Alibel" of "Alimentaire Belge" (Stationsstraat nummer 127) werd gesticht in mei 1925 en werd gesloten in april 1950. Het bedrijf omvatte een groenten- en vleesconservenfabriek, een koekenafdeling en een chocolaterie. Dit bedrijf had onder meer een eigen watertoren, stokerij, elektriciteitscentrale, keuken, magazijnen, conciërgerie en diverse bedrijfsgebouwen. De bedrijfsgebouwen op het einde van de Glazenstraat maakten oorspronkelijk deel uit van bedrijf Alibel.

Een tweede belangrijk bedrijf in de stationsbuurt was de olieslagerij Roelens, opgericht in 1902.

De eerste Duitse soldaten, werden in het dorp op 25 augustus 1914 gezien. Op 15 oktober kwamen de eerste Duitse troepen via het Molendorp in Eernegem aan. In de dagen vooraf waren heel wat Eernegemnaars weggevlucht. De Duitsers installeerden de Kommandantur op het kasteel 's Gravendriessche.

De Duitse bezetting verliep verder rustig. Duitsers legden nabij de Boskapel een vliegveld aan. Een deel van het klooster werd omgevormd tot Lazarett en langs de Bruggestraat werd een Duits kerkhof aangelegd. Vooral vanaf juli 1917 zorgden bommen wel af en toe voor ravage en doden in het dorp. Voor het grootste aantal Eernegemse slachtoffers zorgde een obus die op 22 oktober 1917 in een groep opgeëiste jongeren in Vladslo viel.

In oktober 1918 verlieten de Duitsers Eernegem. Ze dreven opgeëist vee met zich mee. Op 17 oktober kwamen de Belgische soldaten in het dorpscentrum aan. Ter nagedachtenis van de oorlogsslachtoffers werd op 8 augustus 1920 een monument opgericht naar ontwerp van de Brusselse beeldhouwer Eugeen Canneel (zie Eernegem-Markt).

De Duitsers vielen op 10 mei 1940 België binnen. De Duitse bezetting luidde voor vele Eernegemnaars weer een periode van honger en ontbering in. Op 23 en 24 augustus 1943 werden de St.-Medardus en de St.-Annaklok uit de kerktoren gehaald. Enkele maanden later, op 20 oktober, vond een luchtgevecht plaats boven Eernegem. De Duitsers haalden twee geallieerde gevechtsvliegtuigen neer. Op 27 mei startten ze een eindoffensief, dat ondermeer met een bommenregen op Eernegem gepaard ging. Op 8 september 1944 kwamen de eerste Canadese tanks via de Moerdijk ons dorp binnen.

In de tweede helft van de 20ste eeuw vinden ook een aantal verbeteringen aan de wegen plaats. In 1945 waren een groot aantal zijstraten van de hoofdstraten voorzien van aarde: een groot aantal wegen werden in de jaren 1950 en 1960 allemaal vernieuwd en verhard. Andere nieuwe straten kwamen tot stand door het verharden van toegangsdreven die naar een hoeve liepen zoals de Dahliastraat, de Turkyendreef, de Fabrieksweg Andere wegen waren oorspronkelijk kerkwegels bijvoorbeeld De Hoogweg.

Het BPA "centrum" werd aanvaard. Het BPA werd in 1955 uitgevoerd. Het gemeentehuis kwam in het centrum van de gemeente en het Marktplein wordt opnieuw aangelegd.

