Geografisch thema

Aartrijke

ID
15840
URI
https://id.erfgoed.net/themas/15840

Beschrijving

ALGEMENE SITUERING

De deelgemeente Aartrijke telt 4722 inwoners (01/01/2010) en heeft een oppervlakte van 21,52 km². Sinds 1 januari 1977 vormt Aartrijke, samen met Zedelgem, Loppem en Veldegem de fusiegemeente Zedelgem. Aartrijke grenst ten noorden aan Bekegem (Ichtegem), Zerkegem (Jabbeke) en Snellegem (Jabbeke), ten oosten aan de hoofdgemeente Zedelgem en de deelgemeente Veldegem, ten zuiden aan Torhout en Wijnendale (Torhout) en ten westen aan Ichtegem. De gemeente ligt op 15 km van Brugge en op 7 km van Torhout.

Fysisch-geografische kenmerken

Fysisch-geografisch behoort Aartrijke tot Zandig Vlaanderen en meer specifiek het Westelijk Houtland. Het ligt op een noordelijke uitloper van het "Plateau van Wijnendale", dat zich als een zogenaamd erosiereliëf uitstrekt van Aartrijke (Zedelgem) over Wijnendale (Torhout) tot aan "Ruidenberg-Belhutte". Deze zone komt ook overeen met de zogenaamde oude veldgebieden van Torhout, waarvan het "Wijnendaleveld" (met onder andere Verloren Kost, Kasteel de Maere) in het naburige Torhout en Ichtegem een restant vormt.

Aartrijke zelf ligt op een hoogte (circa 40 meter) die in zuidelijke richting aanhoudt. In de andere richtingen met een helling (westzijde duidelijk steiler dan de oostzijde) waarop diverse beken ontspringen. De brongebieden en bovenlopen van die beken zijn duidelijk herkenbaar in het landschap door de insnijding. Aan de voet van de helling ligt er een zacht glooiend landschap dat afhelt in noordoostelijke en -westelijke richting. De hoogte neemt geleidelijk af van circa 20 tot 10 meter. De beekstelsels op de oostelijke helling, met name de Zabbeek, Engelstraatbeek, Scheibeek en Wildebeek wateren in essentie noordoostwaarts af in de richting van Zedelgem en Brugge naar de Kerkebeek. De beekstelsels ten westen, met name de Bekegemsebeek, Zeewegbeek en Ichtegembeek/Aletebeek, stromen noordwestwaarts, naar de Moerdijkvaart, Bourgonjevaart en het Groot Geleed. De bodem bestaat hoofdzakelijk uit zandgronden die wel sterk kunnen variëren inzake vochtigheid.

HISTORISCHE INLEIDING

Oudste geschiedenis en bewoning

Er zou reeds in het neolithicum (4000-2800 voor Christus) bewoning zijn op het huidige grondgebied van Aartrijke. In het begin van de 20ste eeuw wordt door baron Maurice de Maere d’Aertrycke een 'neolithisch woonoord' gevonden te Aartrijke aan de bronnen van de Moubeek. Hij onderscheidt in het totaal vier neolithische vindplaatsen, waar talrijke archeologica opgegraven zijn, waaronder lemmers, krabbers, nuclei, pijlpunten. Er is sprake van in totaal een vijfhonderdtal voorwerpen.

Prospectie door middel van luchtfotografie, uitgevoerd door de Gentse Universiteit in de jaren 1990 levert sporen op van een grafveld, met relicten uit verschillende periodes, in het westen van de gemeente, op het zogenaamd Gemeneveld. Er zijn zowel enkelvoudige als dubbele cirkelvormige structuren teruggevonden (bronstijd), maar ook een langwerpige, omgrachte structuur, een zogenaamd 'langbed' uit de late brons- of vroege ijzertijd en ten minste één vierkant spoor, wellicht een funerair monument uit de late ijzertijd en/of de Romeinse periode. Hiernaast liggen nog twee dubbele circulaire structuren, vlak bij elkaar, op de Sparappelhoek, op het hoogste punt van de gemeente. Ten slotte zijn er nog een zevental cirkels te vinden, verspreid over het westen van het Aartrijkse grondgebied. Aan het kruispunt van de Dwarsstraat en de Bekegemsestraat bevindt zich een belangrijk archeologisch complex, dat moeilijk te interpreteren is.

Romeinse periode

De naam Aartrijke zou terug te voeren zijn tot een Gallo-Romeins toponiem "Artiriacum", samengesteld uit "Artur" en "acum", wat zoveel betekent als gebied dat toebehoort aan Artur. Het centrum van Aartrijke zou ontstaan zijn als Romeinse versterking. Naast de benaming van de gemeente zijn er ook nog andere sporen van menselijke aanwezigheid tijdens de Gallo-Romeinse periode in de vorm van archeologische vondsten, enkele Romeinse wegen en het voorkomen van een aantal koutertoponiemen, die evenwel hun oorsprong kunnen vinden in de vroege middeleeuwen.

In de eerste plaats moeten een aantal archeologische vondsten opgemerkt worden. Reeds in 1806 of 1808 wordt een vondst van Romeinse goudmunten te Aartrijke gemeld. In 1890 wordt aan een hoeve (langs de Zeeweg) een muntschat opgegraven. De munten dateren van 63 tot 145 na Christus en worden vermoedelijk omstreeks deze laatste datum ingegraven, het is onduidelijk waar deze munten tegenwoordig bewaard worden. In 1906 wordt nog een Romeins goudstuk uit de Aartrijkse bodem opgediept. Deze behoort thans tot de collectie van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel. In de omgeving van de Romeinse wegen zijn bij verschillende prospecties oppervlaktevondsten gedaan, voornamelijk bestaande uit fragmenten van Romeinse dakpannen en Romeins aardewerk. Bij werken voor de verkaveling van de wijk Oliemolen (1983-1985) ten zuidoosten van de dorpskern is aardewerk uit de Romeinse periode gevonden. Het gaat zowel om Romeins import-aardewerk als om locaal of regionaal geproduceerd aardewerk, vermoedelijk daterend uit de eerste helft van de 1ste eeuw.

