Geografisch thema

Torhout

ID
14712
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14712

Beschrijving

ALGEMENE SITUERING

Fysisch-geografisch behoort Torhout tot Zandig Vlaanderen en meer specifiek tot het Westelijk Houtland. Centraal hierin onderscheidt men het zogenaamde "plateau van Wijnendale", dat zich als een zogenaamd erosiereliëf uitstrekt van Aartrijke (Zedelgem) over Wijnendale tot het gehucht Ruidenberg-Belhutte te Ichtegem. Deze zone correspondeert ook met de zogenaamde "oude veldgebieden" van Torhout (zie hieronder). Ten zuidwesten en ten noordoosten situeren zich respectievelijk de dallandschappen van de Handzamevaart (polderintrusie van de IJzer) en de Velddambeek-Waardammebeek (bovenloop van de Rivierbeek).

De bodem is hoofdzakelijk samengesteld uit zandgronden uit het Eoceen (40 tot 70 miljoen jaar oud). Torhout heeft een zacht tot plaatselijk sterk glooiend landschap met hoogteverschillen die variëren van 11 meter boven zeespiegelniveau in de vallei van de Kasteelbeek tot 39 meter in het noorden nabij Wijnendale-Station (Wijnendale-Stationsstraat). Hoogtetoponiemen komen voor nabij Wijnendale-Station en het gehucht Sint-Jozef-Arbeider ("Hoge", "Berg-op-Zoom") en tussen het stadscentrum en het gehucht "Maria-Assumpta" ("Keiberg"). Het reliëf neemt af in het zuidwesten en het noordoosten van het grondgebied, respectievelijk naar de grens van Kortemark en Ruddervoorde. De beekstelsels met vrij smalle valleien, wateren in essentie zuidwestwaarts af naar de Handzamevaart (deelbekken van de IJzer) en oostwaarts naar de Velddambeek (deelbekken van de Rivierbeek). Het bovenstroomse gebied van de Velddambeek is grotendeels gewijzigd door de herverkavelingswerken in de "watering van het Vrijgeweed" op het grondgebied van de gemeenten Ruddervoorde (Oostkamp), Zwevezele (Wingene) en Lichtervelde. Een beperkt gedeelte, nabij de grenzen met Ichtegem, Aartrijke en Veldegem (Zedelgem) watert noordwaarts en noordoostwaarts af, respectievelijk naar het deelbekken van de Moerdijkvaart (op grens Gistel en Eernegem) via de Engelbeek en het deelbekken van de Mouwbeek-Kerkebeek. Bossen situeren zich in het westen nabij het Kasteel van Wijnendale (Fonteinpad, Oostendestraat), nabij Wijnendale-Station (aansluitend bij het domein en kasteel d'Aertrycke aan de Zeeweg) ten noorden en ten oosten nabij Groenhove (Bosdreef, Groenhovestraat). Het nog ruime landelijke gebied van Torhout sluit aan bij deze bosgebieden.

In het noorden en het oosten van het grondgebied van Torhout komen zogenaamde veldontginningsgebieden voor. Het oosten van Torhout wordt op historische kaarten voor de 19de eeuw aangegeven als veldgebied met vijvers, aansluitend bij het "Lichtervelde Veldt" en het "Swevezeele Veldt" (Lichtervelde en Zwevezele). Tevens wijzen een aantal toponiemen op veldgebieden: het "Wijnendaleveld" (ten oosten van Torhout gelegen), " 's Heeren Velt" en het gebied "Verloren Cost" in eigendom van de heer van Wijnendale, de "Zandvoordevelden", "'t Zuudvelt", het "Makeveld" enz. De benaming "Roozeveld" – een pas laat ontgonnen gebied in het oosten van Torhout - komt pas in 1839 voor als "een heide en bosland te Ruddervoorde (Veldegem) en Torhout" (K. De Flou). Het toponiem "Schrijversveld" komt voor de eerste maal voor in 1901. Voorts zijn er straatnamen als Veldstraat, Steenveldstraat, Makeveldstraat enzomeer.

In een historisch-geografische context slaat de term 'veld' op onvruchtbare grond, arm aan houtgewassen en gelegen buiten het eigenlijke landbouwareaal. Het geregeld afbranden, afsteken van zoden ruwe humus en het laten grazen van vee waren er de oorzaak van dat een regeneratie van het oorspronkelijke bos onmogelijk was. De Noord-Vlaamse veldzone is als dusdanig een voorbeeld van een zogenaamde "wastine", "wastina", "woestijne" of "woestenije", oud-Nederlandse termen voor een door bosdegradatie ontstaan gebied, bijvoorbeeld heide, broek, moeras of duin.

Als niet ontgonnen gronden waren de 'velden' oorspronkelijk eigendom van de Graaf van Vlaanderen waarop de dorpsgemeenschappen uit de omgeving gemeenschappelijke gebruiksrechten (bijvoorbeeld begrazing, houtsprokkeling of turfwinning) konden laten gelden. Ten gevolge van de bevolkingsaangroei worden de veldgebieden op grote schaal voor ontginning prijsgegeven vanaf de 13de eeuw. Het zijn kapitaalkrachtige instellingen zoals abdijen en stedelijke hospitalen die aanvankelijk pogen deze onvruchtbare gronden te ontginnen. De meeste ontginningen falen echter omwille van het marginaal karakter van de gronden en mede door de agrarische depressie die de late Middeleeuwen kenmerkt.
Onder invloed van het Oostenrijkse bewind doet zich een totaal andere aanpak voor in de 18de eeuw. Uit vrees voor een nijpend houttekort in Vlaanderen worden de 'velden' met speculatieve doeleinden op een systematische wijze verkaveld en omgezet tot bos of - eerder uitzonderlijk - tot akkerland. Deze ontginningen zijn vaak het initiatief van nieuwe grootgrondbezitters (voor Torhout moet vooral de familie de Potter d'Indoye genoemd worden). Ook de overheid, aanvankelijk onder Frans en later ook onder Hollands bewind, voert hierbij een stimuleringspolitiek waarbij aan ontginningscampagnes belastingsvoordelen worden toegekend. Aanvankelijk wordt veelal loofhout aangeplant, terwijl later (eerste helft 19de eeuw) meer wordt overgeschakeld op naaldhout omdat het door zijn snellere groei een vluggere recuperatie toeliet van het geïnvesteerde kapitaal.
Vanaf het midden van de 19de eeuw - de plattelandsbevolking blijft stijgen en het kleinbedrijf is toonaangevend in de landbouw -, wordt een aanvang gemaakt met het plaatselijk ontginnen van de tot bos omgezette 'velden'. Dit proces zet zich versterkt door wanneer vanaf het einde van de 19de eeuw kunstmest ter beschikking staat. Het omzetten van bos tot bouwland gebeurt op de meeste plaatsen met behoud van het 18de-eeuwse verkavelingspatroon. Veel vroegere veldzones tekenen zich in het actuele landschap dan ook af door een dambordvormig net van eiken- en/ of beukendreven en door restanten van regelmatig geperceleerde naaldhoutaanplantingen. Deze veldzones vormen als dusdanig jonge ontginningslandschappen.

HISTORISCHE INLEIDING

Prehistorie

Voor de prehistorie worden een aantal archeologische vondsten vermeld. Voor het Neolithicum (4500-1800 voor Christus) zijn verschillende types pijlpunten en fragmenten van gepolijste bijlen gevonden, onder meer in het Groenhovebos (Bosdreef, Groenhovestraat).

Romeinse tijd

Er zijn aanwijzingen dat de omgeving van Torhout intensief bewoond wordt in de Romeinse tijd. Door het gebrek aan grootschalig of structureel archeologisch onderzoek bestaan evenwel nog heel wat lacunes in de kennis.

De Steenstraat (Cassel-Aartrijke-Brugge) en Zeeweg (Oudenburg-Aartrijke-Torhout) gaan mogelijk terug op Romeinse wegtracés. Langs deze wegen bevonden zich niet alleen kleine hoeves en gehuchten, ook zouden er mogelijk kleine versterkingen zijn opgetrokken. Bij opgravingen in de Sint-Pietersbandenkerk (Zwanestraat nummer +2) in de jaren 1940 wordt een gebouw opgetekend dat in oorsprong door de opgravers wordt herkend als een vroegmiddeleeuwse (Ottoonse) kerk. Later onderzoek en opgravingen in de jaren 1990 wijzen evenwel uit dat het veeleer gaat om een bouwwerk uit de Romeinse tijd. Het is evenwel niet duidelijk of het gaat om een gebouw met een militaire functie (wachttoren of kampement), dan wel of het een burgerlijk of rituele functie had. De aanwezigheid van zware bakstenen muren en beschilderd pleisterwerk laten wel een gebouw met een zekere status veronderstellen. Hieruit kan afgeleid worden dat het centrum van Torhout minstens opklimt tot de Romeinse periode. Sommige auteurs zien Torhout als een Gallo-Romeins wegenknooppunt en als een centrum van agrarische ontwikkeling. Deze hypothese is onder meer gebaseerd op de perceelsindeling die evenwijdig loopt aan de Romeinse Zeeweg. Harde argumenten ontbreken evenwel. Ook in de ruimere omgeving van Torhout worden sporen uit de Romeinse tijd gevonden.

In de jaren 1950-1960 worden Romeinse brandrestgraven gevonden in het "Moereveld". In 1941 wordt een fibula en Romeinse munten (Gratiuanus, 4de eeuw) gevonden. Tevens vondst van Romeinse munten en Romeins "terra sigillata" uit de 2de en 4de eeuw.

Heerlijkheden tijdens het ancien régime

Vanaf de middeleeuwen tot de Franse Revolutie bestaat Torhout uit Torhout-Binnen en Torhout-Buiten, elk met een eigen schepenbank en griffie. Torhout-Buiten maakt deel van het "Land van Wijnendale". Het "Land van Wijnendale" is een belangrijke heerlijkheid van het "Brugse Vrije" en omvat: 1) het land van Wijnendale zelf, bestaande uit de parochie Torhout-Buiten, de parochie Werken, de parochie Ruddervoorde, de hoek Gits-Lichtervelde, de hoek Noord-Over, 2) het Ambacht en ondergeschikte heerlijkheden, zoals het ambacht van Kortemark in de parochies Kortemark en Handzame, de heerlijkheden Pausschen en Viverschen die zich uitstrekten in de parochies Torhout, Lichtervelde, Gits, Koolskamp, Beveren (Roeselare), Hooglede, Staden, Westrozebeke en Zwevezele, de heerlijkheden van Ogierlande en Kringene te Gits, Torhout, Kortemark, Hooglede, Oostnieuwkerke en Roeselare, de heerlijkheid Wyckhuyse in de parochies Beveren (Roeselare), Gits, Lichtervelde en Hooglede, de heerlijkheden van Pereboom, Edewalle en Markhove binnen de parochie van Kortemark, de heerlijkheden van Beveren en Onlede te Beveren (Roeselare) en Gits.
Het zogenaamde "Manschepe bouck van de heerlijkheid Wijnendale" van 1774 toont een goed beeld van de gebieden die onder het "Land van Wijnendale" vielen.

Zesde eeuw

De stichtingsdatum en het belang van het klooster te Torhout is onvoldoende bekend. Weliswaar is er de vermelding in de "Vita Bavonis" (circa 830) die het "monasterium" of de "cella" van Torhout reeds in 654 situeert (priester Domlinus wordt in 654 vanuit het klooster van Torhout naar het sterfbed van Bavo in Gent geroepen). Mogelijk is de stichting van het Torhoutse "monasterium" terug te brengen tot de 6de eeuw, dit in overeenstemming met andere klerikale vestingen in Vlaanderen en meer bepaald in Gent. Volgens bepaalde auteurs is het Torhoutse klooster sinds 654 rijk geworden en bezit het dan voldoende financiële middelen om de houten (kerk)gebouwen te vervangen door stenen constructies. Zeker vanaf 843 zijn houten gebouwen uitgesloten.

Zevende eeuw

683: De oudst bekende vermelding van Torhout in een geschreven bron als "Turholt".

