Geografisch thema

West-Bruggekwartier

ID
14695
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14695

Beschrijving

Afbakening en historische achtergrond

Dit kwartier van 30 hectare ligt ten westen van de oudste kern en wordt aan de oostzijde begrensd door de Hoefijzerlaan, 't Zand en de Koning Albert I-laan als onderdelen van de binnenring, en aan de westzijde door de behouden dubbele gracht van de Vesten. Het kwartier maakt oorspronkelijk deel uit van het Sint-Niklaas-zestendeel dat de hele spie omvat tussen de Steenstraat en de Boeveriestraat ten zuidwesten en de Sint-Jacobsstraat en de Ezelstraat ten noordwesten. Op religieus gebied hangt het kwartier af van de Sint-Salvatorsparochie die voor het eerst als dusdanig wordt vermeld in 1086.

Typische bestanddelen in de stadsstructuur tijdens het ancien regime

De Poortgracht en de Smedenrei die in deze buurt de oudste kern afzomen worden hier, zoals elders, eerst door houten en later door stenen constructies overbrugd. Ten zuiden sluit de Zuidzandstraat hiermee aan op de Vrijdagmarkt die ze doorkruist; naar het zuidwesten toe verloopt het tracé via de Boeveriestraat naar de gelijknamige poort opgetrokken middenin de binnengracht; ten oosten ervan ligt in de onmiddellijke nabijheid het Sint-Juliaansgasthuis dat opklimt tot 1290 en dus de bouw van de poort voorafgaat.

Ten noorden komt op dezelfde manier een verbinding tot stand tussen de Noordzandstraat, de noordelijke korte zijde van de Vrijdagmarkt en de Smedenstraat die leidt naar de Smedenpoort. Stadsrekeningen van 1288 vermelden reeds de bestrating van deze uitvalsweg.

De kaart van Marcus Gerards (1562) geeft een goed beeld van de onregelmatige aanleg van het kwartier, die op sommige plaatsen grondig gewijzigd is na de grote brand van 1415 en dan wellicht een meer systematische indeling krijgt. De opgetekende Magdalenaleprozerie, die voor het eerst wordt vermeld in 1227, zal haar locatie buiten de tweede omwalling, aan de overkant van de Boeverievest, behouden tot 1578, wanneer alle gebouwen in deze omgeving om strategische redenen worden afgebroken.

Opvallend is de zuidelijke Boeveriepoort en -vest, gemarkeerd door de windmolens en het oude, middeleeuwse waterhuis, dat in de het midden van de 18de eeuw zal worden bijgestaan door het nieuwe waterhuis gelegen op de Buiten Boeverievest. Vanaf de Smeden- naar de Ezelpoort ten noorden zijn er zeven windmolens die boven de vest uitgroeien; twee ervan, ten noorden van de Smedenpoort, behoren tot het hier behandelde kwartier. De aansluitende poortstraten, hoofdzakelijk afgelijnd door diephuizen, bepalen grotendeels het stramien van de wijk samen met de recht doorgetrokken Hauwersstraat die vanuit het midden van de lange westzijde van de Vrijdagmarkt vertrekt en doodloopt op het midden van de Boeverievest. Aan de noordzijde van de druk bebouwde Boeveriestraat sluiten vier parallelle segmentboogvormige straatjes aan die uitkomen ten noorden van de Boeveriepoort; de bebouwing van de gebogen percelen is doorgaans beperkt tot één straatzijde terwijl de andere is afgeboord door tuinmuren. Tussen de Hauwers- en de Smedenstraat zijn de grotere bouwblokken doorkruist door twee gelijklopende straten in zuid-noordelijke richting die worden verbonden door Sint-Maartensbilk. De westzijde van de Vrijdagmarkt, liet begin van de Hauwersstraat en de volledige Smedenstraat vertonen een aaneengesloten bebouwing met overheersend diephuizen. De blokken ertussenin zijn afgezoomd door ommuurde achtertuinen en dito alleenstaande woningen in het groen.

In tegenstelling hiermee is het stadsweefsel ten noorden van de Smedenpoort, tussen de Smedenstraat en de Lane, gemarkeerd door een drukke parcellering van kleine, gelijklopende straatjes die resulteren van de heraanleg na de grote brand van 1415.

