erfgoedobject

Steenkoolmijn van Beringen: Mijncité van Beverlo

bouwkundig element
ID
122201
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/122201

Juridische gevolgen

Beschrijving

De mijncité die op het grondgebied van Beverlo werd opgericht ten noorden van de mijnsite van Beringen, vormt de oudste kern van de mijnwerkershuisvesting. De mijncité omvat oude bebouwing aan de Stationsstraat, aangevuld met een bijna driehoekig terrein gevat tussen de Laan op Vurten, Stationkaai en Leysestraat. De vroegste bouwfases van rond 1908-1912 sluiten nog aan bij de architecturale en stedenbouwkundige principes van de 19de-eeuwse arbeidershuisvesting, terwijl de arbeiderswoningen die vanaf 1919 werden gebouwd in de periode voor de start van de mijnexploitatie, resoluut aansluiten bij het tuinwijkideaal. De uitbreiding van de wijk vereenvoudigde echter langs een rechtlijnig stratenpatroon.

Vooroorlogse bebouwing (1908-1910)

Het vroegste deel van de cité werd gebouwd omstreeks 1908-1910. Deze arbeiderswoningen waren in eerste instantie bestemd voor personeel van Foraky of voluit de Société anonyme belge d’enterprises de Forage et de Fonçage, die instond voor de mijnboringen. De architect van de vooroorlogse bouwfasen is onbekend. De vooroorlogse woningen laten zich duidelijk onderscheiden door het gebruik van beschilderde betonblokken, geleed door bakstenen horizontale banden en hoekbanden. Hierbij werd ook de omheiningen en toegangspoorten in betonsteen uitgevoerd. Aangezien alle woningen voorzien waren van een eigen voor- of achtertuin, beschikten de bewoners allemaal over een private buitenruimte.

De eerste 20 woningen werden in 1908 gebouwd aan de Stationsstraat (nummers 99-111) en Laan op Vurten (nummers 74-98) en zijn tweewoonsten van het type A (type Ia). De naam van dit type, namelijk ‘type Anzin’, verwijst vermoedelijk naar een vormgeving afgeleid van woningtypes uit de mijncité van Anzin. L. Sauvestre, hoofdingenieur van de Beringse mijn, startte bovendien zijn carrière bij die Franse mijn. De tweewoonsten zijn opgevat als een volume van één bouwlaag, met een onder een zadeldak (nok evenwijdig aan de straat) ingewerkte bovenverdieping. De toegangsdeur bevindt zich telkens in de zijgevel, waardoor de straatgevel enkel wordt geopend door vier vensteropeningen. De verankerde, betonnen gevels waren oorspronkelijk voorzien van getoogde muuropeningen.

In 1910 werd de Stationstraat verder aangevuld met vijf vierwoonsten (type D/Ib), bestaande uit in spiegelbeeldschema gekoppelde enkelhuizen van twee traveeën en twee bouwlagen onder een zadeldak. De uitwerking van de gevels sloot aan bij de eerste bouwfase, namelijk getoogde muuropeningen, met telkens één venster centraal op de bovenverdieping en beneden een beluikt venster naast de deur. Langs de achterliggende, parallelle Dwars- en Klimopstraat (respectievelijk nummers 1-23 en 2-24) werden gelijktijdig zes vierwoonsten van het Mulhousetype (type E/Ic) gebouwd. Dit type is eveneens afgeleid van een Frans voorbeeld, namelijk afkomstig uit de Cité Ouvrière van textielfabrikant Dolfuss in het Frans Mulhouse (midden 19de eeuw). Deze vierwoonsten gaan uit van een economische logica en zijn hierdoor erg kleinschalig. Het volume wordt centraal in het perceel gesitueerd, waarbij in elke kwadrant een kleine woning wordt ondergebracht. De woningen ogen langs de straatzijde echter als een ruimere tweewoonst, voorzien van voortuinen. In dit geval zijn de woningen opgevat als symmetrische volumes van één bouwlaag en een onder het zadeldak ingewerkte bovenverdieping, gemarkeerd door puntvormige dakvensters boven de twee middentraveeën van de voor- en achtergevel.