Negende eeuw

Opgravingen in de Sint-Pietersbandenkerk (Zwanestraat nummer +2) in 1940-1941 door pater G.G. Meersseman brengen een stenen gebouw aan het licht dat werd geïnterpreteerd als een 9de-eeuwse centraalbouw. Recent archeologisch onderzoek en een kritische lezing van het omvangrijke opgravingsrapport leren evenwel dat het niet gaat om een middeleeuwse voorloper van de Romaanse kerk, maar om een Romeins gebouw dat zich onder de actuele kerk bevond.
Er zijn geen duidelijke archeologische data dat er zich op deze plaats een voorloper van de Romaanse kerk bevond, maar het valt niet uit te sluiten dat eventuele sporen later werden vernield.

In 819 vermelding van Torhout als "Turholtensis". De "Vita Bavonis" (circa 830) situeert het "monasterium" of de "cella" van Torhout reeds in 654.

In 834 schenkt De Karolingische koning Lodewijk de Vrome Torhout aan Anscharius, bisschop van Hamburg-Bremen. Dit geschenk moet dienen voor het onderhoud van het nieuwe bisdom en om er een opleidingscentrum voor de evangelisatie van Scandinavië te vestigen.

In 835 worden de relieken van de H. Donatius door bisschop Ebbo van Reims aan Anscharius geschonken en naar Torhout over gebracht.

Door het verdrag van Verdun (843) hoort Torhout tot het rijk van Karel de Kale. Deze seculariseert nog in hetzelfde jaar de "cella" van Torhout.

Circa 870 worden de relieken van Sint-Donaas en de clerici van het klooster door graaf Boudewijn I (837/ 840-879) overgebracht naar de burg van Brugge, dit als bescherming tegen de invallen van de Noormannen. Circa 879 worden het Torhoutse klooster en kerk door de Noormannen verwoest. Met het puin van de kerk zou graaf Boudewijn II (864-918) een versterkt castrum opgericht hebben, deel uitmakend van een verdedigingsstelsel tegen overzeese aanvallen en interne bedreigingen. Deze grafelijke burcht zou aan de noordzijde van de huidige kerk liggen. Volgens kronieken wordt door graaf Arnulf II (960-988) een kerk bij deze burcht opgetrokken. Vermoedelijk wordt de burcht onder Diederik van de Elzas (1128-1168) afgebroken.

Elfde eeuw

In 1053 doet de aartsbisschop van Hamburg-Bremen definitief afstand van het kloosterdomein in Torhout ten voordele van Boudewijn V (1012-1067), graaf van Vlaanderen.

Circa 1073 wordt onder impuls van graaf Robrecht de Fries (1029/1032-1093) het Sint-Pieterskapittel gesticht, dit ter gelegenheid van zijn overwinning bij Kassel. Het kapittel staat onder het patronaat van de heer van Wijnendale. Daaropvolgend wordt in 1073-1085 de eerste Romaanse Sint-Pietersbandenkerk gebouwd. Volgens een hypothese ontvouwt de plattegrond een middenbeuk, in het westen voorafgegaan door een voorkerk, een zich verder uitstrekkend transept en een diep afgesloten oostkoor. Het middenschip wordt begrensd door twee zware funderingsmuren. De breedte bedraagt 10,32 meter, de lengte is ruim 27 meter. De kerk is opgetrokken in lokale veldsteen uit het Torhoutse Steenveld. Rond de kerk liggen een kapittelzaal, de proosdij, woningen voor de kanunniken, een kapittelschool en een kerkhofmuur.

De "Vita Arnulfi" vermeldt in 1084 voor het eerst de jaarmarkt in Torhout. Vermoedelijk is deze markttraditie echter ouder, mogelijk dateert ze uit de eerste helft van de 11de eeuw.
Tot rond 1260 zijn de jaarmarkten van de Champagne de draaischijf van de Europese handel. Vanaf de tweede helft van de 13de eeuw winnen de Vlaamse steden echter aan belang en reizen de agenten van de grote Italiaanse handelshuizen meer en meer naar Vlaanderen af. De grote bloei van de Vlaamse jaarmarkten waar ook Torhout toe behoort valt dan ook samen met de 13de eeuw, gevolgd door de cyclus van de Brabantse jaarmarkten vanaf de 14de eeuw. Vanaf de tweede helft van de 13de eeuw neemt de betekenis van de markten erg snel af door het toenemend belang van het maritiem transport. Torhout verliest dan ook vanaf het derde kwart van de 13de eeuw alle nationaal en internationaal economisch belang.

In 1085-1095 laat graaf Robrecht de Fries (1029/1032-1093) op Wijnendale een houten burcht bouwen. Het kasteel is bedoeld als residentie voor de graven bij de jaarmarkten van Torhout. Het wordt gekenmerkt door een mottestructuur met opperhof met ringvormige gracht en een uitgebreid neerhof. De burcht blijft in het bezit van de grafelijke familie die er regelmatig verblijft. Graaf Karel de Goede (1083-1127) brengt er een deel van zijn jeugd door. Later wordt het zijn favoriet buitenverblijf.

Twaalfde eeuw

In 1146 wordt Doornik een apart bisdom met drie aartsdiaconaten, met name Doornik, Brugge en Gent. Het aartsdiaconaat Brugge is onderverdeeld in drie dekenijen, Brugge, Oudenburg en Aardenburg. Torhout behoort met het kapittel van Wijnendale tot de dekenij Oudenburg.

In 1183-1184 krijgt Torhout stadsrechten toegekend door graaf Filips van den Elzas (1136-1191). Dit is een "de jure" bevestiging van een bestaande toestand. Dit gaat samen met de oprichting van het eerste "stedehuys" op de plaats van het huidige stadhuis (Markt nummer 1).

Er is erg weinig geweten over het uitzicht van de stad Torhout tussen de 11de en de 16de eeuw. In elk geval is Torhout geen gesloten stad: er zijn geen poorten of muren, enkel een wal of "stedeveste".
Het bekendste verschil met het latere Torhout is de aanwezigheid van een groot marktplein ten zuidoosten van het huidige stadhuis, gelegen in de rechthoek tussen de huidige Zuidstraat, Bassinstraat, Boeiaardstraat en Hofstraat. Op dit grote plein zijn tot de 16de eeuw gebouwen aanwezig als een lakenhalle, een belfort, een muntslagerij en een weegplaats. Ook nabij gelegen toponiemen zoals onder meer Wollemarkt en Lakensnede duiden op een marktgebeuren. De precieze inplanting van deze gebouwen is echter onbekend.

In de late 12de eeuw wordt de toren van de Sint-Pietersbandenkerk (Zwanestraat nummer +2) gebouwd.

Dertiende en veertiende eeuw

Het hospitaal (Bruggestraat nummer 12) wordt vermoedelijk gesticht circa 1228-1229, volgens de overlevering door Margaretha van Constantinopel (1202-1280), gravin van Vlaanderen. Dit strookt echter niet met het gegeven dat in 1229 Joanna van Constantinopel (circa 1200-1244) gravin van Vlaanderen was. De inplanting van het hospitaal gebeurt net buiten de oorspronkelijke stedeveste, alwaar nu nog de * 17de- en 18de-eeuwse hospitaalgebouwen. In de beginperiode was deze caritatieve instelling eerder een passantenhuis dan een verpleeginstelling, vandaar ook de ligging op de weg Brugge-Torhout-Menen-Rijsel. De stadsmagistraat was betrokken bij het bestuur van het hospitaal.

1278: graaf Gwijde van Dampierre (1226-1305) schenkt het kasteel van Wijnendale en de stad Torhout aan zijn tweede echtgenote Isabella van Luxemburg. Wijnendale wordt in hetzelfde jaar door de Raad van Vlaanderen als een aaneengesloten heerlijkheid aan de vorst toegewezen. In deze periode wordt het houten kasteel van Robrecht de Fries vervangen door een stenen burcht. In de daarop volgende decennia speelt het slot een rol in de politieke gebeurtenissen in de Frans-Vlaamse ontvoogdingsstrijd.

Na de dood van Isabella van Luxemburg in 1298 komt Wijnendale in de handen van Jan I van Namen (1298-1330). Kort na de invasie van Vlaanderen door Franse troepen (1300 en 1304-1305) wordt Torhout geplunderd door Franse soldaten. In 1302 wordt het kasteel tijdens de opstand tegen Frankrijk belegerd door Vlaamse troepen onder leiding van Willem van Gullik en de eigenaar Jan van Namen. Na 1305, onder Jan I van Namen wordt Wijnendale gedegradeerd tot een gewoon jachtslot, dit ten voordele van het kasteel van Male (Sint-Kruis, Brugge). In 1308 hertrouwt Jan I met Maria van Artois, met als huwelijksgeschenk het slot en de heerlijkheid.

De eerste vermelding "Backvoorde-" of "Schaakskemolen" (Bakvoordestraat) dateert reeds uit de 14de eeuw. Oorspronkelijk is het een watermolen, in de 16de eeuw wordt hij herbouwd als windmolen.

In 1309 is er een opstand van de Torhoutse bevolking tegen een verhoging van de belastingen, echter zonder veel resultaat. In 1324-1325 wordt het kasteel van Wijnendale tijdens de opstand van de Vlaamse kustvlakte tegen de financiële maatregelen van de overheid beschadigd. In 1335 krijgt Maria van Artois een forse grafelijke subsidie om het kasteel te herstellen.

1370: oudste vermelding van het "Goed Ten Walle", nu gekend als "kasteel Ravenhof" of kasteeltje "Couppé" (Ravenhofstraat nummer 5). De oudst gekende vermelding van " 's Gravenwinkele" (Fraeysstraat nummer 3) dateert van 1388, deze benaming verwijst naar de "plaats waar de graaf verbleef tijdens Torhoutse jaarmarkten". Op nauwelijks 100 meter van de Sint-Pietersbandenkerk en van economische sites als de Lakenhalle, de Munte en andere, fungeert " 's Gravenwinkel" als verblijfplaats van de graven van Vlaanderen tijdens de jaarmarkten. Na de teloorgang van de jaarmarkten in de 13de eeuw wordt "'s Gravenwinkel" de verblijfplaats van lokale adellijke en burgerijfamilies.

Vijftiende eeuw

In 1407 wordt het kasteel en de heerlijkheid van Wijnendale verkocht aan Jan I zonder Vrees (1371-1419 en graaf in 1404-1419). In 1409 schenkt deze Wijnendale als bruidschat bij het huwelijk van zijn dochter Maria van Bourgondië met hertog Adolf IV van Kleef-Mark (1373-1448).

In de vroege 15de eeuw zou de zogenaamde "Wijnendalemolen" (Oude Thouroutstraete, huidige Wijnendalemolenstraat), een heerlijke houten olie- en graanmolen reeds bestaan hebben. Ook de "Revinzemolen" (ook " 's Heerens Stampcot" of "Bollens molen" genoemd, Revinzestraat), een houten graan- en oliemolen dateert reeds uit de 15de eeuw.

In 1418 wordt het "Goed Ten Walle" omschreven als "een huus staende up eenen wal, twelke men heet tgoet Ten Walle, met een woohuuse staende neffens het voorseide huus opten wal voorscreven met een scure, eene brauwerie ende brauhalamen" (Ravenhofstraat nummer 5).

In De "Vrijgeweedakte" (het vrij laten weiden van de veestapel) van 28 april 1424 kent hertog Adolf van Kleef (1373-1448) een aantal voorrechten toe aan de arme boerenbevolking van het gebied. De uitgestrekte gronden worden door de landbouwers vrij intensief gebruikt voor de schapenteelt, het turfsteken enz.

In 1450-1485 herstelt Adolf van Kleef, heer van Ravenstein (1425-1492, zoon van bovengenoemde Adolf) het kasteel van Wijnendale en richt het in met kunstobjecten. In 1447-1492 is Adolf raadsheer en lid van de generale staf aan het hof van de Bourgondische hertogen. Vanaf 1475 is hij gouverneur-generaal van de Nederlanden.