In tweede instantie ligt op Aartrijke het kruispunt van twee Romeinse diverticula of wegen van tweede categorie: de Steenstraat en de Zeeweg. Het tracé van de Steenstraat vertrekt van Steenvoorde (Noord-Frankrijk) en verloopt in noordoostelijke richting over Poperinge, Woumen, Werken en Aartrijke. Van Aartrijke tot Brugge verdergezet als Brugse Heirweg en Diksmuidse Heirweg genoemd. Verschillende opgravingen en de vondst van muntschatten (Elverdinge, Noordschote, Merkem, Werken en Aartrijke) langs het tracé hebben de Romeinse oorsprong van deze weg aangetoond. In 1972 worden werken uitgevoerd aan de Steenstraat en de Zeeweg. Bij deze gelegenheid vindt Professor Hugo Thoen een bedding van grote veldsteen, met daaronder een laag zwavel, gemengd met kleine stukken veldstenen. Het zou om het oorspronkelijke, Romeinse wegdek gaan. Te Aartrijke verloopt de weg van noordoost naar zuidwest via de Brugse Heirweg, de Engelstraat en de Steenstraat. Vanaf het einde van de Steenstraat is het tracé onduidelijk. Er worden in de literatuur drie mogelijkheden geopperd, die we hier chronologisch voorstellen. De eerste theorie stelt dat de Romeinse weg loopt via de Steenstraat en de Sparappelstraat te Torhout tot aan de Zeeweg Zuid aan de grens met Aartrijke. Vandaar zou het tracé langs de Zeeweg Zuid noordwaarts verlopen tot aan de Steenstraat. Een tweede theorie plaatst het tracé opnieuw langs de Sparappelstraat te Torhout tot aan de Zeeweg Zuid te Aartrijke. Aan de overzijde van de Zeeweg Zuid zou de weg dan verder verlopen langsheen Zeeweg Zuid nummer 7 en nummer 9 tot aan de Aartrijksestraat en zo verder naar het centrum van Aartrijke, waar de aansluiting met de Brugse Heirweg gemaakt wordt. Tussen Zeeweg Zuid en de Aartrijksestraat zou dit tracé gedeeltelijk als oprit van een hoeve en gedeeltelijk als voetweg bewaard zijn en de weg volgt dan grosso modo dezelfde hoogtelijn op het grondgebied van Aartrijke. De derde en meest recente theorie stelt dat de Steenstraat vanaf de Sparappelstraat een tracé volgt dat op de Atlas der Buurtwegen (circa 1844) nog als de voetweg "Kapelleweg" aangeduid is en rechtlijnig verloopt in het verlengde van de Steenstraat. Het kruispunt van de Steenstraat en de Zeeweg komt overeen met het huidige kruispunt van de Steenstraat met Zeeweg Zuid en Zeeweg Noord. De weg zou dan in de vroege middeleeuwen naar het hoger gelegen tracé zie tweede theorie verlegd zijn omdat het lager gelegen en ouder tracé te maken krijgt met wateroverlast na het vertrek van de Romeinen en het verval van de afwateringssystemen. De tweede Romeinse buurtweg in Aartrijke is de Zeeweg. Deze volgt het huidige tracé van Zeeweg Noord en Zeeweg Zuid op het grondgebied van Aartrijke en maakt deel uit van de Romeinse weg van Bavai via Doornik, Kortrijk en Aartrijke naar Oudenburg. Opgravingen aan beide wegdelen hebben de Romeinse oorsprong van de weg aangetoond.

Verschillende theorieën stellen dat de huidige Ichtegemsestraat laat-Romeins van oorsprong is en deel uitmaakt van een verbindingsweg tussen de laat-Romeinse kustversterkingen Beerst over Koekelare, Ichtegem en Aartrijke naar Brugge. Er worden koutertoponiemen langs de weg aangehaald om deze theorie te staven. Aartrijke zou dan op het kruispunt van drie wegen liggen, waarbij het kruispunt van de Heirweg (Brugse en Diksmuidse) met de Steenstraat zich ter hoogte van het Engeltje bevindt. Deze naam zou verwijzen naar de hoek die beide straten maken met elkaar. Het centrum van Aartrijke zou ontstaan zijn als Romeinse versterking. Deze theorie is niet bewezen en evengoed is het mogelijk dat deze weg 'slechts' stamt uit de vroege middeleeuwen.

Ten derde, en ten laatste, moeten in dit kader de talrijke koutertoponiemen te Aartrijke vermeld worden. Deze toponiemen, terug te vinden in de kerkrekeningen van 1562 en 1568 en in de leggers van het Aartrijkse kerkbezit uit 1624, duiden op grote percelen akkerland, gegroepeerd ten zuiden, ten noordwesten en ten noordoosten van de kerk.