Een aantal straten waren tot stand gekomen door het aanleggen van nieuwe wijken: J. Boedtslaan en E. Coolslaan circa 1955. In 1960 werd de J. Boedtslaan verlengd en in 1967 werd door de verkaveling F. Depuydt een laan naar hem genoemd. In 1965 had men de Emiel Coolslaan doorgetrokken, evenals de Schoolstraat, en twee nieuwe wegen daarop laten uitmonden, de Rozenlaan en de Tulpenlaan. Daarmee was een eerste nieuwe woonwijk, tussen Westkerkestraat en Stationsstraat, ontstaan. h

In 1957-1959 verdween de tuin van de oude pastorie om een tweede marktplaats aan te leggen op de hoek van de Stationsstraat en de Westkerkestraat. Het vervallen pastoriegebouw werd volledig verbouwd en ingericht als gemeentehuis. De tuin van de pastorie werd omgevormd tot de Grote Markt.

In 1960 wordt het 19de-eeuwse kasteel "'s Gravendriessche" gesloopt. Hierdoor werd de verbinding tussen de Westkerkestraat en de Streulestraat mogelijk gemaakt. Het kasteel werd in de 19de eeuw gebouwd door de adellijke familie Beaucourt de Noortvelde. Rond 1900 werd het eigendom van de familie Debuck. Eveneens in 1960 worden de Bourgognevaart en de Moerdijkvaart onbevaarbaar verklaard.

In de jaren 1960 worden ook een aantal nieuwe verkavelingen goedgekeurd, onder meer aanleg van de verkaveling Depuydt-Cappelier. De verkaveling aan de Westkerkestraat wordt uitgebreid. In 1963 volgen verschillende aanvragen tot verkaveling in het gebied tussen Westkerkestraat, Stationsstraat, Spoorwegstraat en Ganzestraat. Langs de Fabrieksweg werd 6 ha vrijgemaakt voor nijverheidszone. De verkavelingen en het opmaken van BPA's zetten zich tot op heden verder door.

In de jaren 1970 vinden ook een aantal belangrijke infrastructuurwerken plaats. Een nieuwe woonwijk wordt uitgebouwd tussen de Bruggestraat, Westkerkestraat en 's Gravendriesschelaan. Langs de Belleboslaan werden gronden verkaveld. Langs de Eikenlaan werden sociale woningen gebouwd. Er wordt in 1971 een nieuw sportcentrum en een ambachtelijke zone aangelegd. In 1973 wordt het kerkhof rondom de kerk volledig ontruimd. Er kwam een vrije ruimte, een deel ervan, namelijk het huidige Heilig Hartplein werd ingericht als parkeerplaats. In 1975: de verkaveling van de erven Seynaeve (langs de 's Gravendriesschelaan en aansluitend op de Wilgenlaan) werd doorgevoerd. Het BPA Ambachtelijke zone werd gerealiseerd door een verbindingsweg tussen de Fabrieksweg en Nieuwstraat aan te leggen. In de Belleboswijk wordt in 1979 een nieuw postgebouw gebouwd. In 1985 werd het fietspad zogenaamd de "Groene 62" opengesteld. Het volgt het tracé van de vroegere spoorweg Torhout-Oostende.

In 2002 vindt een dorpskernvernieuwing plaats waarbij de straten in het centrum van Eernegem opnieuw voorzien werden van kasseien. Ook de huidige aanleg van de Markt dateert uit die periode. De heraanleg van het plein wijzigt het straatbeeld grondig. De oorspronkelijk homogene zuidelijke pleinwand, bestaande uit een eenheidsbebouwing van lijstgevels, wordt vervangen door een nieuwbouwcomplex naar ontwerp van architectenbureau Buro II, met integratie van het hoekpand bij de Aartrijkestraat. Integratie van oude beplanting op de markt, bestaande uit onder meer treurbeuken.

RUIMTELIJKE STRUCTUUR EN BOUWKUNDIG ERFGOED

De gemeentekern van Eernegem is vrij centraal gelegen in de gemeente. Vanuit de gemeentekern vertrekken enkele hoofdstraten naar de aangrenzende gemeenten, meer bepaald de Aartrijkestraat richting Aartrijke, de Bruggestraat richting Jabbeke, de Westkerkestraat richting Westkerke (Oudenburg) en de Stationsstraat richting Koekelare.