In 1482 maakt Maria van Bourgondië (1457-1482, hertogin van Bourgondië en gravin van Vlaanderen in 1477-1482) een fatale val van haar paard in de bossen van Wijnendale. Een legende verhaalt dat de kapel van Wijnendale (Fonteinpad zonder nummer) opgericht is op de plaats van dit ongeval. De dood van de hertogin zorgt voor de doorbraak van de Habsburgse dynastie met haar echtgenoot Maximiliaan van Oostenrijk (regeerperiode 1482-1494) en de aanstelling van hun zoon Filips de Schone tot vorst (regeerperiode in 1494-1506).

Na 1488 wordt Wijnendale eigendom van Adolfs zoon Filips van Kleef, heer van Ravestein (1456-1528). Deze speelt een belangrijke rol in de opstand van de Vlaamse adel tegen het bewind van Maximiliaan van Oostenrijk.

Zestiende eeuw

Bij de herschikking van de bisdommen in 1559 wordt het bisdom Brugge opgericht. In 1574 wordt het bisdom opgedeeld in acht dekenijen, waaronder de dekenij Torhout met 17 parochies.

In 1566 wordt de stad aangevallen door de Geuzen, waarbij de kerk (Zwanestraat nummer +2) en de altaren worden ontwijd. In 1573 worden de altaren herwijd. In 1578 worden de kerk en het stadscentrum opnieuw verwoest. De inboedel van de Romaanse kerk en de archiefdocumenten (11de tot 16de eeuw) in het stadhuis gaan verloren in de branden bij de Beeldenstorm. De kerk, het stadhuis, het hospitaal, de lakenhallen en alle andere middeleeuwse gebouwen gaan verloren. Volgens een andere auteur wordt het hospitaal echter niet vernield bij deze campagne. Ook het kasteel van Wijnendale (Oostendestraat nummers 390-396) wordt aangevallen, hierbij wordt de "Wijnendalemolen" vernietigd. Deze zal rond 1590 heropgericht worden. Ook de "Backvoorde-" of "Schaakskemolen" (Bakvoordestraat) wordt in deze periode herbouwd.

In 1587-1588 bezetten Spaanse troepen Torhout. Hollandse en Engelse vrijbuiters blijven echter vanuit Sluis en vanuit Oostende (tot 1604) de streek onveilig maken. Op het einde van de 16de eeuw is Torhout dan ook nagenoeg ontvolkt en liggen bijna alle landbouwgronden braak.

Na 1592 verbetert de toestand geleidelijk. Ondanks een overeenkomst tussen de abdij van Hemelsdale en de stad Torhout in 1586-1587 om de tanende kloostergemeenschap in het hospitaal (Bruggestraat nummer 12) nieuw leven in te blazen verdwijnt de oude kloostergemeenschap in 1590-1592 en worden de goederen van het hospitaal bij de bezittingen van de kerk gevoegd.

De door M. Pyck gereconstrueerde kaart "Stadscentrum Torhout anno 1570" toont het middeleeuwse stadscentrum dat op dat moment reeds in verval is. Het belangrijkste verschil met het latere Torhout is de aanwezigheid van een groot marktplein ten zuidoosten van het huidige stadhuis, gelegen in de rechthoek tussen de huidige Zuidstraat, Bassinstraat, Boeiaardstraat en Hofstraat. Op dit grote plein staat tot de 16de eeuw onder meer het "scepenhuys", een muntslagerij en een weegplaats. Op een aansluitend plein zogenaamd "Zwynsmarct" tussen de huidige Zuidstraat en de voormalige Gevangenisstraat vindt men belangrijke handelsgebouwen als vleeshuis, lakenhalle en korenhalle: op de kaart "anno 1570" vindt men deze gebouwen nog, maar deze zouden dan reeds in verval geweest zijn. Circa 1600 wordt een deel van dit grote marktplein via een cijnsverpachting verkaveld, zie de op basis van de ommeloper door M. Pyck gereconstrueerde kaart "Thorhoudt anno 1700". Hier wordt onder meer in 1658 een brouwerij opgericht (Markt nummers 22-23).

Zeventiende eeuw

In de 17de eeuw wordt Torhout regelmatig geteisterd door pestepidemies. Dit is onder meer het geval in 1604-1606, 1624-1627, 1634-1636 en 1645-1647.

In 1607-1617 worden het kapittel en de schepenbank terug ingesteld. Nog in 1617 wordt gestart met de heropbouw van de Sint-Pietersbandenkerk (Zwanestraat nummer +2). De werken zijn reeds volop bezig wanneer bisschop Triest in 1617 het bevel geeft de uitgebrande bekapping te vernieuwen. In 1623 wordt er een akkoord gesloten tussen het kapittel, de schepenbank van Torhout-Binnen en de schepenbank van Torhout-Buiten (het Land van Wijnendale) over de verdeling van de herstellingskosten.
Nog in de vroege 17de eeuw wordt een nieuw stadhuis gebouwd op de Markt.

In 1634 komen de Kleefse bezittingen, inclusief het land van Wijnendale definitief in handen van Wolfgang Wilhelm von Neuburg (1578-1653), dit na een lange successieruzie tussen de keurvorsten van Brandenburg-Pruisen, Pfalz-Neuburg en het huis van Saksen. In 1647 zal de heer van Neuburg echter zijn Vlaamse bezittingen in pand geven aan de keurvorst van Brandenburg. Dit blijft zo tot in de late 17de eeuw.

Circa 1640 wordt de zogenaamde "Kleyne Molen" (Oude Bruggestraete, huidige Sint-Jozefsstraat), een graanmolen, vermeld. De zogenaamde "Torhout-molen" (Langepijpestraat), een oudere houten graan- en oliemolen, wordt vanaf nu "Grote Molen" genoemd. Beide molens ressorteren onder de heerlijkheid Wijnendale.

Op de gravure in Sanderus' Flandria Illustrata (1641-1644) zien we de gotische "Collegiale en Prochykercke" met romaanse toren, het stadhuis en daar rond de niet ommuurde stad. In de achtergrond zijn links twee molens en " 't Casteel en Bosch van Winendale" afgebeeld. Een tweede gravure toont het genoemde omwalde kasteel met boomgaarden, tuinen, neerhof en bos in detail (Oostendestraat nummers 390-396).

In 1647 wordt het nog nieuwe Stadhuis (Markt nummer 1) verwoest door een brand. In 1658 steken Franse troepen de Zuidstraat en nog andere straten in brand waardoor de stad opnieuw in puin vervalt.

In 1661 wordt het Torhoutse hospitaal (Bruggestraat nummer 12) heringesteld. Dit wordt in 1665 bekrachtigd door de heer van Wijnendale. Daar het Concilie van Trente (1545-1563) bepaalde dat geen enkel klooster nog buiten de stadsvesten opgericht mocht worden, verlegt men de vestingbeek rond het hospitaal.

In 1667 bezetten Franse troepen Torhout. In 1668 wordt het Kasteel van Wijnendale (Oostendestraat nummers 390-396) verwoest. In 1675-1680 volgt nog eens een Franse bezetting.

In 1681 telt Torhout 131 huizen. Slechts 27 gezinnen betalen belastingen.

Op 17 juli 1695 wordt de binnenstad geplunderd en de kerk (Zwanestraat nummer +2) vernield door Franse troepen. In 1697 opnieuw plundering door Franse troepen.

Het pottenbakkersambacht in Torhout kent een drietal grote bloeiperiodes. De eerste periode situeert zich in de 17de en de 18de eeuw, met de familie Roose die ateliers op de hoek Hofstraat/ Markt en later op de hoek Zuidstraat/ Wollemarkt uitbaat.

Achttiende eeuw

In de 18de eeuw ondergaat Torhout een aantal belangrijke en bepalende wijzigingen. Vooral de groei van een aantal kleinere ambachtelijk-industriële vestigingen (zie onder meer Huidevettersstraat, Nieuwstraat), de aanleg van de steenwegen en de bevolkingsaangroei zijn belangrijk. Vooral na de Vrede van Aken (1748) zullen de Zuidelijke Nederlanden een lange periode van relatieve rust kennen.

Op 28 september 1708 vindt de zogenaamde "Battle of Wynendaele" plaats. Dit treffen tussen de Franse en Engelse troepen even buiten het domein van Wijnendale (Oostendestraat nummers 390-396) kadert in de Spaanse Successieoorlog (1702-1714). De Engelse troepen en hun bevoorrading komen aan via Oostende, Torhout en Kortrijk. De Franse troepen die deze bevoorrading willen stilleggen, worden door Engelse en geallieerde troepen verslagen in Wijnendale.

In 1711-1713 wordt het huidige stadhuis (Markt nummer 1), in 'Duitse barokke stijl', gebouwd in opdracht van Karl Philip von Neuburg (1661-1742), heer van Wijnendale. Het wapenschild boven het portaal is een duidelijke verwijzing naar de familie. Hier vergaderen zowel de schepenbank van de stad als die van het Land van Wijnendale.

In de 18de eeuw (de jaartallen 1733, 1755 en 1780 worden genoemd in de literatuur) wordt het hospitaal (Bruggestraat nummer 12) uitgebreid met enkele nieuwe vleugels waardoor de U-vormige constellatie ontstaat. Mogelijk dateert de barokke kapel ook uit de eerste helft van de 18de eeuw.

Carl-Theodor von Neuburg (geboren 1742, sterfdatum onbekend), eigenaar en heer van Wijnendale speelt een belangrijke rol in de aanleg van nieuwe steenwegen wat op zijn beurt voor een economische ontsluiting van Torhout zorgt. Op 7 april 1751 wordt het octrooi voor de aanleg van de kasseiweg Brugge-Torhout-Menen en Torhout-Wijnendale goedgekeurd. Deze wegen worden aangelegd tussen 1750 en 1755 (Bruggestraat, Rijselstraat, Roeselaarseweg, de Oostendestraat tot het kasteel van Wijnendale).

Op 6 januari 1765 wordt het octrooi voor de aanleg van de weg Wijnendale-Oostende (1765-1775, het vervolg op de Oostendestraat) goedgekeurd. De impuls voor deze weg gaat uit van de familie Serruys, een Torhoutse familie met grote belangen te Oostende. Deze weg ontsluit het hinterland ten voordele van de ontplooiing van de Oostendse haven. Vanaf dit moment ontwikkelt Torhout zich tot een regionaal centrum voor het omliggende "Houtland". De herberg "In 't Hof van Engeland Estaminet" (Oostendestraat nummer 194) aan de steenweg Torhout-Wijnendale wordt vermoedelijk in de jaren 1770-1780 gebouwd, iets na gelijkaardige bouwwerken als "Heydelberg" te Loppem (Zedelgem) circa 1763, "Den Engel" te Ichtegem in 1766 of "Düsseldorf"/"de Hertog van Arenberg" te Torhout in 1752-1757 (niet meer bewaard, Rijselstraat).

Vanaf 1760 wordt de huidenvetterij C. Van Caillie, later d'Aussy, opgericht (zie Huidenvettersstraat).

In 1774-1775 wordt de oude beiaard vervangen door een nieuwe met 36 klokken, gegoten door de Brugse klokkengieter Dumery. In 1782 wordt het kerkinterieur (Zwanestraat nummer +2) gewijzigd in 'barokke stijl'.