Vroege Middeleeuwen

De parochie Aartrijke vindt haar oorsprong vermoedelijk in een Merovingisch koninklijk domein, bestaande uit een vroonhof (een woning voor de heer of zijn plaatsvervanger, met bijhorende bedrijfsgebouwen en bedehuis) en drie hoeves, in gebruik gegeven aan laten. Dit domein wordt reeds vóór 898 aan de bisschop van Doornik-Noyon geschonken. De invallen van de Noormannen brengen een administratief vacuüm met zich mee, door graaf van Vlaanderen Boudewijn II tussen 879 en 884 gebruikt om zijn macht uit te breiden. Het is in dit kader dat de eerste vermelding van Aartrijke in 898 wordt gesitueerd. In dat jaar vraagt bisschop Heidilo van Doornik-Noyon aan de Karolingische koning Karel de Eenvoudige om de schenking van Aartrijke, met haar drie afhankelijke hoeven opnieuw te bekrachtigen. Hieruit valt af te leiden dat Aartrijke ooit toebehoorde aan de Merovingisch-Karolingische koningen, die het schonken aan de bisschop. Deze vraagt nu een akte om deze schenking te bevestigen, omdat hij in zijn eigendom bedreigd is door de graaf van Vlaanderen. Dit blijkt tevergeefs wanneer Aartrijke immers voor de tweede maal vermeld wordt, als de "villa Atrecias", met Arnulf I de Grote, graaf van Vlaanderen als bezitter van Aartrijke.

In 898 behoort Aartrijke tot de Pagus Flandrensis of de Vlaanderengouw. Kerkelijk valt Aartrijke in de middeleeuwen onder het bisdom Doornik-Noyon. Rond het jaar 1000 wordt het graafschap Vlaanderen verdeeld in kasselrijen. De gouw Aardenburg, de Vlaanderengouw en een deel van de Pagus Mempiscus worden bijeengevoegd tot de kasselrij Brugge. Bij deze gelegenheid wordt de villastructuur van Aartrijke opgeheven. De graaf van Vlaanderen blijft eigenaar van het grondgebied, maar het vroonhof wordt verbrokkeld en verdeeld in lenen. Ook schenkt de graaf delen van het grondgebied weg, waaronder een hofstede in Aartrijke, die hij in 1089 aan de proost en het kapittel van de Sint-Donaaskathedraal te Brugge schenkt. Hierin ligt eventueel de oorsprong van de latere heerlijkheid van het kannunikse, in de omgeving van de huidige Steenstraat. Hiernaast schenkt de graaf ook het altaar van Aartrijke aan hetzelfde Sint-Donaaskapittel. Deze schenking wordt in 1108 door de bisschop van Doornik bekrachtigd.

13de-15de eeuw

Tussen 1128 en 1268 wordt de kasselrij Brugge in verschillende fasen losgemaakt van de stad Brugge en krijgt een eigen schepenbank. Dit gebied, het Brugse Vrije, is verdeeld in twee onderscheiden delen. Het noordelijk deel, het Platteland van het Vrije, is rechtstreeks afhankelijk van de baljuw en de schepenen van het Brugse Vrije. Het Platteland van het Vrije is verder opgedeeld in parochies en ambachten. In het geval van Aartrijke vallen parochie en ambacht samen. In de loop van de eeuwen worden de ambachten samengevoegd, waardoor er op het einde van het ancien regime slechts veertien ambachten overblijven. Aartrijke behoort dan samen met Zedelgem en Loppem tot het ambacht Aartrijke.

Het zuidelijk gedeelte van het gebied bestaat uit heerlijkheden met een eigen schepenbank, onrechtstreeks afhankelijk van het Vrije. In Aartrijke zijn dit de heerlijkheden van Wijnendale (zie Torhout), van den Houtschen en van het kannunikse. De heerlijkheid van Wijnendale, wordt op het einde van de 11de eeuw door de graven van Vlaanderen opgericht. Meteen wordt een groot deel van Aartrijke bij de nieuwe heerlijkheid ingedeeld. Dit deel van Aartrijke, dat zich vooral in het zuiden van de latere gemeente bevindt, wordt samen met delen van Zedelgem, Ichtegem en Eernegem ingedeeld bij de hoek Noordover, één van de vijf samenstellende delen van de heerlijkheid Wijnendale.

De kerkelijke eenheid die gevormd wordt door de parochie Aartrijke, strekt zich dus uit over verschillende rechterlijke, bestuurlijke en fiscale eenheden, de heerlijkheden. De parochies worden echter hoe langer hoe meer als bestuurlijke eenheid ingeschakeld door het de burgerlijke overheid van het Brugse Vrije. In 1518 wordt de parochie de gangbare eenheid voor het innen van belastingen.

16de en 17de eeuw

In 1553 wordt de "Noordmolen" voor het eerst vermeld (zie Brugse Heirweg).

Op 1 augustus 1574 wordt het decanaat Torhout opgericht. Aartrijke komt onder het nieuwe decanaat te ressorteren. In 1578 verovert calvinist Frans van Ryhove Brugge en vestigt er, zoals in Gent, een calvinistische republiek. Hierna wordt het Vlaamse platteland onder de calvinistische heerschappij gebracht. Vaak gaat dit gepaard met kerkbraak, plunderingen en moord. Tegenstand komt er vanuit het zuiden: de Waalse gewesten groeperen zich als de Malcontenten en nemen de wapens op tegen de calvinisten. Nog in 1578 veroveren de Malcontenten Menen, en in 1579 komen Roeselare, Torhout en de kastelen van Handzame en Wijnendale in hun handen. Voor de omliggende dorpen betekent dit een periode van roven, plunderen en brandschatten.

In 1583 begint landvoogd Alexander Farnese in opdracht van de Spaanse koning aan de herovering van de opstandige gewesten. Hij isoleert de steden Ieper, Brugge en Gent van elkaar door alle verbindingswegen af te sluiten en het omliggende platteland grondig te brandschatten. Dit betekent de doodsteek voor de parochies van het Brugse Vrije. Temeer gezien de plunderaars en vrijbuiters blijven komen, ook na de overgave van Brugge. Onder meer de "Noordmolen" wordt volledig geruïneerd.