De huidige dorpskern van Eernegem situeert zich rondom de Markt met centraal de beeldbepalende aanwezigheid van de Sint-Medarduskerk. De bebouwing rondom de Markt in de Aartrijkestraat en de Westkerkesteenweg staat in functie van commerciële activiteiten, met als gevolg dat vooral de begane gronden zijn verbouwd, doch meestal een behouden bovenbouw. In het dorpscentrum opvallende aanwezigheid van de Kapellewegel met behouden houtkantbegroeiing. De houtkant is 110 meter lang en bestaat uit een oude gevlochten heg met een zeer diverse soortensamenstelling met dominantie van hulst, gladde iep, éénsijlige meidoorn en beuk.

Lintvormige uitwaaieringen langs de Stationsstraat, de Westkerkestraat en de Aartrijkestraat. Hier een vrij heterogeen straatbeeld, gevormd door de grote schaalverschillen, het uitzicht en de functie van de bebouwing. De oudste bebouwing staat weergegeven op de kaart van Ferraris (1770-1778). De panden Westkerkestraat nummer 24 is gedateerd door middel van muurankers "1752" en heeft een beraapte lijstgevel.

De huidige bebouwing is hoofdzakelijk te dateren in de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw. In de dorpskern aanwezigheid van onder meer herenhuizen, voormalige herbergen, brouwerijen, een slachthuis, notariswoningen, schoolcomplexen, het zogenaamde "Gildhof" en een onderpastorie. Deze grootschalige gebouwen hebben rijk uitgewerkte gevels onder meer door het verschillend materiaalgebruik en de gevelafwerking. Het zogenaamde "Gildhof", Aartrijkestraat nummer 3, een congregatiegebouw, gebouwd op initiatief van pastoor Tahon wordt gekenmerkt door Brugse traveenissen. Westkerkestraat nummer 9, gebouwd circa 1873, is een gaaf bewaard voorbeeld van een rijk uitgewerkte beraapte gevel in combinatie met bepleisterde en witbeschilderde elementen. Aartrijkestraat nummer 54, gebouwd in 1893-1894, een vrijstaand herenhuis met bijhorende tuin, heeft rijk uitgewerkte gevel met een roodbakstenen gevelparement in combinatie met blauwe hardsteen, gele baksteen, grijsblauwe baksteen en zogenaamde "Delftse tegeltjes".

Restanten van industriële activiteiten zijn onder meer gelegen langs Aartrijkestraat. De zogenaamde "Bogaertsmolen" of "Dorpsmolen" is een voorbeeld van een bakstenen stellingmolen met molenaarswoning aan de straat gelegen. Het voormalige brouwerijcomplex Daras, Aartrijkestraat nummer 16, bewaart de brouwerswoning en de achterliggende bedrijfsgebouwen.

Ook vrij eenvoudige lage arbeiderswoningen met typerende gecementeerde lijstgevels voorzien van pseudobossage, gekleurde voegen en plint voorzien van Sint-Jakobsschelpen. Vermoedelijk gaat het om oudere panden die in de jaren 1920-1930 zijn voorzien van een cementering. Aartrijkestraat nummer 70 heeft een rijk uitgewerkte gecementeerde gevel opgesmukt met florale motieven.

Tijdens het interbellum worden woningen met weinig uitgesproken stijlkenmerken gebouwd. Vrij traditionele baksteenarchitectuur met onder meer toepassing van de neobrugse traveenissen zie Bruggestraat nummers 17-21. Het zogenaamde "hooghuis" (zie Stationsstraat nummer 164) is een voorbeeld van een wederopbouw van een pand gedateerd door middel van jaarankers "1643". De meer uitgesproken interbellumwoningen kenmerken zich door de vormgeving van de muuropeningen, typerend materiaalgebruik zoals cimorné en typerend voegwerk of schrijnwerk met horizontale roedeverdeling. Voorbeelden zijn onder meer Stationsstraat nummer 72, Stationsstraat nummer 145. Veel oudere panden worden voorzien van een nieuwe gevelbezetting in de jaren 1920-1930. Vooral veel gecementeerde gevels met geometrische motieven (zie Aartijkestraat nummer 36, Aartrijkestraat nummer 70, Stationsstraat nummer 233) en gevels met cimorné bezetting situeren zich langs de invalswegen die leiden naar de Markt van Eernegem.