Op de Ferrariskaart (1770-1778) zien we het stadscentrum van Torhout bestaande uit een kern rond de Sint-Pietersbandenkerk (Zwanestraat nummer +2) waarrond concentrische bebouwing (Zwanestraat, Burg, Beerstraat), en rond de Markt die nog niet het huidige open karakter kent. Het centraal op het marktplein gelegen stadhuis (Markt nummer 1) is nog omgeven door aanbouwen. De stad vervult een duidelijke centrumfunctie zie de elkaar in het centrum kruisende, noord-zuid en oost-west wegenstructuur, reeds met markerend recht steenwegtracé van de Bruggestraat, Rijselstraat en Oostendestraat die oudere meer gebogen wegen vervangen. De stadsrand wordt getypeerd door de omwalde sites van het Ravenhof (zie Ravenhofstraat), het "leen van Tinnenburg" (Lichterveldestraat/ Rijselstraat) en de site s'Gravenwinkel (Fraeysstraat). Het nog deels omwalde "hospitaal Ten Walle" (Bruggestraat nummer 12) is ten noorden net buiten de stad gelegen.
Rondom Torhout, landbouwpercelen en ten westen en ten noorden daarvan bosgebieden, respectievelijk het bos van Wijnendale en het "B(ois) Verloren Cost", in eigendom van de heer van Wijnendale. Ten oosten van Torhout een kleiner bosgebied en een veldgebied met vijvers aansluitend bij het "Lichtervelde Veldt", het "Swevezeele Veldt" (Lichtervelde en Zwevezele) en het "Wijnendaleveld" (ten oosten van Torhout gelegen).

Tijdens het ancien régime zijn er twee belangrijke scholen te Torhout: de kapittelschool en de school van de zusters van het hospitaal (Bruggestraat nummer 12).

In 1792 ondergaan onze gewesten de invasie van de Franse troepen. Op 12 november bereiken de Franse troepen Torhout. Op 13 december wordt een vrijheidsboom geplant op de Markt. Op 14 december worden verkiezingen gehouden voor de "vrije stede van Thorhout" en het "vrije land van Wijnendale". Op 21 december legt het nieuwe stadsbestuur de eed af.
In maart 1793 - kort na de nederlaag bij Neerwinden - verlaten de Fransen Torhout. Geallieerde Engelse, Hessische en Hannoveriaanse troepen nemen hun plaats in en slaan een groot legerkamp op bij het gehucht Bergen-op-Zoom (Berg op Zoomstraat). Op 7 en 10 juni 1794 vertrekken de geallieerde troepen opnieuw. Op 14 juni komen de eerste Franse troepen opnieuw aan te Torhout. In 1795 wordt het "Leiedepartement" opgericht, waaronder Torhout een bestuurlijk en rechterlijk kanton is. Wijziging van de omschrijving in 1800 en 1809 met splitsing in een eerste kanton met Torhout-Stad, Kortemark, Handzame en een tweede kanton met het vroegere Torhout-Buiten, Aartrijke, Koekelare en Ichtegem.

Vanaf 1795 wordt het slot van Wijnendale (Oostendestraat nummers 390-396) geplunderd. De vroegere heerlijkheid wordt nu beheerd door de "Administratie van de Nationale Domeinen", die tot 1820 de goederen van de heerlijkheid verpacht.

In de periode 1793-1802 ondergaat de paardenhandel in de streek een belangrijke impuls, dit onder meer door maatregelen van de Franse prefectuur te Brugge. In 1811 noemt de prefectuur de tweedaagse Sint-Pietersjaarmarkt in juni op de "Peerde- of Essemarct" (huidige Bruggestraat) één der belangrijkste markten van het departement met uitstraling tot in de regio's Pas de Calais en Somme (Noord-Frankrijk). Naast paarden worden er ook linnen draperie, metaalwaren en landbouwwerktuigen verhandeld.

Op 3 maart 1797 wordt het Augustinesseklooster in het hospitaal (Bruggestraat nummer 12) opgeheven. Na in juli heringesteld te zijn, wordt dit klooster in november definitief afgeschaft. In oktober wordt de Sint-Pietersbandenkerk (Zwanestraat nummer +2) gedurende drie weken gesloten. Op 25 november wordt het kapittel afgeschaft. Het hospitaal wordt later als nationaal domein verkocht.

In de zomer van 1798 opent Jozeph Delplace een "officiële school". In oktober-november heerst de "Boerenkrijg" op het gehucht "Revinze". In het voorjaar van 1799 wordt een (nieuwe) vrijheidsboom geplant op de Markt.

Negentiende eeuw

In juli 1803 passeert keizerin Joséphine, echtgenote van Napoleon, door Torhout op haar reisweg. De Zuidstraat noemt gedurende een deel van de 19de eeuw "Keizerinnestraat", naamgeving naar genoemde passage ofwel naar keizerin Maria Theresia.

Tijdens de Franse overheersing ondergaat het landschap in het "Houtland" een grondige ingreep. Door de wet van 1798 wordt de ontginning van braakliggende gronden (de zogenaamde veldgebieden) gestimuleerd. Moerassen en drassige gronden worden drooggelegd en in cultuur gebracht, waardoor nieuwe landbouwgronden ontstaan.

Circa 1800 investeert de Brugse en Gentse burgerij (families Ch. De Croeser, Lippens, J. De Schrijver en de Potter d'Indoye) in de aankoop van heide- en veldgebieden, voornamelijk uit de vroegere heerlijkheid van Wijnendale. Zowat het volledige noorden en oosten van het grondgebied Torhout wordt zo in enkele jaren verkocht als nationaal goed. De nadruk ligt op de ontginning van het zogenaamde "Vrijgeweed" ten oosten van de stad aan de grens met Ruddervoorde (Oostkamp) en Lichtervelde. In mindere mate worden de gronden van de zogenaamde "Verloren Cost" en de rand van het bos van Wijnendale (Oostendestraat) in het noorden en noordoosten van Torhout ontgonnen. De eerste ontginningsfase tussen 1800 en 1840 kent spectaculaire resultaten: heeft Torhout in 1789 nog 1077 ha heide- en veldgronden, dan daalt dit cijfer tot 464 ha in 1818, 120 ha in 1846 en slechts circa 5 ha in 1910. Het vijverbestand daalt van 176,9 ha in 1801 tot circa 15 ha in 1910.
De ontginning brengt het ontstaan van kleine gehuchten zoals onder meer "Voshoek", het "Makeveld", de "Langenhoek" en "Driekoningen" (Steenveldstraat) met zich mee.

In 1802 wordt het Bisdom Brugge opgeheven en bij het bisdom Gent gevoegd. De dekenij Roeselare wordt afgeschaft en bij Torhout gevoegd.

In 1806 wordt aansluitend bij het stadhuis een gevangenis gebouwd, vandaar de vroegere benaming Gevangenisstraat voor een deel van de huidige Markt.

In 1808 wordt door Louis Lannée een school met jongenspensionaat opgericht in de Oostendestraat. In 1810 neemt Pieter Behaeghel diens pensionaat over en verhuist het naar de Bruggestraat.

In 1809 wordt buiten de stadskern achter de Paardenmarkt een nieuwe begraafplaats aangelegd (Bruggestraat). Het 'oud kerkhof' rond de Sint-Pietersbandenkerk (Zwanestraat nummer +2) vervalt geleidelijk aan. Uit het 'oude kerkhof' worden na de verplichte afschaffing ervan in 1811 en de verhuis van het kerkhof naar de huidige begraafplaats in 1834 (Bruggestraat zonder nummer) tuinpercelen verkaveld. De nog bewaarde tuinmuren zijn reeds aangeduid op de Atlas der Buurtwegen (1846) (Breidelstraat, Burg en Zwanestraat).

Rond 1811 zijn er te Torhout een tiental brouwerijen, twee jeneverstokerijen, één zeepziederij, twee leerlooierijen, één stijfselfabriek en drie pottebakkerijen. De stad telt circa 200 wevers.

Tussen 1790 en 1815 worden er acht molens op grondgebied Torhout bijgebouwd. In totaal telt het gebied in de 19de eeuw 17 molens. De oudste molens zijn de vijf houten graan (- en olie)molens onder de heerlijkheid Wijnendale: de "Wijnendalemolen" ("Oude Thouroutstraete", nu Wijnendalemolenstraat, uit de 15de eeuw/ heropgebouwd circa 1590, in 1904 afgebroken), de "Grote Molen" (Langepijpestraat, minimaal van 1640, afgebroken in 1894), de "Kleyne Molen" ("Oude Bruggestraete", huidige Sint-Jozefsstraat, van 1640, afgebroken in 1868-1869 door het Sint-Jozefinstituut), de "Backvoorde-" of "Schaakskemolen" (Bakvoordestraat, vermelding reeds in de 14de eeuw, oorspronkelijk watermolen, in de 16de eeuw herbouwd als windmolen, omgewaaid in 1878) en de "Revinzemolen" (ook " 's Heerens Stampcot" of "Bollens molen" genoemd, Revinzestraat, een houten graan- en oliemolen uit de 15de eeuw, gedynamiteerd in 1917).

Voorts zijn er volgende 19de-eeuwse molens: de houten graanmolen "Goddyn" (Bruggestraat, begin 19de eeuw, circa 1865 afgebroken voor de uitbreiding van het Sint-Jozefsinstituut en heropgericht op het gehucht de "Koornbloem", door storm verwoest in 1928), de stenen graanmolen "Beernaert" (Lichterveldestraat, begin 19de eeuw, gedynamiteerd in 1917), de houten graanmolen "Sans" (Lichterveldestraat, afgebroken in 1898), de stenen molen van de olieslagerij "Lauwers" (Bruggestraat, in 1818 gebouwd op voormalige kapittelgronden, afgebroken in 1884, brouwerij in de molengebouwen tot circa 1905); de houten graanmolen van jeneverstoker Moke (gebouwd bovenop pand in de Hofstraat, afgebroken in 1860 en heropgebouwd in het "Kwartier Leopold"/ eind 19de eeuw wordt de stokerij omgevormd tot een brouwerij), de stenen molen "d'Aussy" (Poperboswegel, oorspronkelijk oliemolen, maar later ook graan- en schorsmolen, na een brand in 1875 wordt de molen in 1876 heringericht met stoommachine, gedynamiteerd in 1917); de achtzijdige stenen "Boeiaardmolen" (circa 1840, wieken verwijderd in 1869, de romp wordt enkele jaren later afgebroken); de "Verbrande Molen" (op het "Kwartier Leopold", afgebrand in 1840 en heropgebouwd in 1860, ontmanteld in 1898); de "Berg-op-Zoom-molen" (gebouwd eind 18de eeuw, gesloopt in 1899), de "Kruiskensmolen" (Moereveldstraat/ Vijfhuishoekstraat, begin 19de eeuw, gedynamiteerd in 1917), de "Makeveldmolen" (een houten graanmolen uit het begin van de 19de eeuw, gedynamiteerd in 1917), de "Sneppemolen" ("Roeselaarsche Kalsijde", een houten graanwindmolen van 1848, door storm vernield in 1920).

De tweede bloeiperiode van het pottenbakkersambacht vanaf vanaf 1782-1783 is verbonden met de familie Willem(e)yns (Oostendestraat). Het hoogtepunt situeert zich na 1810 met de vervaardiging van kunstkeramiek door Jacobus Leonardus Willemyns. Ook de "Continentale blokkade" waardoor Engelse keramiek niet langer het vasteland bereikt, speelt hierbij een rol. Gedurende circa 60 jaar is er sprake van een stijl 'Willemyns' voor kunstaardewerk, gebruiksaardewerk en architecturaal aardewerk te Torhout.

In 1816 verwerft de stad Torhout de gebouwen van het hospitaal (Bruggestraat nummer 12), tijdens de Franse periode als stapelplaats en gendarmerie gebruikt. Nu wordt het pensionaat van Pieter Behaeghel in een deel van deze gebouwen ondergebracht.

Op 8 december 1816 wordt de Sint-Pietersbandenkerk (Zwanestraat nummer +2) gesloten wegens instortingsgevaar. Het probleem wordt veroorzaakt door de inbreng van gotische vensters in het romaans metselwerk. In 1818-1823 worden herstellingswerken uitgevoerd.

In 1823 worden de districten herleid tot de nu nog bestaande bestuurlijke arrondissementen. Torhout ressorteert nu onder het arrondissement Brugge en is niet langer de administratieve hoofdplaats voor het "Houtland" op kantonaal niveau. Nog in dat jaar wordt de Sint-Elooismarkt ingericht, een tweede paardenmarkt op 1 december.