In 1592 wordt een poging ondernomen om Aartrijke te herbevolken. Een groep pioniers zou zich vestigen in de pastorij, op de hoek van de Brugse Heirweg en de Professor Nelisstraat, alwaar ze een fortificatie zouden oprichten tegen plunderende bendes. De fondsen hiervoor zouden afkomstig zijn van de verkoop van een koorkap, afkomstig uit de kerk van Aartrijke. Het duurt echter tot 1599 vooraleer toestemming verkregen wordt om de koorkap te verkopen en dan nog wordt er gestipuleerd dat de opbrengst enkel mag dienen om de parochiekerk te herstellen. Vanaf het begin van de 17de eeuw sijpelt de bevolking langzaam terug naar het Brugse platteland, voornamelijk ten gevolge van de relatieve rust, teweeggebracht door het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). De "Noordmolen" wordt heropgetimmerd op dezelfde locatie als voorheen. In 1622-1623 is er in de parochierekeningen van Aartrijke sprake van de heropbouw van de kerk, die ruïneus is ten gevolge van de geuzentroebelen. In 1639 is het koor van de kerk heropgebouwd, maar ligt het schip nog in puin. Ook in 1644 en 1651 is dit nog steeds het geval.

In 1640 krijgt Aartrijke een tweede molen, de "Plaatsemolen" (ook "Kerckestickmeulen" of "cleenen meulen" genoemd), door molenaar Wouter Andries opgericht op een stuk grond, eigendom van de kerk en gelegen ten westen ervan (zie Brugsestraat nummer 29).

In 1648 komt er met de Vrede van Münster een eind aan de vijandelijkheden tussen Spanje (waartoe de Zuidelijke Nederlanden ten gevolge van de herovering onder landvoogd Farnese opnieuw behoren) en de Nederlandse Republiek. Dit brengt echter geen vrede met zich mee voor onze contreien, aangezien Spanje zich nu ten volle kan concentreren op de oorlog met Frankrijk, die gedeeltelijk op grondgebied van de Spaanse Nederlanden uitgevochten wordt. Wanneer er niet gevochten wordt, trekken zowel Spaanse als Franse soldatentroepen op zoek naar buit door het platteland.

De kerk, die in 1622-1623 gedeeltelijk hersteld is, blijkt te klein geworden en in 1656 gaat men over tot het herstellen van het schip van de kerk. Met de Vrede van de Pyreneeën komt in 1659 eindelijk een eind aan de vijandelijkheden. De rest van de 17de eeuw blijft echter gekenmerkt door plunderingen en troepenbewegingen ten gevolge van de oorlogen waar de Spaanse bezetter in betrokken is: achtereenvolgens de Devolutieoorlog (1667-1672) tussen Spanje en Frankrijk, de Hollandse Oorlog (1672-1679) tussen Frankrijk en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, die de hulp van Spanje inroept, de Negenjarige Oorlog (1688-1697) tussen Frankrijk en de Augsburgse Liga, een verbond van Europese mogendheden.

Tijdens deze periode heeft het platteland zwaar te lijden onder opeisingen en plunderingen. Op dat ogenblik zijn er in Aartrijke vijf herbergen: "Sint Amandt", "Roothuijs", "Sint Donaes", "Drije Swalmen" en "Berckenhaghe". Aartrijke vraagt, samen met naburige gemeenten, tot twee maal toe een ‘sauvegarde’ aan bij de prins, en later de prinses, van Izegem, om gespaard te blijven van opeisingen en oorlogsbelastingen. Dit belet niet dat de pastorij in 1684 wordt afgebroken.

In 1696 wordt aan de hand van een zogenaamde ommeloper het gehele grondgebied van Aartrijke in kaart gebracht met het oog op het heffen van belastingen. Het grondgebied wordt hiervoor ingedeeld in secties ("Beghinnen"), telkens begrensd door straten en/of grenzen van heerlijkheden. Het gebied van het Vrije (met inbegrip van het kannunikse) beslaat 25 beginnen, terwijl het Wijnendaalse 10 beginnen omvat en den Houtschen slechts één. De grootste grondeigenaar in 1696 is Jacques van Haveskercke, baron van Wingene. Het grootste deel van zijn grond is echter onbewerkte, dus economisch oninteressante heidegrond. Ook hoofdman Adriaan Logghe en het Sint-Janshuis van Brugge zijn Aartrijkse grootgrondbezitters, waarbij het bezit van de laatstgenoemde ook voor meer dan de helft uit vijvers en veldgebied bestaat. Uit de ommeloper blijkt enige economische bedrijvigheid in het dorp van Aartrijke: drie herbergen (het Roodhuis, Sint-Donaas en Sint-Amand), waarvan één met brouwerij (Sint-Amand), een smidse en een wagenmakerij langs de huidige Engelstraat, de "Plaatsemolen" (afgebroken in 1936) langs de huidige Brugsestraat (zie nummer 29) en een meester-chirurgijn.

De 18de eeuw

De nieuwe eeuw brengt aanvankelijk geen rust met zich mee. De Spaanse Successieoorlog (1700-1713) sleurt de Europese mogendheden mee in een nieuwe strijd. Er komt pas echt een einde aan de reeks opeenvolgende oorlogen met het overlijden (in 1715) van Lodewijk XIV, waarmee een punt wordt gezet achter een periode van Frans imperialisme.

In 1733 worden in het 'cohier van de binnecosten' de neringdoeners van Aartrijke opgenomen, wat een beeld schetst van de economische activiteit binnen de parochie. Er worden zeven herbergen vermeld ("S. Amant", "Roothuijs", "Cleenen Inghel", "Drije Swalmen", "S. Donaes", "Swarte Leeuw" en "Berckenhaghe"), waarvan één met brouwerij ("S. Amant"). Verder is er nog sprake van vier winkeliers, een kleermaker, een wagenmaker, twee molenaars en een paardensmid.