Ter hoogte van het vroegere station van Eernegem, gelegen langs de Stationsstraat concentratie van vroegere horecazaken. Zie nummer Stationsstraat nummer 121, een dubbelhuis met rijk uitgewerkte bepleisterde lijstgevel, gebouwd in 1904. Gelijkaardige voorbeelden zijn onder meer Stationsstraat nummers 148a-150.

Buiten de dorpskern bevinden zich enkele historisch gegroeide woonconcentraties, zoals aan de Oostendesteenweg, het gehucht Moerdijk. Het gehucht de Moerdijk, gelegen langs de Moerdijkvaart, was het economisch centrum van de gemeente Eernegem. Na de aanleg van de steenweg Oostende – Wijnendale rond 1765-1775 werd het een interessant knooppunt. Hier vestigden zich verschillende bedrijven. De vier herbergen in de 18de eeuw langs de vaart waren een bewijs van de aantrekkingskracht. Het gehucht Moerdijk wordt getypeerd door enerzijds de imposante 18de-eeuwse panden (zie Oostendesteenweg nummers 257-259) aan de westzijde van de straat met dominante aanwezigheid van het Torenhofcomplex (zie Oostendesteenweg nummer 255). De oostzijde van de straat wordt bepaald door een eenheidsbebouwing van lage arbeiderswoningen (zie Oostendesteenweg nummers 232-254) gebouwd in 1837 in opdracht van notaris Joseph Van Sieleghem. Langs de Moerdijkvaart bevinden zich enkele historische hoeves die oorspronkelijk de functie van herberg hadden zie Oostendesteenweg nummer 274, herberg zogenaamd "de cooren blomme", Oostendesteenweg nummer 276, voormalige herberg "De gouden sterre".

Het gehucht Boussemaere ontwikkelt zich ter hoogte van de Stationsstraat nummer 225. Hier concentratie van oorspronkelijk drie herenhuizen, alle gebouwd in opdracht van familie Vander Heyde-De Blauwe. De woningen worden getypeerd door bepleisterde en witbeschilderde lijstgevels met imitatievoegwerk en doorgetrokken onderdorpels.

Buiten deze kernen hoofdzakelijk landelijk gebied met verspreide bebouwing. Het landschap wordt getypeerd door verspreid gelegen hoeves met akker- en weilanden. De hoeves hebben meestal een L-vormige of U-vormige opstelling rondom het erf. Enkele hoeves gaan terug op middeleeuwse structuren met een omwalling. Belangrijke concentratie van historische hoeves in de Streulestraat. Deze oorspronkelijk omwalde hoeves staan weergegeven op de Grote Kaart van het Brugse Vrije door Pieter Pourbus (1571) en gekopieerd door Pieter Claeissens (1601), wat wijst op het belang van deze sites gelegen in nabijheid van de Bourgognevaart. Streulestraat nummer 34, het zogenaamde "Bourgogne leenhof" wordt getypeerd door een volume, zeker teruggaand tot de 17de eeuw, met restanten van spitsboogvormige blindnissen, natuurstenen kloosterkozijn. Streulestraat nummer 73, de zogenaamd "Torenhoeve" wordt gekenmerkt door de traptoren.