Het domein van Wijnendale wordt in 1825 te koop aangeboden door het zogenaamde "Amortisatiesyndicaat". De belangrijkste eigenaar wordt nu de "Société Lefebvre-Dehulst", een groep industriëlen uit de Borinage, die tussen 1822 en 1828 investeert in goederen van de vroegere heerlijkheden. In de periode 1825-1835, wordt het bos van Wijnendale bijna volledig gekapt. Het gebied van de "Verloren Cost" in het noorden van Torhout wordt verkocht aan de Gentse rentenier Eduard de Potter d'Indoye. In 1820-1825 verkoopt Charles de Croeser gronden uit het vroegere "Vrijgeweed" in het oosten van Torhout aan de Brugse familie Vande Walle. In 1828 worden de heidevelden in het noorden van Torhout tussen de Oude Gentweg en de Poorterij (Aartrijke) ontgonnen door Jan Deschrijvere.

In 1833 wordt het ruïneuze landgoed Wijnendale (Oostendestraat nummers 390-396) verkocht aan Josse Pierre Matthieu. Deze zal het samen met zijn zoon Joseph Louis Jules opnieuw in zijn oude glorie herstellen als buitenverblijf. In de volgende decennia worden diverse gebouwen opgetrokken. Zo wordt vanaf 1853 (jaartal vermeld in literatuur) gestart met de bouw van een aantal nutsgebouwen. De L-vormige boerderij met rentmeesterswoning, stallingen, wagenhuis en schuur wordt gebouwd circa 1857. De paardenstallen geflankeerd door hoveniers- en koetsierswoning met symmetrische opbouw dateren van circa 1867. Ook de herberg met smidse zogenaamd "de Wynendaelesmisse" (Oostendestraat nummers 345-347) wordt gebouwd door de familie. De jachtmeesterswoning met kennel (Fonteinpad nummer 2) en de ijskelder (Fonteinpad zonder nummer) dateren van circa 1875.
De Onze-Lieve-Vrouwkapel van Wijnendale (Fonteinpad zonder nummer) wordt door de familie Matthieu uitgebreid in 1865. De kapel gaat terug op een oud bedevaartsoord, over de oprichting van de kapel bestaan enkele legenden.

In 1834 wordt het kerkhof rond de Sint-Pietersbandenkerk (Zwanestraat nummer +2) overgebracht naar de hoek van de Bruggestraat/ Sint-Jozefstraat (Bruggestraat zonder nummer). In 1832-1836 wordt de stad Torhout de volledige eigenaar van het hospitaal (Bruggestraat nummer 12). Vanaf 1840 doen de gebouwen dienst als tehuis voor ouderlingen. In 1837 wordt het bisdom Brugge heropgericht.

Vanaf 1843 worden onder de liberale burgemeesters J.F. Dieryckx (1798-1886) en Auguste Van Caillie (ambtsperiode 1858-1864) infrastructuurwerken aangevat in de binnenstad. Zo wordt onder meer de Boeiaardstraat aangelegd. Deze straat wordt voor het eerst gekasseid in 1848-1850.

In 1845 wordt de Sint-Pietersbandenkerk (Zwanestraat nummer +2) uitgebreid met twee zijbeuken, dit onder leiding van provinciaal architect Pierre Buyck (Brugge). De bestaande sacristie wordt vernieuwd, een nieuwe sacristie wordt gebouwd.

In 1845-1847 wordt de spoorlijn Brugge-Kortrijk aangelegd, met eerste stationsgebouw te Torhout in 1846-1847.

In de periode 1845-1848 kent Torhout een economische en demografische crisis ten gevolge van misoogsten en de verlate mechanisering van de weefnijverheid. Bijna de helft van de bevolking krijgt financiële steun.

In 1846 wordt de Normaalschool van Roeselare (sinds 1838 een afdeling van het Klein Seminarie) naar Torhout overgebracht (Bruggestraat nummer 23), dit onder impuls van deken en kamerlid J. Wallaert (1790-1848). Het vindt onderdak in het in 1810 opgerichte pensionaat van Pieter Behaeghel. In 1849 wordt in de Pottebezemstraat (gehucht Bergen-op-Zoom) een landbouwschool (hoger agrarisch onderwijs) opgestart. In 1860 verhuist de school naar Gembloers (Namen). Een van de grote bezielers is burgemeester J.F. Dieryckx (1798-1886).

In 1850 wordt het huidige neoclassicistische 'voorgebouw' van het Sint-Jozefinstituut gebouwd (Bruggestraat nummer 23). In 1851 vestigen vier zusters van de zogenaamde "Spinneschool" zich in het oude hospitaal (Bruggestraat nummer 12). Zij vormen nog steeds één kloostergemeenschap met de zusters van de H. Vincentius à Paolo van de school in de Spinneschoolstraat. Vanaf 1873-1874 vormen de zusters van het hospitaal een eigen gemeenschap.

In 1855 wordt door de familie d'Aussy een aardewerkfabriek opgericht in de Keibergstraat.

In 1859 richt het stadsbestuur een gemeenteschool in in de in 1855 gestopte jeneverstokerij Bruneel (Aartrijkestraat).

In 1860 worden nieuwe glasramen geplaatst in de Sint-Pietersbandenkerk (Zwanestraat nummer +2). Er wordt een nieuw hoogaltaar gebouwd.

In 1862-1863 wordt de Zeeweg gekasseid. Nog in 1863 wordt de Zwanenstraat verbreed, waardoor de westgevel van de Sint-Pietersbandenkerk vrij komt te staan. Ook wordt een nieuwe lagere gemeenteschool gebouwd op de hoek van de Aartrijkestraat/ Burg.

In 1864 wordt de oude gevangenis achter het stadhuis gesloopt en vervangen door een nieuw gebouw met onder meer muziekschool (Markt).

In 1864-1873 wordt de spoorlijn Oostende-Ieper-Armentières aangelegd, dit na parlementaire goedkeuring in april 1864. Aansluitend op de uitbreiding van de spoorweginfrastructuur worden diligencediensten opgericht. Vanuit onder meer de nog bestaande paardenposterij (* Rijselstraat nummers 31-33) worden reizigers en goederen van en naar het station gebracht.

In 1865-1866 wordt de Beerstraat gesaneerd en wordt de 's Gravenwinkelstraat gekasseid. Het "Oud Handbogenhof" in de Beerstraat wordt afgebroken en vervangen door de "Congregatiekapel".

In 1867-1868 wordt het jachtpaviljoen "Groenhoeve" of het "Kasteeltje van Groenhove" (zie Bosdreef) gebouwd in opdracht van Richard Vande Walle wiens familie in 1820-1825 gronden in het oosten van Torhout verwierf.

Na de aankoop van het "Hof van Brouckère" in de Hofstraat in 1867 door het stadsbestuur, worden er plannen gemaakt voor de bouw van een Vredegerecht (Conscienceplein nummer 1).

In 1869-1871 wordt in het noorden van het huidige grondgebied van Torhout (gebied hoorde voorheen bij Aartrijke) het "kasteel de Maere d'Aertrycke" (Zeeweg nummer 42) gebouwd door de familie de Maere-Limnander. In september start men met de afbraak van het bestaande landhuis "d'Aerdenhutte", in het midden van de 19de eeuw gebouwd door de familie de Potter d'Indoye. Het ontwerp voor het nieuwe kasteel in eclectische neo-Vlaamse-renaissancestijl is van de hand van architect J. Schadde. Het kasteelpark met vijvers wordt ontworpen door tuinarchitect Louis Fuchs. Voorts worden rond het kasteel en in het park in de volgende decennia een boerderij met duiventoren, een ommuurde moestuin met warme serres, druivenserres en oranjerie, een tuinierswoning en vijf paviljoentjes, een fazantenkwekerij, het koetshuis en een ijskelder opgetrokken (een aantal nutsgebouwen van het landhuis wordt echter bewaard). Op vandaag zijn er twee tuinpaviljoentjes bewaard, met name het badhuis en het grotere "schutekot" als aanlegsteiger voor de roeibootjes. Iets verderop buiten het domein wordt circa 1896 een kapel, tevens begraafplaats van de familie gebouwd (Zeeweg zonder nummer).

In 1872-1877 wordt het hospitaal (zie Bruggestraat nummer 12) uitgebreid met ziekenzalen, ziekenkamers, een kloostergebouw en een kapel, dit naar ontwerp van stadsbouwmeester Jan van Hollebeke.

In 1876-1878 wordt het Vredegerecht (Conscienceplein nummer 1) gebouwd naar ontwerp van stadsbouwmeester Vanhollebeke. Het toenmalige plein de Brouckère wordt in 1881-1882 aangelegd naar plannen van Karel de Gheldere. In 1883 krijgt het plein zijn huidige benaming Conscienceplein. In 1878 verhuist de gevangenis samen met het Vredegerecht naar het nieuwe gebouw.

In 1877-1878 tekent de Brusselse architect Felix Laureys (1820-1897) in opdracht van Joseph L. Jules Matthieu de plannen voor een nieuw gedeelte bij het oude gerestaureerde slot (Oostendestraat nummers 390-396), met name het poortgebouw en de grote donjon. Deze traditiegetrouwe architect, neef van de bekende Brugse architect F.T. Suys, neemt in 1849 deel aan de beroemde 'Prijs van Rome'. Later wordt hij professor aan de Brusselse academie voor Schone Kunsten waar hij zijn bekende traktaat over de klassieke architectuur schrijft.

In het derde kwart van de 19de eeuw kent Torhout een economische heropbloei met de doorbraak van de weegtuigenindustrie (zie infra) en de groei van de Torhoutse textielindustrie rond de fabrieken van Van Oye (1863) (linnen en jute, zie Eugeen Van Oyestraat) en de weverij Bartholomeus (1877) (jute en later tapijten) (zie Nijverheidsstraat). De grote bloei van de paardenmarkten in de periode 1855-1885 (vanaf 1880 drie markten per jaar) is stimulerend voor een aantal nijverheden. Zo kennen herbergen, brouwerijen en lederverwerkende ambachten expansie in deze periode. Wat betreft schoennijverheid staat naast Izegem Torhout op de kaart. Torhout verliest echter deze positie door de opkomende mechanisatie in de late 19de eeuw.
In de periode 1880-1930 vormt de Torhoutse weegtuigenindustrie één der grootste centra van België. Na de crisisjaren 1840-1850 zoeken heel wat ambachtslui bijkomend werk en oriënteren zich op de stijgende tewerkstelling in de lichte metaalnijverheid. In de periode 1856-1866 vestigen enkele smeden-weegtuigenmakers uit Hooglede zich te Torhout. Oorzaak zijn de armoedige vooruitzichten en het grote aantal smeden in die gemeente. Hoogledenaren Henri Robbe en André Nolf bouwen snel een vrij groot bedrijf uit voor de productie van weegtuigen die in hun grossierwinkels verkocht worden (zie Boeiaardstraat, Nieuwstraat).
In de groeiperode 1860-1870 verdwijnen de kleine smeden ten voordele van een aantal bloeiende familiebedrijven, bijvoorbeeld de families Robbe, Nolf en Lamaire-Louwaege. In de jaren 1880 en begin 1890 kent de markt een verzadiging en wordt de weegtuigenproductie aangevuld met andere producten zoals waterpompen, messen voor de cichoreiverwerking, serres en andere ijzerwaren. Eind negentiende eeuw kent de bedrijfstak een nieuwe impuls. In 1895 en 1898 worden twee nieuwe bedrijven opgericht die groter zouden worden dan alle voorgaande, namelijk Roelens en de gebroeders Cornille.