Bijna alle huizen van deze vroegste bouwfase zijn verbouwd, waardoor de eenvormigheid sterk is verstoord. De muuropeningen zijn vaak aangepast en parementen zijn veelvuldig voorzien van een nieuwe afwerkingslaag, bepleistering of cementering. Omwille van de kleinschaligheid van de woningen zijn de meeste uitgebreid met garages en berghokken in de tuinen, wat eveneens de beeldwaarde aantast.

De tuinwijk naar ontwerp van A. Huybrighs (1919-1926)

Concept en groenaanleg

Na de Eerste Wereldoorlog werd de bouwactiviteit hernomen omstreeks 1919. Vanaf dat moment was het ontwerp van de mijnwerkerscités in handen van mijntekenaar Antoon Huybrighs en Emile Thielens. Deelfases werden ontworpen door medewerkers R. Boulanger, G. Nijs en L. Geukens. Huybrighs plande de verdere ontwikkeling van de wijk volgens het ideaal van de tuinwijk, waarbij inplanting, perspectief en groenaanleg een weloverwogen gegeven is naast de vormgeving van de architectuur. De tuinwijk werd ingeplant op het bestaande stratenpatroon, dat werd aangevuld met nieuw aangelegde straten. De structuur van de wijk ontplooit zich rond een halfcirkelvormig, beboomd plein langs de Laan op Vurten en de omlopende Alfred Habetslaan. Het plein werd tijdens de jaren twintig bebouwd met een schoolcomplex. Het is een ruim en bol liggend plein dat aanvankelijk een beboomd grasveld was, waarvan nu een groot deel als parking en sportterrein geasfalteerd is; toch bleven nog enkele vermeldenswaardige bomen uit de aanlegperiode bewaard.

Het plein functioneert binnen de tuinwijkgedachte als toegang tot de achterliggende woningen. Op het plein geven immers zes gebogen straten uit, waarvan enkele leiden naar het kleine, cirkelvormige Rondplein. Van daaruit radiëren vijf straten die de verbinding vormen met de parallelle lange rechte straten ten noorden (Leysestraat en Louis Sauvestrelaan), met de Alfred Habetslaan en via kruisende assen met de Stationkaai. De straten zijn beboomd, hebben een gebogen verloop en worden gedwarst door eveneens gebogen verbindingsstraten. Verschillende straatnamen verwijzen naar de boomsoort die er in rijen voorkomen: linde, berken, wilgen, plataan, kastanje. In bouwblokken ten westen en ten oosten van Rondplein liggen twee langwerpige pleintjes (Westerspeelplein en Oosterspeelplein), die door tuinen zijn begrensd. Een smal voetgangerspad (Hovingenstraat) tussen de tuinen van de lange, rechte Louis Sauvestrelaan en de Leysestraat, verzekert gescheiden verkeer.

Niet alle bomen in de wijk bleven bewaard. De tuinen en perceelscheidingen zijn nu individueel geëvolueerd, zonder respect voor het initieel gegeven.

Architectuur: individuele woningen

De uitbouw van de wijk vond voornamelijk plaats tussen 1919 en 1926. Niet enkel door het aanlegpatroon is er een duidelijk onderscheid met de vooroorlogse bebouwing. Het is voornamelijk de verzorgde, bij de cottagestijl aanleunende vormgeving van de tweelaagse woningen die in het oog springt, onder meer aanwezig in de dynamische dakvormen met uitkragende schild- of zadeldaken, eventueel afgewolfd en voorzien van imitatievakwerk in de puntvormige geveltoppen, en het gebruik van baksteen, geopend met overwegend getoogde muuropeningen en verlevendigd met horizontale banden en ontlastingsbogen in lichter of donker gekleurde baksteen of geschilderd. De huizen die vanaf 1923 gebouwd werden, sluiten hier qua materiaalgebruik bij aan, maar de vormgeving en detaillering is eerder traditionalistisch van inspiratie en de vensteropeningen zijn vaker rechthoekig. Kenmerkend voor de tuinwijkgedachte is de variatie in vormgeving en het gebruik van stilistisch verwante types. Hierdoor ontstond een harmonieus geheel zonder monotonie.