Enkele sites zijn pas ontstaan in de 18de eeuw en staan voor het eerst weergegeven op de kaart van Ferraris (1770-1778). Voorbeelden hiervan zijn onder meer Achterstraat nummer 13, de hoeve zogenaamd " 't oudhof", een hoeve bestaande uit losse bestanddelen, waarvan het woonhuis een oude kern heeft die teruggaat tot de 18de eeuw. De site zogenaamd "De Lange schuur" wordt eveneens op de kaart van Ferraris weergegeven, vooral opvallend is de schuur aan de straat.

Ook in de 19de eeuw worden nieuwe hoeves gebouwd, sommige ter vervanging van oudere hoevegebouwen zie Ganzestraat nummer 12, de hoeve zogenaamd "De Groene Poorten", ingeplant op een oudere site reeds weergegeven op de kaart van Ferraris. Het boerenhuis is een verankerd roodbakstenen volume onder een pannen zadeldak.

In het interbellum worden enerzijds hoeves grondig verbouwd en anderzijds nieuwe hoeves gebouwd. Streulestraat nummer 30, een hoeve in historiserende traditionele vormgeving, wordt gebouwd in 1929.

Meestal hebben de boerderijen nieuwe of vernieuwde gebouwen en is er een opvallende aanwezigheid van grootschalige hangars. Soms nog met behouden lindebomen bij de erftoegang, ook (restanten van) boomgaarden zijn bewaard gebleven. Heel wat hoeves zijn omhaagd met meidoorn- en/of hulsthaag.

Verspreid over het landelijke gebied ook aanwezigheid van clusters van kleinschalige (boeren)arbeiderswoningen daterend uit de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw. Deze huisjes vindt men in kleine clusters aan meerdere landelijke straten zoals onder meer Muizeveld en Mitswegestraat. Overwegend eenvoudige bakstenen constructies van één of één en een halve bouwlaag onder een pannen zadeldak met bijhorende al dan niet geïntegreerde nutsgebouwen.

Ook verspreid gelegen kasteeldomeinen te situeren langsheen de belangrijkste verkeersassen. zoals het "kasteel van Moerbeek" langs de Oostendesteenweg, met behouden parkaanleg daterend uit het einde van de 19de eeuw – begin 20ste eeuw. Het "Bourgognekasteel" aan de Brugsesteenweg dateert van circa 1909 en illustreert de cottagstijl. Het kasteel zogenaamd "Lantonnois van Rode" langs de Zedelgemsesteenweg, groeit uit in de loop van de 19de eeuw tot een domein met kasteel, conciërgewoning, hovenierswoning en koetshuis.

Het landelijke gebied van Eernegem wordt gekenmerkt door een aantal kapellen al dan niet te situeren bij een erftoegang en dikwijls in combinatie met lindebomen. Over het ganse grondgebied komen 19de- en 20ste-eeuwse kapellen voor, in diverse groottes en bouwstijlen. De oudste is een Onze-Lieve-Vrouwkapel gebouwd in 1861 gelegen in de Biezenstraat.