De derde bloeiperiode van het pottenbakkersambacht situeert zich in de periode 1897-1910, ook de tijd van de art nouveau. De familie Maes neemt reeds in 1885 het vroegere bedrijf Willem(e)yns over, na een eerdere overnemer in 1875. Leo Maes (1892-1922) wordt de spilfiguur bij de vervaardiging van art-nouveaugetinte kunstkeramiek. Hij sluit in 1897 een productiecontract af met de Kortrijkse kunstenaar-verkoper Laigniel, die in Brussel een kunsthandel uitbaat. Ontwerpen worden besteld bij twee familieleden, met name Emmanuel Vièrin en architect Joseph Vièrin. De oude gebouwen van Willem(e)yns (Oostendestraat nummer 57) worden circa 1905 deels herbouwd in neogotische stijl. Na de Eerste Wereldoorlog krijgt het bedrijf het steeds moeilijker onder meer door de weigering om mechanisch vervaardigde sierproducten te produceren en door de concurrentie van het bedrijf Embrechts-Genouw, het vroegere bedrijf d'Aussy, dat in 1855 opgericht was (Keibergstraat). Nog voor de Tweede Wereldoorlog verdwijnt de productie Maes.
In 1983 wordt in het stadhuis het "Amand Maes-museum voor Torhouts Aardewerk" geopend (in de jaren 1990 overgebracht naar het kasteel Ravenhof). In het Torhoutse stadsbeeld zijn een aantal zogenaamde 'gevelplaten Maes' bewaard.

In 1893 wordt een Anneessensorgel geplaatst in de Sint-Pietersbandenkerk (Zwanestraat nummer +2).
Circa 1895 komt er een vierde jaarlijkse paardenmarkt te Torhout, al is de bloeiperiode dan reeds voorbij.
In 1896 wordt het Sint-Jozefsinstituut (Bruggestraat nummer 23) uitgebreid met een neogotische kapel.

Twintigste eeuw

In 1911-1912 wordt in de Rijselstraat de "Fabriek van Thourout" opgetrokken op initiatief van de Brugse priester Fonteyne, met financiële impuls van miljonair Georges Marquet (1866-1947). Fonteyne – ook politiek actief – wou met de bouw van de weverij een einde maken aan de werkloosheid.

Eerste Wereldoorlog. Eind augustus 1914 rijden de eerste Duitse verkenners de stad binnen. Zij richten hun kamp op aan de Palingdreef. Vanaf 15 oktober nemen de Duitse troepen hun intrek in de binnenstad. De Duitse staf installeert zich in het woonhuis van de brouwerij Lauwers (Oostendestraat), en later in het "huis Bekaert" in de Gevangenisstraat (huidige Markt nummers 22-23). Het hospitaal (Bruggestraat nummer 12) en het Sint-Jozefinstituut (Bruggestraat nummer 23) worden ingericht als lazaret.

Het jaar 1915 is van belang voor de ontwikkeling van de Duitse transportmiddelen. De Duitse bezetter trekt een tram- en treinlijn voor de bevoorrading van de troepen tussen Ruddervoorde (Oostkamp) over Torhout naar Beerst (Diksmuide). Op Torhouts grondgebied loopt deze lijn door het domein "Groenhove" (zie Bosdreef), door de zogenaamde "IJzeren Duiker" aan de Keibergstraat en over de Paardenmarkt (Bruggestraat) richting Wijnendale en Beerst. Op de "Twaalf Gemeten" (ter hoogte van het huidige Rembertziekenhuis in de Sint-Rembertlaan) wordt een vliegveld aangelegd. In 1917 wordt ook langs de Oostendestraat een vliegveld aangelegd.

In 1916 worden Duitse doelwitten door de geallieerden met luchtbombardementen bestookt. Op 12-13 juli en 16 augustus wordt het station (Viaductstraat nummer 1) gebombardeerd. In november wordt de beiaard van de Sint-Pietersbandenkerk (Zwanestraat nummer +2) opgeëist en vernield.

In 1917 en 1918 worden de meeste nog resterende Torhoutse molens gedynamiteerd en/ of omver getrokken door de Duitse troepen. Op 17 maart 1918 wordt het klooster van Sint-Vincentius (zie Spinneschoolstraat) gebombardeerd. Op 24 april volgt een luchtaanval op het Sint-Jozefsinstituut (Bruggestraat nummer 23). De geallieerde bombardementen op Torhout van oktober versnellen de Duitse aftocht. Op 10 oktober vertrekt de Duitse Kommandatur uit Torhout. Ondertussen hebben de Duitsers alle strategische plaatsen zoals de spoorweginstallaties, de molens, de kerktoren (Zwanestraat nummer +2) en depots opgeblazen. Na de slag rond Torhout van 16 tot 18 oktober, worden de geallieerden op 18 oktober in de binnenstad onthaald.

Kort na de Eerste Wereldoorlog wordt het domein en kasteel d'Aertrycke (Zeeweg nummer 42) verkocht, doch in 1922 is het opnieuw eigendom van de familie de Maere d'Aertrycke.

In 1921 wordt een oorlogsmonument opgericht op het Conscienceplein (Conscienceplein z.nr).

In 1922-1923 wordt de Sint-Pietersbandenkerk (Zwanestraat nummer +2) heropgebouwd met een nieuwe toren naar ontwerp van architect Thierry Nolf (Torhout). In 1923-1939 plaatsing van brandglasramen, communiebanken gesculpteerd door Gaston Verlinde, en doopvont naar ontwerp van Willem Nolf.

In 1920 wordt de "Fabriek van Thourout" in de Rijselstraat opgekocht door de Gentse socialistische coöperatieve NV "Société Textile des Flandres". De weverij heeft een grote invloed op de werkgelegenheid te Torhout: redelijke lonen, sociale fondsen, pensioen- en werklozenfonds. De crisis van 1929 en het faillissement van de Bank van de Arbeid in 1934 brengen het bedrijf in moeilijkheden, waarna het faillissement volgt in 1937 (Rijselstraat nummer 110, bewaarde gedenkplaat voor Georges Marquet). Het samenstel van (arbeiders)huizen van 1929 aan de Rijselstraat nummers 53-57 getuigt ook nog van de activiteit van de Naamloze Maatschappij "Textile des Flandres".
Na de Eerste Wereldoorlog is er een explosieve groei van kleine bedrijfjes in de weegtuigenindustrie, maar door de economische crisis van 1929 gaan vele hiervan failliet. Buitenlandse bedrijven veroveren in de periode 1925-1950 de markt voor automatische weegtuigen. De meeste Torhoutse bedrijven zijn dan ook door hun gebrek aan innovaties gedoemd om te verdwijnen. Enkel de drie groten, Robbe en de twee Nolfs blijven overeind door de productie van 'Robervalbalansen' en de 'gewone Quintensbascuul'. Heden zijn nog drie Torhoutse bedrijven actief in de weegtuigenindustrie.
In 1935-1940 wordt de Vredelaan aangelegd tussen de Oostendestraat en de Roeselaarseweg/ Rijselstraat. Deze laan vormt een eerste deel van de Torhoutse ringverbinding die in de tweede helft van de 20ste eeuw voltooid wordt.

Tweede Wereldoorlog. Op 25 mei 1940 wordt Torhout gebombardeerd door de Duitse 'Luftwaffe'. Onder meer de Sint-Pietersbandenkerk (Zwanestraat nummer +2), de Congregatiekapel (Beerstraat) en enkele burgerhuizen worden getroffen. Op 25 mei 1940 ontvangt koning Leopold III de vier resterende ministers op het kasteel van Wijnendale (Oostendestraat nummers 390-396). De weigering van de koning om naar het buitenland te vluchten ligt aan de basis van de latere koningskwestie. Op 26 en 27 mei en op 13 augustus volgen opnieuw Duitse bombardementen op de binnenstad, hierbij worden onder meer het hospitaal (Bruggestraat nummer 12) en het Sint-Jozefinstituut (Bruggestraat nummer 23) getroffen.

Op 6 en 7 september 1944 wordt Torhout door de Canadese troepen bevrijd. In 1945 wordt een zogenaamde Vredeskapel (Vredelaan zonder nummer) gebouwd.

Van de Tweede Wereldoorlog tot heden

In 1946 treedt de stad toe tot de samenwerkende bouwmaatschappij "De Mandel" uit Roeselare. Deze sociale bouwmaatschappij moet voldoende eengezinswoningen tegen betaalbare prijzen bouwen. De eerste sociale woonwijk te Torhout is de zogenaamde "Leopoldwijk" van 1948-1958 (zie Leopoldstraat) die de oude volksbuurt langzaam vervangt.

Van 1946 tot 1948 wordt het "Kasteeltje van Groenhove" (zie Bosdreef) verhuurd aan enkele kunstenaars. Zo ontstaat het zogenaamd "Atelier Groenhove", met onder meer Carlo de Brouckere, Jean-Marie en Claude Strebelle.

De Belgische staat vormt in 1946 de fabrieksgebouwen van de "Société Textile des Flandres" in de Rijselstraat om tot Rijksmiddelbare School. In de volgende decennia worden verschillende delen van de oude fabriek en ook een bunker uit de Eerste Wereldoorlog gesloopt. In 1948-1949 uitbreiding met klassen. In 1955, 1963 en 1969 aankoop van aanpalende stukken grond voor de schooluitbreiding. In 1970 wordt de technische afdeling uitgebreid. In 1979 opstart van een grote nieuwbouw en sloop van de oude fabrieksgebouwen in 1983 (Rijselstraat nummer 110, bewaarde gedenkplaat voor de oprichting van de school).

In 1947-1948 wordt het Sint-Rembertziekenhuis (Sint-Rembertlaan) gebouwd op de zogenaamde "Twaalf Gemeten", naar ontwerp van architect Willem Nolf (Torhout). Het ziekenhuis vervangt het oude hospitaal in de Bruggestraat (zie Bruggestraat nummer 23). In de omgeving van het ziekenhuis ontstaat een nieuwe woonwijk tussen de 's Gravenwinkelstraat, de Oostendestraat en de Aartrijkestraat.

In de periode 1950-1980 verandert de binnenstad grondig van uitzicht, dit ten gevolge van een aantal 'ontmantelingen'. Zo worden de huisjes rond de Sint-Pietersbandenkerk (Zwanestraat nummer +2) ontmanteld. Het bij het stadhuis aangebouwde huis Cornille en de muziekschool worden gesloopt waardoor het stadhuis - centraal op het marktplein -, vrij komt te staan. In 1949 worden ook verbouwingen uitgevoerd aan het interieur van het stadhuis (Markt nummer 1). Aan de Burg worden de meeste burgerhuizen en de brouwerij Fraeys gesloopt.

In 1950 bouwt Carlo de Brouckere (1920-1985), kunstwever en schilder, spilfiguur van de kunstenaarsgroep van het "Atelier Groenhove", zijn woning in de tuin van de oude brouwerij Fraeys ('s Gravenwinkelstraat). Het is een ontwerp van architect André Jacqmain (° 1921). De woning met atelier is een markante uiting van de hedendaagse architectuur in België en een originele herinterpretatie van het traditionele woonhuis. In de jaren 1990 wordt het huis geïntegreerd in het nieuwe "Cultureel Centrum de Brouckere" van 1993-1995 (Aartrijkestraat). Openstelling van de tuin reeds in de jaren 1980.

De wederopbouw van de Sint-Pietersbandenkerk (Zwanestraat nummer +2) naar ontwerp van architect Willem Nolf in neoromaanse stijl sleept aan tot 1953-1955.

In 1955-1962 investeert het stadsbestuur in de uitbouw van het industrieterrein tussen de nieuw aangelegde Industrielaan en de Vredelaan, later gevolgd door de aanleg van de Ambachtlaan.
Vanaf 1962-1963 wordt de ringweg rond Torhout voltooid met de Industrielaan en de Noordlaan.

In 1958-1962 bouwt het OCMW het Augustinusrusthuis aan de Karel de Goedelaan/ Vestingstraat. Het oud "hospitaal Ten Walle" (Bruggestraat nummer 12) doet voortaan dienst als ruimte voor socio-culturele initiatieven: stedelijke muziekschool, Taal- en Instructiecentrum enzovoort.

In de periode 1960-1965 wordt het grote open marktplein aan de noordelijke stadsrand van Torhout, de oude Paardenmarkt tussen de Aartrijkestraat en de Bruggestraat, ingevuld met een aantal nieuwe bestemmingen: het Stedelijk Sportstadion (1969), het zwembad (1965), de grote parking voor het zwembad (1968), het stadspark (1962), de brandweerkazerne en de sporthalinfrastructuur (na 1970).