In eerste instantie werden in 1919 tien bediendewoningen gebouwd aan de Laan op Vurten (nummers 109-127, type H/II). Deze woningen zijn opgevat als symmetrische tweewoonsten, gemarkeerd door een hoger middengedeelte van twee traveeën en twee bouwlagen onder een afgewolfd schilddak, geflankeerd aan weerszijden door een volume van één bouwlaag met de toegangstravee onder een zadeldak. De benedenvensters zijn beluikt.

Ook aan de Alfred Habetslaan werden rond dat moment twaalf arbeiderswoningen gebouwd (nummers 2-4, 14-16, 26-28, Westerspeelplein 2, Duinenstraat 1, Plataanstraat 2, Berkenstraat 1, Wilgenstraat 2, type I/IIIa) volgens het Mulhouse-principe, dus als vierwoonsten die ogen vanaf de straatzijde als grootschalige tweewoonsten. De bakstenen volumes van twee bouwlagen worden gemarkeerd door vooruitspringende zijtraveeën, gevat tussen bakstenen lisenen die doorlopen tot de puntvormige gevelverhoging. De dakoverstek was oorspronkelijk voorzien van decoratieve houten windborden.

In 1920 volgde de bouw van 12 arbeiderswoningen, opgevat als tweewoonsten (type L/IIIb), aan de Duinen- (nummers 3-9), Plataan- (nummers 1-3 en 4-6), Berken- (nummers 3-5) en Wilgenstraat (nummers 4-6), waarvan de vormgeving aansluit bij voorgaande woningreeksen. Deze koppelwoningen van twee bouwlagen openen zich naar de straatzijde als een puntgevel van twee traveeën onder een uitkragend zadeldak, voorheen eveneens voorzien van houten windborden in de geveltop. Het volume aan de straat is achterliggend verbonden met een haaks, uitspringend volume onder een zadeldak. In de hoeken tussen deze volumes bevindt zich een kleine bakstenen veranda met de toegang.

In hetzelfde jaar werden nog zes vierwoonsten (type K/IIIc) gebouwd aan de Kastanjestraat (nummers 2-8), Alfred Habetslaan (nummers 6-12, 18-20, 30-36), Rondplein (nummers 1-5), Plataanstraat (nummer 8) en Sorbebomenstraat (nummers 2-8). Deze symmetrische vierwoonsten van twee bouwlagen worden gemarkeerd door twee zijrisalieten onder een afgewolfd dak, voorzien van imitatievakwerk in de geveltop, geflankeerd langs weerszijden door een uitbouw met veranda onder een schilddakje en een bakstenen uitbouw van het hoofdvolume onder het doorlopende dak. De toegangen van de middelste twee woningen zijn voorzien aan de straatzijde, gemarkeerd door een schildakje ondersteund door een houten constructie, gevat in de hoek met de vooruitspringende zijtravee.

In 1923 werd ten noorden twaalf arbeiderswoningen van type O (type V) gebouwd in de rechte Louis Sauvestrelaan (nummers 28-34, 54-60 en 53-59), opgevat als vierwoonsten in de trant van het voorgaande type (K/IIIc). Ze wijken ervan af door de afwerking van de geveltoppen met imitatievakwerk in baksteen. Ook vormen ze een uitzondering door het gebruik van gecementeerde horizontale banden en rechthoekige muuropeningen, met uitzondering van de rondboogvormige toegangsdeuren en bovenvensters in de middelste traveeën.