In 1740 komt een einde aan een relatief lange periode van rust en barst de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) los. In 1744 vallen Franse troepen Vlaanderen binnen en nog in hetzelfde jaar bereiken ze Aartrijke. In 1748 wordt de Vrede van Aken getekend tussen Frankrijk, Holland en Engeland. Dit verdrag wordt aanvaard door de Oostenrijkse keizerin Maria-Theresia. De Fransen trekken zich terug en Maria-Theresia heerst weer over de Zuidelijke Nederlanden. Karel van Lorreinen wordt landvoogd. Vanaf de Vrede van Aken kennen de Zuidelijke Nederlanden een langdurige periode van vrede.

In 1748 wordt een volkstelling uitgevoerd met als doel tot het komen van een hoofdelijke belasting. Hieruit blijkt dat de in hoofdzaak agrarische gemeenschap bestaat uit 986 inwoners. De plaatselijke ambachtslieden zijn gericht op de lokale behoeften. Er zijn nog steeds twee molens: de "Noordmolen" (zie Brugse Heirweg) en de "Plaatsemolen". De "Noordmolen" is naast korenwindmolen ook nog oliemolen en een rosmolen maakt het malen op windstille dagen mogelijk. Verder zijn er twee brouwers: Cornelis Moke van de herberg "Sint-Amand" (zie Eernegemsestraat, Engelstraat) en de weduwe David Oudaert van de herberg "Sint-Donaas" (zie Brugsestraat), die echter enkel voor eigen gebruik brouwt. Ten slotte zijn er onder de ambachtslieden twee timmerlieden, twee kleermakers, twee kleerlappers, een slager, twee strodekkers, twee kuipers, een wagenmaker, een smid, een metser en twee schoenmakers. Vijf winkeliers, waarvan twee tevens schoenmakers zijn, zorgen voor de verdeling van goederen. Enkele gezinnen leven onder meer van het weven en bezembinden.

In 1766 wordt een nieuwe pastorie opgericht in de huidige Aartrijksestraat, ter vervanging van de bestaande maar bouwvallige pastorie, op de hoek van de Brugse Heirweg en de Professor Nelisstraat. Een deel van de materialen van de oude pastorie worden hergebruikt. De nieuwe pastorie is een gebouw van één bouwlaag onder een mansardedak, opgetrokken op het zogenaamd "Lampestick", een stuk kerkgrond, even ten zuiden van de kerk. In 1770 laat pastoor Hamerlijnck een stenen gloriette oprichten achter in de tuin. Voor de pastoorswoning laat hij een muurtje oprichten en de voortuin wordt geplaveid.

In 1773 bekostigt de parochie het aanleggen van een stenen duiker onder de Diksmuidse Heirweg tegen de grens met Zedelgem. In 1783 wordt nog een duiker aangelegd om de Moerletebeek onder een straat te leiden. In 1787 is dan de Moubeek onder de "Wijnendaelstraete" (Moubekestraat) aan de beurt. In 1783 is er een verzoekschrift ingediend om de "Mauwestraete, leedende van het dorp … tot inden Wijnendaelschen heerwegh" (nu respectievelijk Aartrijksestraat en Moubekestraat) ook regelmatig te schouwen, wat tot dan toe niet gebeurde. Hierdoor is deze weg in de winter vaak onbegaanbaar. Op verschillende plaatsen zou de weg zelfs zijn toegegroeid. Op de Atlas der Buurtwegen (circa 1844) heeft deze straat halverwege nog gedeeltelijk een privaat karakter.

In 1773 wordt in opdracht van de Oostenrijkse keizerin een kaart opgemaakt van geheel de Nederlanden. Hiervoor verblijven vijf landmeters gedurende een week in de herberg "Het Roothuijs".

In 1780 overlijdt Maria-Theresia. Ze wordt opgevolgd door haar zoon, Jozef II. Hij wordt aanvankelijk goed onthaald, maar door zijn talrijke hervormingen daalt zijn populariteit wat resulteert in een gewapende opstand. Door de Brabantse Omwenteling (1789-1790) trekken de Oostenrijkers zich terug uit Vlaanderen en wordt in 1790 de Belgische Republiek opgericht. Deze is niet erkend door de Europese mogendheden en valt door interne conflicten na één jaar uiteen. Nog in 1790 nemen de Oostenrijkers, onder keizer Leopold II, de macht weer over in Vlaanderen.

In 1790 beslist de parochie een nieuwe kerk op te richten. Er wordt een openbare aanbesteding gedaan en in 1791 de eerste steen gelegd. Met behoud van het bestaande oostelijk deel wordt in 1793 de kerk afgewerkt en geconsacreerd door bisschop Felix Brenart.

In 1791 wordt door Frans Termote langs de Aartrijksestraat een nieuwe molen opgericht, die bekend staat als "Stampkotmolen".

In 1792 richt pastoor Carolus Hamerlijnk een armen- of spinschool op (zie Schoolstraat nummer 14-16) met gratis onderricht voor de kinderen van de minder gegoede klassen. Ze leren er ook spinnen om later met deze vaardigheid hun brood te kunnen verdienen. Voor de twee onderwijzeressen worden twee woningen met erf opgetrokken.

In 1792 verklaart Frankrijk de oorlog aan de Oostenrijkse keizer. Door de Franse overwinning bij Jemappes komen de Nederlanden in Franse handen. Hoewel de Fransen aanvankelijk als bevrijder onthaald worden, neemt het protest tegen de nieuwe overheerser langzaam toe en in 1793 is er al sprake van gewapend verzet. Na hun nederlaag toegebracht door de Oostenrijkers bij de Slag bij Neerwinden nemen de Fransen revanche bij Fleurus (1794) waar de Oostenrijkers definitief worden verslagen. Het prinsbisdom Luik en de Oostenrijkse Nederlanden worden als 'départements réunis' bij de Franse Republiek ingelijfd en verdeeld in negen departementen. Aartrijke behoort tot het Leiedepartement. De parochies worden omgedoopt tot communes. Gemeentes met minder dan 5000 inwoners worden samengevoegd tot kantons, met aan het hoofd een kantonale raad. Aartrijke maakt deel uit van het kanton Torhout. Dit blijft ook zo na de hervorming van de kantons in 1796.