In 1963 wordt een nieuw station gebouwd en wordt het stationsplein heraanlegd. Nog in dat jaar wordt de spoorlijn Oostende-Ieper-Armentières gesloten voor het reizigersvervoer. In 1967 wordt ze ook gesloten voor het vrachtvervoer.

In de jaren 1970 verliest de begraafplaats aan de Bruggestraat (Bruggestraat zonder nummer) langzaam zijn rol als begraafplaats ten voordele van de nieuwe begraafplaats aan de Warandestraat (Warandestraat zonder nummer) die geopend wordt in 1971. De zogenaamde "Warande" aansluitend bij de "Verloren Cost" was het oude jacht- en bosgebied van de heer van Wijnendale, met eerste vermelding in 1388. Het bosgebied wordt aangeduid als "den Brant". In 1728 wordt het jachtgebied gekocht door de familie Moke van Torhout. In de 19de eeuw wordt het eigendom van de familie de Potter d'Indoye. In 1864 snijdt de spoorlijn Oostende-Ieper-Armentières de warande in twee delen: de "Grote Warande" en de "Kleine Warande".

Vanaf 1972 wordt de autosnelweg A17-E403 Brugge-Kortrijk aangelegd. Deze doorsnijdt het uiterste oosten van het grondgebied Torhout. De afrit Torhout komt er pas circa 2000.

Vanaf 1983 worden het * domein en kasteel van Wijnendale (Oostendestraat nummers 390-396) door Jean Jacques Matthieu de Wynendaele, in samenwerking met het stadsbestuur, opengesteld als historisch patrimonium. In 1984-1988, restauratie van het kasteel en openstelling van een kasteelmuseum rond de geschiedenis van Wijnendale.

In 1983-1989 wordt een verkrot gedeelte van de binnenstad (Huidevettersstraat, Nieuwstraat en Putstraat) gesaneerd in het kader van het "Winkelputproject". Bouw van nieuwe woonmogelijkheden gekoppeld aan nieuwe winkelpanden. In het zog van dit project aan de Put-, Nieuw- en Huidevettersstraat volgden nog andere kleinere projecten.
In 1989 koopt het stadsbestuur het domein van Octave Couppé, het in een park gelegen zogenaamde "kasteeltje Ravenhof" (Ravenhofstraat nummer 5) aan. Zo wordt het stuk Torhout aansluitend aan de Winkelput ontsloten: groenvoorzieningen, de bouw van de nieuwe stadsbibliotheek en de verbinding.
Ravenhofstraat-Blekerijstraat-Kortemarkstraat in de jaren 1990. Het 'kasteeltje' wordt gerestaureerd en omgevormd tot toeristische dienst, museum "Torhouts Aardewerk" en de "Gildekamer van de Sint-Sebastiaansgilde".

In 1984 worden de bruggen en de oude spoorwegbedding van de spoorlijn Oostende-Ieper-Armentières (Wijnendale, zie Smissestraat) gerestaureerd. De bedding wordt in 1985 op Torhouts grondgebied opengesteld als wandel- en fietsroute, zogenaamd de "Groene 62".

In 1990-1991 wordt het kasteel van de familie de Maere (Zeeweg nummer 42) omgevormd tot een internationaal congrescentrum onder de naam "Kasteel d'Aertrycke". Het park wordt door het provinciebestuur opengesteld als provinciaal domein.

In 1991 wordt in de toren van de Sint-Pietersbandenkerk (Zwanestraat nummer +2) een nieuwe beiaard geplaatst. De eerste specifieke vermelding van een stadsbeiaard dateert van 1736.

Gehuchten en parochies in de rand rond Torhout

Het landelijk gebied rondom Torhout krijgt in de tweede helft van de 20ste eeuw deels een verstedelijkt karakter, enerzijds door een uitdijende lintbebouwing langs de uitvalswegen, maar anderzijds ook door de oprichting van gehuchten en (hulp)paochies in een cirkel rondom de oude stad.
In de eerste helft van de 20ste eeuw zijn hier reeds de wijken en parochies van Wijnendale (ten noorden van Torhout) en Sint-Henricus (ten zuiden van Torhout) aan vooraf gegaan.

De stichting van de parochie Wijnendale (toen nog Ichtegem) gaat terug op 1912. Hierbij spelen de komst van het station op Wijnendale (Wijnendale-Stationsstraat) en het klooster met kloosterkapel en de lagere school (Kloosterstraat) een belangrijke rol. In 1935-1936 wordt een neoromaanse basilicale kruiskerk toegewijd aan Sint-Jozef en de Gelukzalige Karel de Goede gebouwd naar ontwerp van architect R. Lemahieu (Gullegem). Hierdoor evolueerde de wijk verder. Rond deze kerk groeit het 'oude' dorpscentrum, dit in tegenstelling met de iets verderop gelegen 'nieuwe' of 'Vissenwijk', een vertakt stramien van een tiental doodlopende straten tegen het domein de Maere d'Aertrycke (vanaf de jaren 1970-1980).
De parochie Sint-Henricus gaat terug op het gehucht "Langenhoek". In 1869 stichting van een kleine landelijke school, de Sint-Jozefsschool aan de Bakvoordestraat. De rijksweg Lichtervelde-Kortemark-Diksmuide (1844-1850) en de spoorweg Lichtervelde-Diksmuide-De Panne (1870-1873) beïnvloeden de ontwikkeling van het gehucht. Stichting van de parochie in 1937. In 1939 wordt de parochiekerk (Rijksweg nummer +32) gebouwd naar ontwerp van architect Willem Nolf. Na de Tweede Wereldoorlog verhuist de school naar de nieuwe woonkern van de parochie. Expansie van de wijk in 1966-1972 met de nieuwe verkaveling aan de Sint-Henricusstraat en de Paleputstraat, onder meer huizen gebouwd door de samenwerkende bouwmaatschappij "De Mandel" uit Roeselare.

De parochie Don Bosco ten westen van de stad wordt in 1957 opgericht. De wijk resulteert uit de oudere kleine gehuchten "Revinze", "Makeveld" en de "Voshoek". Reeds in de 18de eeuw kennen de gehuchten "Revinze" en "Makeveld" langs de vroegere Werkenstraat een uitgebreide bewoning, deels geconcentreerd rond enkele intussen verdwenen molens, deels rond de zogenaamde "Zeven Putten", waterzieke gronden van voormalige kleiputten. Een landelijk schooltje op het "Makeveld", overgenomen door de Revinze- of Sint-Pietersschool van 1877 vormen de kern voor de latere parochie. Vanaf 1963 wordt de zogenaamde "Bomenwijk" aangelegd door de "Nationale Maatschappij voor het Kleine Landeigendom": elf nieuwe straten met een 140-tal huizen tussen de oude Revinzestraat, Makeveldstraat en de Oostendestraat. In 1973-1976 wordt de Don Boscokerk (Don boscoplein nummer +1) gebouwd naar ontwerp van architecten R. Dedeyne (Torhout) en P. Pauwels (Brugge).

De geschiedenis van het gehucht "Driekoningen" (Steenveldstraat) is verbonden met die van het gebied "Verloren Cost", een veldgebied in het noorden van Torhout, deel van het voormalige "Land van Wijnendale". Sinds 1826 voert de Gentse grootgrondbezittersfamilie de Potter d'Indoye hier een ontginningspolitiek met massale aanplanting van naaldbossen en de aanleg van strak geordende dreven rond en in het "Steneveld" en de "Verloren Cost". Het gehucht is genoemd naar de herberg "Drie Koningen" op de kruising van de Aartrijkestraat en de Steenveldstraat. Midden 19de eeuw bouwt de familie het landhuis zogenaamd "d'Aerdenhutte". Circa 1869-1871 wordt het landhuis vervangen door het kasteel van August de Maere (Zeeweg nummer 42). Circa 1890 staat de familie de Potter d'Indoye grond af voor de bouw van een school. Bouwwerken circa 1893. De school (Steenveldstraat nummer 2) wordt geopend door twee zusters uit het klooster van de H. Familie te Aartrijke. In 1963-1964 wordt aan dezelfde straat een parochiekerk Sint-Jozef Arbeider (Steenveldstraat nummer +4) gebouwd naar ontwerp van architect R. Schotte. In de volgende decennia ontwikkelt zich een nieuwe woonwijk tussen de Steenveldstraat en het "kasteel d'Aertrycke" (Zeeweg).

De wijk Maria Assumpta ontstaat na een lange evolutie uit twee kleine gehuchten: één aan de herberg Berg-op-Zoom, het voormalige tolbareel aan de Bruggestraat en een tweede nabij de Koornbloem op het kruispunt van de "Ouden Bruggewegh" (Keibergstraat). In 1858 oprichting van de landelijke "Mariaschool" langs de Koornbloemstraat onder impuls van de toenmalige deken. In 1956 wordt de school verplaatst naar nieuwe gebouwen op hoek van de Rozeveldstraat en Koornbloemstraat. In 1958, bouw van een klein bedehuis naar ontwerp van architect Willem Nolf, in 1960 stichting van de kapelanij Maria Assumpta (Rozeveldstraat nummer +1). Daarop volgt de ontwikkeling van de kleine omliggende wijk met rozennamen.

De wijk "de Goede Herder" groeit na 1945 ten zuiden van het stadscentrum langs de parallel zuidwaarts lopende Bollestraat en Zwevezelestraat. Tussen de oudere bewoningskernen op de "Krommenhaak" en "Koddaard-Schavelare" ontstaan na 1958 nieuwe verkavelingen. In 1959, bouw van een kleuterschool langs de Groenestraat onder impuls van een wijkpriester. Vanaf 1962, aanleg van de zogenaande "Vogelwijk" en "Bloemenwijk" door de bouwmaatschappij "De Mandel". In 1965-1966 wordt een hulpkapel en parochiezaal (Herderstraat nummer +2) gebouwd naar ontwerp van architect H. Vandoorne (Brugge).

De verkavelingen van "Torhout-Oost" vormen de grootste nieuwe wijk in Torhout. Vanaf de jaren 1960-1970, ontwikkeling van residentiële wijk tussen de Ruddervoordestraat en de Keibergstraat op de laaggelegen meersen die aansloten bij het vroegere "Vrijgeweed". Hier situeert zich onder meer de "Schrijverswijk" (onder meer Guido Gezellelaan). Hierbij sluit vanaf 1977 de zogenaamde "Rivierenwijk" met zowel villabouw als sociale woningbouw aan.

RUIMTELIJKE STRUCTUUR EN BOUWKUNDIG ERFGOED

Torhout is een historische stad waarvan de geschiedenis ver in de tijd teruggaat (zie historische inleiding). De gereconstrueerde kaarten "Stadscentrum Torhout anno 1570" en "Thorhoudt anno 1700", en historische kaarten als onder meer de Ferrariskaart (1770-1778) geven een goed beeld van de evolutie van de stad waarbij we in de 17de eeuw een evolutie van de marktpleinen vaststellen. Een deel van de markt wordt circa 1600 reeds verkaveld. Op de kaart "anno 1700" zien we aan de stadsrand drie omwalde sites, met name het "Goed ten Walle" (huidige Ravenhofstraat nummer 5), de site " 's Gravenwinkel" (Fraeysstraat nummer 3) en " ' t Leen Tinnenburg" (Lichterveldestraat zonder nummer). De eerste twee sites zijn op vandaag bewaard als groene sites in de stadskern, "Ten Walle" inclusief omwalling. Het gebouw van "Tinnenburg" bewaart een oudere kern.
Een andere open ruimte in de stad zoals de "Hof de Brouckère" wordt pas verkaveld circa 1870 met de aanleg van het Conscienceplein waarop het Vredegerecht gebouwd wordt. De aanleg van de spoorlijn Brugge-Kortrijk in 1845-1847 en de daaropvolgende bouw van het station vormen een belangrijke impuls voor de ontwikkeling van het zuidoostelijke stadsgedeelte (aanleg van de Stationsstraat in 1850-1851).
Een grote open ruimte net ten noorden van de historische "stedeveste" en het * "hospitaal Ten Walle" (Bruggestraat), de zogenaamde paardenmarkten, wordt pas in de jaren 1960 verkaveld voor onder meer het stedelijk zwembad, de brandweerkazerne en een stadspark. De oude begraafplaats (Bruggestraat zonder nummer) van 1834 aan de rand van de stad is omringd met hagen en beukenrijen en vormt een merkwaardig funerair gegeven met interessante grafstenen, ook nog uit de eerste helft van de 20ste eeuw.