In hetzelfde jaar breidde de wijk verder uit in de noordoostelijke hoek, meer bepaald met 44 arbeiderswoningen van het type N aan de Berkenstraat (nummers 8-28, 9-23), Louis Sauvestrelaan (nummers 47-51, 61-63), Rondplein (nummers 9-13, 17-23), Stationkaai (nummers 15-17, 23-25), Sorbebomenstraat (nummers 5-7) en Wilgenstraat (nummers 10-20). In het jaar nadien werd de wijk verder ten noorden uitgebreid met 99 arbeiderswoningen van het type P langs de Louis Sauvestrelaan (nummers 13-39, 45, 65-67), Stationkaai (nummers 1-13, 19-21), Leysestraat (nummers 69-75, 81-95, 97, 103-107), Laan op Vurten (nummers 1-7, 19-21), Kastanjestraat (nummers 5-9, 10-20) en Lindestraat (nummers 2-6, 3). Ook helemaal ten zuiden aan de Dwarsstraat (nummers 2-16) en Hotelstraat (nummers 2-8) werden nog enkele gelijkaardige tweewoonsten en een vierwoonst van dit laatste type gebouwd. De woningen zijn gekoppeld per twee, drie of vier eenheden van twee traveeën en twee bouwlagen tot symmetrische volumes. Ze zijn erg gelijkaardig qua volume, detaillering en neotraditionele vormgeving (type IV). Alle tweewoonsten en de driewoonsten van type N worden gekenmerkt door lijstgevels gevat tussen zijgevels met aandaken, vlechtingen en top- en schouderstukken. De drie- en vierwoonsten van type P zijn gevat onder een pannen schilddak. Alle driewoonsten en de vierwoonsten van type N worden gemarkeerd door tuitvormige gevelverhogingen, respectievelijk boven de centrale woning of boven de flankerende woningen. De overige vierwoonsten hebben een puntvormige gevelverhoging onder de dakoverstek in de zijtraveeën. De bakstenen gevels zijn verlevendigd door bakstenen horizontale banden en booglijsten, eventueel gecementeerd. Getoogde of rechthoekige vensteropeningen openen de gevels. De toegangsdeuren zijn overwegend rondboogvormig en gevat in bakstenen omlijstingen. De toegangsdeuren van type N bevinden zich steeds aan de straatzijde, terwijl de toegangen tot de flankerende woningen van type P zich in de zijgevels bevinden. De toegangen van de andere twee eenheden binnen de vierwoonsten van dit type, zijn in de centrale traveeën gekoppeld onder een geprofileerde kroonlijst.

In 1924 werden ook nog een aantal viergezinswoningen van het Mulhousetype (type S/VI) gebouwd tussen de woningen uit de voorgaande fase. Deze woningen zijn gelegen aan de Leysestraat (nummers 77-79, 99-101, 109-11), Hovingenstraat (nummers 1, 2-4, 6-8, 10-12, Lindestraat (nummer 1), Louis Sauvestrelaan (nummers 9-11, 41-43, 74-76), Duinenstraat (nummers 2-4, 6-8), Laan op Vurten (nummers 9, 13-15), Westerspeelplein (nummer 4-6, 8) en Kastanjestraat (nummers 1-3). Deze bakstenen volumes van twee bouwlagen en vier traveeën onder schilddaken sluiten door hun ritmering met gecementeerde horizontale banden, rechthoekige vensters en neotraditionele rondboogdeuren in de zijgevels aan bij voorgaande types. De volumes zijn geleed door verdiepte gevelvlakken, afgelijnd met een muizentandfries.