  • CORNILLY J., Monumentaal West-Vlaanderen, Beschermde monumenten en landschappen in de provincie West-Vlaanderen, Deel III, Arrondissementen Brugge, Diksmuide, Oostende en Veurne, Brugge, 2005, p. 106.
  • DEGRANDE V., Inventaris van kapellen in West-Vlaanderen. Gemeente Eernegem, in Inventaris van de Kapellen in West-Vlaanderen, Assebroek, 2005.
  • DEMAREE J., Eernegem 1699-1835: een historisch-geografische studie aan de hand van kadastrale documenten, (met kaartenbijlage), Gent, 1984 (onuitgegeven licentiaatsverhandeling).
  • DEWILDE M. en WYFFELS F., Het koor van de Sint-Medarduskerk van Eernegem, in Archaeologia Mediaevalis, 14-15-16/03/2002, p. 19-20.
  • NAERT A., Raadsels uit Eernegems geleden … De verdwenen mote, in Noortover: driemaandelijks tijdschrift met archeologie, geschiedenis, heemkunde, folklore, genealogie, heraldiek, letterkunde, kunst over Aartrijke, Bekegem, Eernegem, Ichtegem, Loppem, Veldegem, Zedelgem, jg. 1, nummer 2, 1988/89, p. 34-38.
  • NAERT A., Theoretische en praktische prospektie op het grondgebied Eernegem, Eernegem, 1987.
  • NAERT A. (red), Kroniek Bekegem–Eernegem–Ichtegem–Wijnendale, Torhout, 2001.
  • NAERT U., Eernegemse oorlogskroniek 1914-1918, Eernegem, 1985-1990.
  • NAERT U., Het postkantoor, polsslag doorheen 190 jaar Eernegemse geschiedenis. Deel 1. [1800-1990], Eernegem, 1990.
  • NAERT U., Wolken van stoom over Eernegem. 1863-1963, Eernegem, 1987.
  • VANDENBUSSCHE B. en K., Inventaris van Eernegem. 1944-1976, Ichtegem, 1980.
  • VANDENBUSSCHE B.., Sightseeing door Eernegem van 1945 tot 1976, in Ernigahem. Handelingen van de Kring voor Geschied-, Heem- en Familiekunde, jg. 25, nummer 3, 2006.
  • VANDENBUSSCHE K., Bij een dorpskernvernieuwing, in Ernigahem. Handelingen van de Kring voor Geschied-, Heem- en Familiekunde, jg. 21, nummer 2, 2002, p. 32-56.
  • VANDENBUSSCHE K., De schoolstrijd van 1879 tot 1884 en haar nasleep, in Ernigahem. Handelingen van de Kring voor Geschied-, Heem- en Familiekunde, jg. 21, nummer 1, 2002, p. 5-24.
  • VANDENBUSSSCHE K., Bij een dorpskernvernieuwing, in Ernigahem. Handelingen van de Kring voor Geschied-, Heem- en Familiekunde, jg. 21, nummer 2, 2002, p. 35, 41.
  • VANDENBUSSCHE K., Eernegem honderd jaar geleden. Een fotografische terugblik aan de hand van de postkaarten uitgegeven door D. Hendrix, in Ernigahem. Handelingen van de Kring voor Geschied-, Heem- en Familiekunde, jg. 23, 2004, p. 27-47.
  • VANDENBUSSCHE K., Tussen Westkerkestaat en Bruggestraat, in Ernigahem. Handelingen van de Kring voor Geschied-, Heem- en Familiekunde, jg. 24, nummer 1, 2005, p. 2-13.
  • VANDENBUSSCHE K., De start van de wekelijkse markt (1849-1850), in Ernigahem. Handelingen van de Kring voor Geschied-, Heem- en Familiekunde, jg. 26, nummer 4, 2007, p. 105-107.
  • VANDENBUSSCHE R., Eernegem in oude prentkaarten, Zaltbommel, 1972.
  • VERBEKE A., Eernegem anno 1699, in Ernigahem. Handelingen van de Kring voor Geschied-, Heem- en Familiekunde, 1983, jg. 2, nummer 1, p. 1-7.
  • VERBEKE A., Eernegem: historisch-geografisch, in Ernigahem. Handelingen van de Kring voor Geschied-, Heem- en Familiekunde, jg. 4, nummer 2, 1985, p. 26-36, nummer 3, p. 72-76.
  • VERBEKE A., Eernegem anno 1699: de Moerdijk, in Ernigahem. Handelingen van de Kring voor Geschied-, Heem- en Familiekunde, jg. 12, nummer 3, 1993, p. 52-57.

Bron: GILTÉ S. & VANNESTE P. met medewerking van BAERT S., BOONE B. & VRANCKX M. 2010: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Ichtegem, Deelgemeenten Bekegem en Eernegem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL48, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Vanneste, Pol; Gilté, Stefanie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Eernegem [online], https://id.erfgoed.net/themas/16003 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.