De aanleg van de steenwegen in het midden van de 18de eeuw (Oostendestraat, Bruggestraat, Rijselstraat) heeft een grote impact op zowel het stadscentrum als op het buitengebied. De * herberg "In 't Hof van Engeland" (Oostendestraat nummer 194) van circa 1770-1780 is gelinkt aan de steenweg naar Oostende en speelt een belangrijke rol bij de 19de-eeuwse paardenmarkten. Ook de * "Peerdenposterij" (Rijselstraat nummers 31-33) wordt in verband gebracht met de verkeersrevolutie van de tweede helft van de 18de eeuw en de eerste helft van de 19de eeuw. In de geschiedenis van de stad hebben wegen trouwens altijd een grote rol gespeeld. In de Gallo-Romeinse periode fungeren de Zeeweg en de Steenstraat wellicht als transportaders. Tijdens de Middeleeuwen vormt onder meer het tracé van de Ieperse Heerweg de verbinding van Torhout met Ieper.

Het oorspronkelijk vrij gesloten stadsbeeld van de binnenstad (Markt, Burg en Zwanestraat) wordt in de tweede helft van de 20ste eeuw ontmanteld. Het * stadhuis (Markt nummer 1) en de * Sint-Pietersbandenkerk (Zwanestraat nummer +2) komen hierbij vrij te staan, het huidige open marktplein ontstaat. Vanaf de jaren 1970 kennen de pleinwanden van de Markt en de Burg, evenals het straatbeeld van de Zwanestraat een toenemend aantal (hoger opgetrokken) nieuwe (appartements)gebouwen. Toch zijn nog een aantal mooie 19de-eeuwse breedhuizen onder zadeldaken bewaard aan de Markt en de Zwanestraat. Hier vinden we evenals in onder meer de Hofstraat en de Zuidstraat een aantal mooie winkelpuien uit de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw. Uiteraard spelen het vrijstaande, vroeg 18de-eeuwse barokke * stadhuis en de Sint-Pietersbandenkerk met zijn * voorgeplaatste westtoren een erg belangrijke rol in het straatbeeld van de Markt en de Zwanestraat. Genoemde toren is in 1922-1923 historiserend heropgebouwd in veldsteen naar het model van de vernietigde romaanse toren.
Het Conscienceplein vormt een gaaf bewaard plein met neoclassicistisch geïnspireerde architectuur uit het laatste kwart van de 19de eeuw, onder meer het voormalige Vredegerecht (Conscienceplein nummer 1).
Op het grondgebied van Torhout zijn twee merkwaardige 19de-eeuwse tuinpriëlen bewaard (Ganzevijverstraat zonder nummer en Papeplekkedreef nummer 10). Het eerste prieel was aanvankelijk gelegen aan de stadsrand, maar is nu opgenomen in de woonwijk Torhout-Oost. Het zeshoekige, witgeschilderde prieeltje van de "Papelekkehoeve" hoort bij een grote ommuurde tuin.

De oudste woningen situeren zich in de historische stadskern (19de eeuw) en in lintvormige stroken langsheen de invalswegen (vanaf tweede helft 19de eeuw). Deze lintbebouwing van burger- en arbeidershuizen – maar ook enkele panden in het stadscentrum – wordt getypeerd door gecementeerde lijstgevels uit het eerste kwart van de 20ste eeuw. Markerend zijn de schijnvoegen of imitatiebanden, en sierlijke sluitstenen of lateien, soms uitgewerkt met een gezichtje. Van de bouwkeramiek in de tweede helft van de 19de eeuw geproduceerd te Torhout zijn nog enkele zogenaamde 'gevelplaten Maes' bewaard (onder meer Brildam nummer 9, Oostendestraat nummer 57).

Recentere woonuitbreidingen dateren uit de tweede helft van de 20ste eeuw en situeren zich in de gehuchten. Een uitzondering hierop vormt de parochie Wijnendale waar de bebouwing opklimt tot het begin van de 20ste eeuw. De neoromaanse kerk van Wijnendale (Kloosterstraat nummer +1) met veldstenen parement dateert van 1935-1936.

Buiten het stadscentrum bewaart Torhout nog een landelijk en agrarisch karakter door de talrijke aanwezigheid van akkerland en weiden. Over het hele grondgebied zijn boerderijen ingeplant. De hoeves worden getypeerd door een opstelling met losse bestanddelen. Omwallingen ontbreken. Bij de erftoegangen vinden we in een aantal gevallen lindebomen en/ of een kapelletje. Een aantal gaaf bewaarde 18de- en 19de-eeuwse boerenhuizen werden opgetekend. Typisch voor het "Houtland" zijn een tiental in mindere of meerdere mate bewaarde dwarsschuren met een houten beplanking van de (erf)gevels. Daarentegen konden nog maar twee houten wagenschuren (Kortemarkstraat nummer 229, Makeveldstraat nummers 45-45 A-45 B) opgetekend worden. Deze waardevolle constructies dateren respectievelijk uit de 18de eeuw en de tweede helft van de 19de eeuw. Voor de 19de eeuw zijn vrij veel wagenhuizen, geïncorporeerd in een houten of bakstenen schuur, bewaard. Heel representatief voor de hoevebouw uit de tweede helft van de 18de eeuw tot circa de jaren 1860 zijn roodbakstenen gebouwen, met geelbakstenen hoekkettingen, vensteromlijstingen en/of aanduiding van jaartal in gele baksteen. Interessante voorbeelden zijn onder meer bewaard aan de Veldstraat en bij de modelhoeve/ dubbelhoeve aan de Ruddervoordestraat nummers 134-136.

Aan de rand van het grondgebied situeren zich een drietal vrij uitgestrekte groendomeinen. Een opmerkelijk gebied is het kasteel- en boscomplex van Wijnendale dat zich tevens uitstrekt op het grondgebied van Ichtegem (Oostendestaat nummers 390-396). Dit in zijn huidige vorm 19de-eeuwse kasteel gaat terug op een omwalde middeleeuwe burcht, gesticht door de graven van Vlaanderen. Rondom het kasteeldomein treft men nutsgebouwen aan zoals onder meer een hoeve, de ijskelder en de woning van de jachtmeester (Fonteinpad nummer 2). Ook de herberg met voormalige smidse aan de Oostendestraat wordt aan het einde van de 19de eeuw gebouwd door de kasteelheer.
Het "kasteel d'Aertrycke" (Zeeweg nummer 42) en het domein "Groenhove" ontstaan in de 19de eeuw vanuit de ontginningen van de als nationale goederen verkochte veldgebieden.
Het "kasteel d'Aertrycke" is circa 1870 gebouwd naar een ontwerp van architect Jozef Schadde, het park is ontworpen door Louis Fuchs. Eveneens merkwaardig zijn de bewaarde nutsgebouwen en de tuinpaviljoentjes. De hoeve aan de Steenveldstraat nummer 1 ontstaat op het einde van de 19de eeuw als een afhankelijkheid van het kasteel.
In de tweede helft van de 19de eeuw wordt op het domein "Groenhoeve" aan de oostelijke stadsrand het jachtpaviljoen "Groenhove" gebouwd. Circa 1955 wordt dit vervangen door het diocesaan bezinnings- en vormingscentrum "Virgo Fidelis" met kerk en residentiële vleugels naar een ontwerp van architect A.J. Degeyter.

In de "Landschapsatlas" worden op het grondgebied van de Stad Torhout twee ankerplaatsen onderscheiden, met name de ankerplaats Wijnendalebos en kasteel ten noordwesten en de ankerplaats Groenhove ten oosten. Rond beide ankerplaatsen worden corresponderende relictzones aangegeven, waarvan de relictzone rond Wijnendalebos het meest uitgestrekt is en grote delen omvat van het zogenaamde "Plateau van Wijnendale", aansluitend op de grondgebieden van Ichtegem en Koekelare. Een derde relictzone op het grondgebied is de Mouwbeekvallei die zich ook verder uitstrekt op het grondgebied van de gemeente Zedelgem. Voorts duidt de "Landschapsatlas" enkele voorname lijnrelicten aan, waaronder de Mouwbeek, de Velddambeek en de Handzamevaart alsook de spoorwegbedding Oostende-Torhout en de steenweg Oostende-Torhout. De kastelen Wijnendale en d'Aertrycke tenslotte zijn aangegeven als puntrelict.

  • Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg, Afdeling Monumenten en Landschappen, Landschapsatlas, 2001, OC GIS-Vlaanderen.
  • BAECK M., LOGGHE M., Tegels in Poterie Flamande (1890-1940), Torhout, 2006.
  • COOLS E., De "Karolingische" kerk van Torhout, een Romeinse wachttoren, in West-Vlaamse Archeologica, 2, 1986.
  • COOLS E., De Romeinse kustverdediging van maritiem Vlaanderen. Werkhypothesen voor een systematische prospectie, in West-Vlaamse Archeologica, 1, 1985.
  • DUMONT G., De heerlijkheid Wijnendale, in De Vlaamse Stam, 38, nummer 9, 2002, p. 484-490.
  • HAELEWIJN R., Oostenrijkse wegen in West-Vlaanderen, Brugge, 1971.
  • HAELEWIJN R., Slot en Heerlijkheid Wijnendale, Torhout, 1958, p. 49.
  • HAELEWIJN R., Torhout onder het Frans bestuur, Brussel, Gemeentekrediet, 1966.
  • HAELEWIJN R., Torhout onder het Hollands bestuur, Torhout, 1967.
  • LECOMTE E., t'Clooster genaemt t'hospitael in Thorout, in Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige kring Het Houtland, Torhout, 1998, p. 76-122.
  • Manschepe bouck van de heerlijkheid Wijnendale (1774), bewaard in het museum "Kasteel van Wijnendale".
  • MESTDAGH M., Archief beelden Torhout, Gent, 2002.
  • MESTDAGH M., De kerken van Sint-Pietersbanden, Sint-Henricus, Don Bosco, Sint-Jozef Wijnendale, de Goede Herder en Maria Assumpta in Torhout, in Kerken in West-Vlaanderen, deel 1, decanaten Izegem-Lichtervelde-Roeselare-Staden-Tielt-Torhout, Roeselare, 1991-1992.
  • MESTDAGH M., Torhout. De geschiedenis van een stad, Torhout, 2000.
  • MESTDAGH M., Torhout, 1750-1950. Twee eeuwen stadsgeschiedenis, Brugge, 1989.
  • NAERT A., Landschapsvorming en bezitsverhoudingen in het woeste land tussen Torhout en de kuststreek voor 1300 A.D., in Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige kring Het Houtland, Torhout, 1993, p. 28.
  • NAERT U., Pestepidemie te Torhout (17de eeuw), in Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige kring Het Houtland, Torhout, 1994, p. 70-81.
  • PYCK M., De Gallo-Romeinse roots van Torhout. Nieuwe aanwijzingen, in Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige kring Het Houtland, 2001, p. 124-155.
  • PYCK M., Keltische wegen en gallo-romeinse aquaducten tussen Leie en Noordzee, in Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige kring Het Houtland, 1990, p. 34-122.
  • PYCK M., Torhout 1702, in Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige kring Het Houtland, Torhout, 1999, p. 53-125.
  • VANDEGINSTE H., Weegtuigenindustrie te Torhout, onuitgegeven paper, januari 2007.

Bron: VANNESTE P. met medewerking van MOEYKENS S. & CALLENS T. 2007: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Torhout, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL28, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Vanneste, Pol
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Torhout [online], https://id.erfgoed.net/themas/14712 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.