Omstreeks 1927-1929 werd de tuinwijk verder uitgebreid, zodat de verbinding met de Koolmijnlaan via de Louis Sauvestrelaan werd gerealiseerd. In eerste instantie werden twee tweegezinswoningen gebouwd op de hoek van beide straten (Koolmijnlaan nummers 341-343). Deze bakstenen tweewoonsten zijn opgevat als asymmetrische volumes van twee bouwlagen onder een pannen schilddak, waarbij een zijtravee is uitgewerkt als een risaliet met een op een rondboogfries uitkragende bovenbouw, doorgetrokken tot een puntvormige gevelverhoging. De flankerende lijstgevel wordt horizontaal geleed door een bakstenen kordonlijst. Rechthoekige vensters openen de gevels. De neotraditionele vormgeving van de woningen wordt versterkt door de kenmerkende uitwerking van de rondboogdeurtjes in voorgevel. Hetzelfde type (type 25) werd ook aan de westzijde van de zuidelijke uitloper van de Laan op Vurten (nummers 104-130) gebouwd. Tweewoonsten identiek aan deze aan de Koolmijnlaan flankeren de rij. De andere types omvatten enerzijds gelijkaardige, doch symmetrische koppelwoningen met een middenrisaliet met uitkragende bovenbouw onder een punt- of trapvormige gevelverhoging. Alle muuropeningen van dit type zijn rechthoekig. Anderzijds werden er nog twee eenvoudige tweewoonsten gebouwd, voorzien van een lijstgevel van vier traveeën, waarbij de rechthoekige vensters geaccentueerd worden door gecementeerde lateien, doorgetrokken over de volledige gevel als kordon.

In dezelfde periode werd de tuinwijk verder aangevuld met nog 101 arbeiderswoningen (type 26), gekoppeld tot twee, drie- of vierwoonsten. Deze bevinden zich langs de Laan op Vurten (nummers 2-4, 32-70), Louis Sauvestrelaan (nummers 1-7, 2-16), Spoorwegstraat (nummers 1-7, 2-14), Stationkaai (nummers 27-29, 39-45) en Wilgenstraat (nummers 1-3, 13-21). Ook twee tweegezinswoningen aan de Stationsstraat (nummers 104-110) sluiten hierbij aan. Vormelijk sluiten deze bakstenen woningen aan bij type N en P. De enige uitzondering zijn twee asymmetrische tweewoonsten aan de Laan op Vurten, tegenover de school aan een kleine verbreding van de straat diagonaal ingeplant. Dit type sluit aan bij de tweewoonsten van type 25, namelijk voorzien van een risaliet onder een puntvormige gevelverhoging. De ingang van de ene woning bevindt zich wel in de zijgevel.

Gelijktijdig werd de tuinwijk voltooid met woningen van het type 27, gesitueerd aan de Spoorwegstraat (nummers 16-22), Stationskaai (nummers 31-37), Vossenbergstraat (nummers 1-31) en Wilgenlaan (nummers 5-11). Deze bakstenen viergezinswoningen van zes of acht traveeën onder pannen schilddaken worden geritmeerd door rechthoekige muuropeningen, gevat in gecementeerde omlijstingen, doorgetrokken tot muurbanden. Een deel van de vierwoonsten wordt gemarkeerd door flankerende risalieten onder een puntvormige gevelverhoging, waarbij de toegang tot deze buitenste woningen zich in de zijgevel bevindt. Een vereenvoudigde versie bestaat uit een regelmatig geritmeerde lijstgevel met in spiegelbeeldschema gekoppelde enkelhuizen.

De tuinwijk vormt nog steeds een representatief en herkenbaar voorbeeld van de arbeidershuisvesting van die periode en specifiek van de mijnwerkerswoningen, voornamelijk op niveau van het geheel, de harmonie van de architecturale types en hun aanleg. De individuele woninggroepen zijn wel vaak sterk aangetast door individuele wijzigingen, zoals aangepaste muuropeningen, verandering van schrijnwerk en verwijdering van decoratief houtwerk, de vervanging van veranda’s en toevoeging van nieuwe uitbouwen.

Architectuur: collectieve voorzieningen

Naast de meergezinswoningen, werden ook al vroeg logementshuizen voor alleenstaande werknemers voorzien. Aan de Stationsstraat werden vanaf 1923 drie logementshuizen gebouwd, meer bepaald als eerste het zogenaamde Hotel en restaurant ‘Bij Hector’ (nummer 90), en nadien de nummers 94 en 98-100. De neotraditionele baksteenarchitectuur van deze panden sluit harmonisch aan bij de hierboven beschreven tuinwijkwoningen. De Stationsstraat vormde bovendien het hart van het gemeenschapsleven met winkels, cafés, het economaat, de bibliotheek en locaties voor ontmoeting en feesten. Later werd er ook aan deze straat een moskee gebouwd, stilistisch verwijzend naar de traditionele Ottomaanse architectuur.