De Franse revolutionaire wetten worden geleidelijk aan ingevoerd in onze gewesten. In 1796 worden de kloosters afgeschaft en hun goederen aangeslagen, vanaf 1797 moeten de priesters een eed van haat aan de koning afleggen. Bij weigering krijgen ze verbod nog langer hun kerk te betreden en hun functie uit te oefenen. In hetzelfde jaar verordent men ook het verwijderen van de tekens van de eredienst - kruisen en kapellen - langs de openbare weg en op kerkhoven. De Aartrijkse kerk is gedurende korte tijd gesloten in 1797, maar wordt ten gevolge van een petitie van de Aartrijkse bewoners opnieuw geopend. Gedurende een periode worden er zogenaamd ‘blinde missen’ gevierd onder leiding van de koster. In 1798 wordt tot groot ongenoegen van de bevolking de verplichte legerdienst ingevoerd. In 1800 wordt Aartrijke tot aan de fusies in 1977 een zelfstandige gemeente.

In de Franse periode worden twee kadastrale leggers van het grondbezit in Aartrijke opgemaakt. Het Aartrijkse grondgebied is in de eerste legger, (circa 1797) onderverdeeld in 14 secties: "de kerkstede", "den zeshoek", "de aardenhutte", "den zwalmhoek", "t'middelreek", "den gouden osse", "vloethem", "de lange striepe", "de vinckoorde", "de loobosschen", "den wilden haene", "de loovelden", "de zuijdlepe" en "het houtsche". Bij de opmaak van de volgende legger in 1801 kiest men voor de verdeling van het grondgebied in vijf secties (A tot en met E). Volgens deze indeling wordt de oorspronkelijke kadastrale legger bij de Belgische Onafhankelijkheid en het primitief kadasterplan opgemaakt.

19de en 20ste eeuw

De eerste gemeenteraden van de zelfstandige gemeente Aartrijke gaan door in de herberg en brouwerij van Jacob Boone ("Sint-Amand") op de zuidelijke hoek van de Engelstraat en de Eernegemsestraat. Vanaf 1811 zou het gemeentehuis verhuizen naar de herberg van Charles van Hollebeke (het "Roothuijs") op de oostelijke hoek van de Aartrijksestraat en de Brugsestraat.

In 1814 wordt een volkstelling uitgevoerd waaruit blijkt dat Aartrijke 2054 inwoners telt, verdeeld over 374 woningen (waarvan twee leegstaand) voor een gemiddelde van 5,52 personen per woning. Ongeveer de helft van de bevolking is werkzaam als dagloner. De tweede grootste groep zijn de landbouwers, circa 28% van de bevolking. De neringdoeners zijn overwegend gevestigd in de dorpskern en voorzien vooral in plaatselijke behoeften. Het zuiden van de gemeente is quasi onbewoond en bestaat uit onontgonnen heidegebied, gekend onder de naam "koudepuut".

Tussen 1832 en 1842 wordt een stenen molen opgericht langs de Steenstraat. De kinderen van molenaar Frans Termote, molenaar van de "Stampkotmolen" langs de Aartrijksestraat, staan in voor de bouw en de uitbating van deze molen. Zij wonen allemaal in de onmiddellijke omgeving ervan. Deze molen staat eveneens bekend als "Stampkotmolen" of "Allemeerschmolen". De stenen molenromp vormt tegenwoordig het enige restant van het Aartrijkse molenpatrimonium.

In 1847 wordt te Aartrijke een gemeenteschool opgericht, waarvan thans nog restanten bewaard als lokalen voor de jeugdbeweging (Schoolstraat nummer 21), maar sterk verbouwd. Tot op dat ogenblik wordt er les gegeven in een lokaal in de bakkerij en herberg gelegen op de hoek van de Eernegemsestraat en de Aartrijksestraat. De nieuwe schoollokalen met onderwijzerswoning (1873) worden, na lang aandringen vanwege het provinciebestuur, opgetrokken aan de overzijde van de reeds bestaande spinschool of armenschool (ter hoogte van Schoolstraat nummer 14-16). In 1861 wordt de spinschool omgevormd tot gemeenteschool voor meisjes. Er wordt reeds sedert 1848 les gegeven door een congregatie van zusters van de Heilige Familie, die het gebouw ook bewonen. In 1869 wordt aan de noordzijde van de Schoolstraat een vrije meisjesschool opgericht (Pastoor A. Mervilliestraat nummer 8). In 1879 wordt de liberale schoolwet van kracht, waardoor er geen godsdienstonderricht meer mag gegeven worden in gemeentescholen of aangenomen scholen. De voormalige armenschool is een aangenomen school, en kan ten gevolge van de nieuwe schoolwet niet langer dienen als onderkomen voor de zusters. Zij richten in 1880 een klooster op langs de huidige Pastoor A. Mervilliestraat (zie nummer 10).

In 1858 wordt de "Chaussée de Bloemendale à Eerneghem" aangelegd, de huidige Brugsestraat.

In 1860 is het Aartrijkse gemeentehuis in ieder geval al gevestigd in de herberg "Sint-Frans", nu "Oud Gemeentehuis" (zie Brugsestraat).

Vanaf 1864 is er langs de Aartrijksestraat (zie nummer 77) een ouderlingentehuis, uitgebaat door de zusters van Liefde van Kortemark. De gebouwen worden stelselmatig uitgebreid en in 1870 wordt een kapel opgericht. Het complex blijft groeien en vanaf 1885 doen de gebouwen ook dienst als weeshuis.

Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw wordt de kerk door de grote bevolkingsaangroei te klein. In 1877 koopt de kerkfabriek de gebouwen van de brouwerij "Sint-Amand", ten noorden van de kerk, aan. In eerste instantie worden de gebouwen nog verhuurd, onder meer aan Henri Nevejan, brouwer in de *brouwerij "De Leeuw", (zie Engelstraat nummer 7). In 1889 maken de bouwvallige gebouwen plaats voor een nieuwe kerk. In 1896 tekent architect Thierry Nolf (Torhout) de plannen. Tijdens de bouwwerken gaan de missen door in een tijdelijke houten kerk, opgetrokken even ten zuiden van de pastorie langs de Aartrijksestraat.

In 1888 wordt de pastorie uit 1766 hersteld en met een verdieping verhoogd. Bij deze gelegenheid wordt een loden plaat gevonden in de muur met het opschrift: "Dit huus is gebauwt ten jare 1766 bij aen bestedijnghe door dheeren schepenen Jor van Boselle en Coppieters beneven den heer pensionaris de Witte gecommiteerde uijt den collegie s'lants vanden Vrijen, als pastor was heer Carolus Hamerlijnck, hr. Joseph de Havé onderpastoor, hooftman Philips Baert, ter directie van Timotheus Huijssuene ontfanger. Matsenaers Francois Canneijt en Jacobus Derre. Abraham Janssens timmerman, Guillaume van Compernolle levereaar van het hout. God wilt hun al genadig zijn. Amen".

In 1911 wordt het voorlopige dak van de kerk vervangen door een torenspits naar ontwerp van architect Thierry Nolf.

In 1953 wordt in de gebouwen van het ouderlingentehuis en weeshuis (zie Aartrijksestraat nummer 77) het instituut "De Engelbewaarder" ingericht voor de verzorging van kinderen met een verstandelijke beperking. Vanaf 1954 wordt de verzorging van ouderen stopgezet. Het gebouwencomplex wordt in fasen getransformeerd om aan de nieuwe normen te voldoen. Een opvallende kapel wordt opgericht in 1964. Tot op vandaag wordt het complex regelmatig uitgebreid en gewijzigd om te blijven voldoen aan de opgelegde normen.

In 1968 wordt de pastorie afgebroken en vervangen door een nieuwe pastorie op dezelfde locatie.

In 1977 verliest Aartrijke zijn zelfstandigheid als gevolg van de fusie met Zedelgem, Loppem en Veldegem waarbij Zedelgem de hoofdgemeente wordt. Oorspronkelijk zouden Aartrijke, Veldegem en Zedelgem bij Torhout gevoegd worden, terwijl Loppem onder Oostkamp zou vallen. Men geeft echter de voorkeur aan Zedelgem gezien het belang van de industrie op de wijk De Leeuw. In Loppem gaan er in eerste instantie stemmen op om een zelfstandige gemeente te blijven, maar als dit niet blijkt te lukken zijn de meningen verdeeld tussen aansluiting bij Oostkamp of bij Zedelgem. Bij de uiteindelijke fusie wordt een deel van het grondgebied van Aartrijke, bestaande uit de wijk Sparappel en een deel van de Zeeweg Zuid, onder meer met het kasteel "d'Aertrycke" (zie Torhout), afgestaan aan Torhout. Het voormalige gemeentehuis van Aartrijke (zie Brugsestraat) wordt in gebruik genomen voor OCMW-diensten.

Tussen 1983 en 1985 wordt een nieuwe wijk Oliemolen aangelegd op de helling ten zuidoosten van de dorpskern.

RUIMTELIJKE STRUCTUUR EN BOUWKUNDIG ERFGOED

De huidige gemeentekern van Aartrijke situeert zich rondom het kerkplein, met centraal de Sint-Andreaskerk (zie Brugsestraat nummer 1) en aansluitend de grote verkeersassen, zoals de Eernegemsestraat, de Noordstraat, de Engelstraat/Brugse Heirweg, de Brugsestraat, de Aartrijksestraat en de Steenstraat. Sedert 1858 doorkruist de N368 (Eernegemsestraat/Brugsestraat) de gemeente van west naar oost. De dorpskern is ontstaan op een hoogte waarrond de uitwaaierende hoofdwegen die grosso modo het verloop van de beekvalleien volgen. Ten westen van de dorpskern situeert zich een kruispunt van twee Romeinse wegen. Enerzijds maken de Brugse Heirweg, Engelstraat en Steenstraat onderdeel uit van de Steenstraat, een diverticulum van de grote Romeinse baan tussen Boulogne-sur-Mer en Keulen. In Brugge sluit de weg aan op de Zandstraat, de Romeinse kustweg die Oudenburg over Brugge met Aardenburg (Zeeuws-Vlaanderen) verbindt. Anderzijds volgen de Zeeweg Noord en Zeeweg Zuid het tracé van de weg tussen Bavai en Oudenburg. Koutertoponiemen op de zuidwestflank van de helling laten vroege landbouwontginning vermoeden.

Op de Grote Kaart van het Brugse Vrije door Pieter Pourbus (1571) gekopieerd door Pieter Claeissens (1601) is dit uitwaaierend stratenpatroon herkenbaar. In het dorp van Aartrijke staan de kerk en de nu verdwenen "Noordmolen" (Brugse Heirweg en Noordstraat). Langs de aloude Ichtegemsestraat staat de historische hoeve en herberg *"De Drie Zwaluwen" aangeduid. Ten zuiden van de dorpskern ligt het "torout velt".

Op de Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden, opgenomen op initiatief van Graaf de Ferraris (1770-1778), bevindt de belangrijkste bewoningskern met vrij dichte bebouwing zich nog steeds rondom de Sint-Andreaskerk. Langs de uitvalswegen situeren zich akkers met verspreide landerijen.