Een ander voornaam aspect van de collectieve voorzieningen was het onderwijs. In eerste insitantie werd dit ondergebracht in een woonhuis. Toch kreeg de bouw van een permanent schoolgebouw al snel vorm, namelijk vanaf 1926 op het Alfred Habetsplein en dus centraal in de tuinwijk gelegen. Samen hiermee werd een noodkerk gebouwd die tot in 1943 in gebruik bleef, namelijk het moment waarop het monumentale kerkgebouw aan de Koolmijnlaan werd ingewijd. De school is opgevat als een langgestrekt eenlaags volume, gemarkeerd door tweelaagse volumes onder tentdaken op de hoeken en een uitgewerkt tweelaags gebouw onder een schilddak en een verhoogd middenrisaliet aan de achterzijde, onder een hoog opgetrokken dakbekroning. Twee haakse vleugels flankeren de open speelplaats. De vormgeving en het materiaalgebruik van het complex sluit aan bij de neotraditionele baksteenarchitectuur van de omliggende tuinwijk. In 1939 werd het symmetrisch geheel uitgebreid met een gebogen vleugel met kleuterschool.

Vlakbij de school, op de hoek van de Laan op Vurten met de Alfred Habetslaan (nummer 40) werd in 1927 het zogenaamde melkhuisje gebouwd, in functie van gratis melkbedeling voor mijnwerkers die in de cité woonden. De melk was afkomstig van de melkboerderij van de mijn, zogenaamd De Posthoorn, gelegen aan de Koolmijnlaan (nummer 141) en gebouwd in 1908. Ongeveer gelijktijdig met de voltooiing van de monumentale kerk, werd in 1944 een kinderheil gebouwd aan de Kerkstraat.

  • Onroerend Erfgoed, Archief Inventaris sociale woningbouwpatrimonium (2011-2016), Sitenaam bij thematische inventarisatie sociale woningbouwpatrimonium: BERINGEN_MIJN_TUINWIJK_7000.
  • DE MAEGD C. & VAN DEN BOSSCHE H. 2006: Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Limburg. Deel 2: As, Beringen, Diepenbeek, Genk, Ham, Hasselt, Heusden-Zolder, Leopoldsburg, Lummen, Opglabbeek, Tessenderlo, Zonhoven, Zutendaal, Brussel.
  • GODDEERIS G. 1983: Beringen-Mijn, Beringen, 78-87.
  • KEUNEN P. 2010: Mijn cité. Met de mijncités naar de 21ste eeuw, Genk, 70-72.
  • SCHLUSMANS F. e.a. 1981: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Hasselt, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 6N1 (A-Ha), Brussel - Gent.
  • S.N. 1982: Volkswoningbouw. De Tuinwijkgedachte. Internationaal Nationaal Provincie Limburg, Hasselt, 451-464.
  • VAN DOORSELAER B. & De RYNCK P. (ed.) 2012: Mijnerfgoed in Limburg. Ondergronds verleden, bovengrondse toekomst. Van Beringen tot Eisden, s.l., 114-118.
  • VERMASSEN J. e.a. 1999: Masterplan mijnpatrimonium. Visie van de Vlaamse regering op de herwaardering van het mijnerfgoed 1999-2009, Brussel, 60.

Auteurs: De Maegd, Christiane; van den Bossche, Herman; Verhelst, Julie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is deel van
    Steenkoolmijn van Beringen: Mijncités

  • Omvat
    Melkhuisje en elektriciteitspyloon

  • Omvat
    Tuinwijk van Beverlo

  • Is gerelateerd aan
    Steenkoolmijn van Beringen: Mijncité van Koersel


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Steenkoolmijn van Beringen: Mijncité van Beverlo [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/122201 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.