Het centrum blijft in de 19de eeuw nagenoeg ongewijzigd. Met de herbouw van de Sint-Andreaskerk tussen 1896 en 1900 krijgt deze een andere oriëntatie met het portaal tegenover de Steenstraat.

De thans bestaande bebouwing in de dorpskern van Aartrijke klimt op tot de 18de eeuw bij de dorpshoeve Aartrijksestraat nummer 65. Verder huizenbouw uit de 19de en begin van de 20ste eeuw getypeerd onder meer door burgerwoningen terug te vinden in de Aartrijksestraat en de Eernegemsestraat. Langs de Eernegemsestraat valt vooral de vrijstaande dokterswoning uit 1906 (Eernegemsestraat nummer 14) van dokter Baekeland op. Beeldbepalende aanwezigheid (sedert 1854) van de voormalige brouwerij *"De Leeuw" met dominerend brouwerijgebouw van 1871. In de omgeving verder het vrijstaande *"Huis Bruynooghe" (circa 1841) op de hoek met de Eernegemsestraat en de Steenstraat. Binnen de dorpskom bevinden zich voorts nog enkele notabele woningen zoals "Villa Elisa" (Brugsestraat nummer 22) uit de tweede helft van de 19de eeuw en van circa 1912 "Villa Krekaertvijver" (Professor Nelisstraat nummer 6) en "Villa Hertarust" (Professor Nelisstraat nummer 10). Achter Steenstraat nummer 9 staat de molenromp (circa 1840) van de "Allemeerschmolen" het enige bewaarde molenrestant in Aartrijke.

De architectuur uit het begin van de 20ste eeuw bestaat meestal uit bescheiden arbeiders- of burgerwoningen. Tijdens het interbellum worden nog steeds tal van traditionele, bakstenen woningen opgetrokken, soms in combinatie met sierbakstenen en burgerwoningen soms gekarakteriseerd door erkers of bow windows. Een villa met regionalistische inslag, gebouwd circa 1935, is terug te vinden in het uiterste zuiden van Aartrijke ter hoogte van de Zeeweg Zuid nummer 35.

Buiten de gemeentekern is er op de landelijke gemeente overwegend verspreide hoevebouw en kleinschalige, landelijke architectuur. De hoeves sluiten typologisch meestal aan bij het type van de hoeve met losse bestanddelen waarvan sommige teruggaan op oude sites maar meestal met latere, recente of aangepaste gebouwen.

Op grondgebied Aartrijke is er slechts één kasteel, met name "Litterveld" (Brugsestraat nummer 144), gebouwd in 1866. Bij het kasteel hoort de kasteelhoeve (Moubekestraat nummer 45) met een monumentale schuur. Het uitgestrekte kasteeldomein vormt de enige groene zone in de gemeente.

Tegenwoordig heeft Aartrijke de eigenheid van een landelijke gemeente, vandaag nog in belangrijke mate op de landbouw georiënteerd, grotendeels behouden. De oude structuur is gaaf bewaard zonder industrie of drukke verkeersaders. Enkele kleinschalige bedrijvenzones situeren zich langs de Aartrijksestraat, de Industriestraat en de de Maerestraat. In de eerste helft van de jaren 1980 ontstaat op voormalig koutergebied ten zuidwesten van de dorpskern de wijk Oliemolen.

  • BOURGEOIS J., GOETHALS A., MEGANCK M., URMEL L., Inventarisatie van het archeologische erfgoed van de gemeente Zedelgem op basis van luchtfotografisch onderzoek (voorjaar 2004), onuitgegeven naslagwerk, Gent, 2004.
  • BOURGEOIS J., MEGANCK M., SEMEY J., Cirkels in het land. Een inventaris van cirkelvormige structuren in de provincies Oost- en West-Vlaanderen. Deel II, Archeologische Inventaris Vlaanderen. Buitengewone reeks nr. 5, Gent, 1998, p. 20-30.
  • DHONT A., RAMON A., Het politieke verhaal van een nieuwe gemeente, in LEROPY P.J., Vier maal een is vijf. Terugblik op 25 jaar fusiegemeente Zedelgem, Zedelgem, 2003, p. 9-24.
  • NAERT A., Aartrijke in de Romeinse periode: Een nieuwe visie, in Noortover – A: Driemaandelijks tijdschrift met archeologie, geschiedenis, heemkunde, folklore, genealogie, heraldiek, letterkunde, kunst over Aartrijke, Loppem, Veldegem, Zedelgem, jg. 6, nr. 1, 1993/94, p. 21-25 en nr. 2, p. 27-31.
  • NAERT U., De 'heirweg' Lo-Aartrijke: een Romeinse diverticula?, in Noortover: Driemaandelijks tijdschrift met archeologie, geschiedenis, heemkunde, folklore, genealogie, heraldiek, letterkunde, kunst over Aartrijke, Bekegem, Eernegem, Ichtegem, Loppem, Veldegem, Zedelgem, jg. 3, nr. 3, 1990/91, p. 1-16.
  • POLLET J., Bijdragen tot de geschiedenis van Aartrijke (898-1740), Zedelgem, 1982.
  • POLLET J., Bijdragen tot de geschiedenis van Aartrijke (1740-1814), Zedelgem, 1986.
  • THOEN H., VANHOUTTE S., De Romeinse wegen in het Vlaamse kustgebied. Leiden alle wegen naar Oudenburg, in MEULEMEESTER J.-L., Alle wegen leiden naar… Romeinse wegen in Vlaanderen, Oudenburg, 2004.

Bron: VAN VLAENDEREN P. & VRANCKX M. 2010: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Zedelgem met deelgemeenten Aartrijke, Loppem en Veldegem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL47, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Van Vlaenderen, Patricia; Vranckx, Martien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Aartrijke [online], https://id.erfgoed.net/themas/15840 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.