Marcus Gerards tekent ook nauwkeurig de drie voornaamste componenten op die tot de caritatieve, verzorgende-religieuze sector behoren. Hij toont het Sint-Julianusgasthuis aan de Boeveriestraat halfweg de 16de eeuw als het complex dat begin 15de eeuw herbouwd werd met een georiënteerde kapel gemarkeerd door een puntgevel en een dakruiter; de rokrichting van de aanleunende gebouwen loopt loodrecht op of parallel met de straat. Iets verder aan de overzijde van dezelfde straat, valt het ensemble op van Sint-Hubrechts-ten-Dullen met een grote tuin die reikt tot aan de Boeverievest. Deze eind-14de-eeuwse inrichting, bedoeld voor de opvang van krankzinnigen, zal in 1600 fusioneren met het gasthuis dat deze specifieke zorg als hoofdtaak zal overnemen. Verder valt ook het complex op van de Smedenkapel met aanpalende godshuizen die opklimmen tot het midden van de 14de eeuw; het vervangt wellicht een vroeger passantenhuis dat strategisch lag op een hoekpand van de Smedenstraat en de Leemputstraat; deze laatste leidde naar Sint-Andries en werd in 1297 ingekort bij de aanleg van de tweede omwalling. Het "Godshuis van de Blindekens" aan de Kreupelenstraat, dat na de brand van 1415 lussen 1417 en 1420 herbouwd werd, is niet zo duidelijk weergegeven; zijn kapel, aan de straat is meer gedetailleerd opgetekend waaruit blijkt dat het gaat om een tweebeukig gebouw onder zadeldaken met een klokkentorentje.

Opvallend in dit kwartier is de verspreide concentratie van godshuizen, waarvan enkele gesticht zijn in de 15de eeuw. Een drietal liggen aan de Boeveriestraat en dragen - zoals gebruikelijk - nog steeds de naam van hun weldoener. Het "Godshuis Van Campen" met zijn tien "kameren", gelegen bij het begin van de Boeveriestraat op een hoekpand met de huidige Gloribusstraat, klimt op tot 1436. Tot de oudste behoort ook het "Godshuis De Moor", gesticht in 1480. Marcus Gerards lokaliseert het duidelijk op het einde van de Boeveriestraat: de lage huizenrij paalt aan Sint-Hubrechts-ten-Dullen en bakent samen met dit complex een ruim driehoekig perceel af met tuinmuren aan de vest. Wanneer het krankzinnigengesticht in 1600 wordt gesloten, wordt dit complex in 1614 opgekocht door de gebroeders Van Volden die het zullen inrichten als godshuis voor acht mannen en een huisbewaker.

Van de nieuwe stichtingen tijdens de 17de eeuw getuigt het "Godshuis Van Peen": in 1621 vervangt het met zijn "zes nieuwe kameren" een ouder pand gelegen bij het begin van de straat op het andere hoekpand van de Gloribusstraat.

Een tweede cluster van godshuizen is in het noorden van het kwartier te vinden aan de overzijde van de Smedenstraat in straten en bouwblokken die na 1415 aangelegd zijn. Het "Godshuis van de Blindekens" zal er tijdens de 17de eeuw uitbreiden in oostelijke richting met huisjes aan de Kammenmakersstraat. Omstreeks dezelfde periode nemen opeenvolgende kleine stichtingen met een paar aaneengesloten huisjes nagenoeg de hele westzijde van de straat in. Zo komen achtereenvolgens het "Godshuis van Paemel" tot stand in 1669-1670 en het aanpalende "Godshuis Voet" in 1672. Het aansluitende rondboogpoortje met een overdekte doorgang en een binnenwegje leidt naar de Kreupelenstraat. Aan deze straat zal in 1650-1652 de nieuwe kapel Onze-Lieve-Vrouw van de Blindekens worden gebouwd. In dezelfde buurt, aan de vroegere "Vissersstrate", de huidige Greinschuurstraat, komt in 1676 nog het kleine, afzonderlijke "Godshuis Van der Meulen" erbij.

West-Brugge telt in vergelijking met de andere kwartieren slechts een gering aantal puur religieuze instellingen. De benedictijnen van de tijdens de 12de eeuw gestichte Sint-Andriesabdij, vestigen hun refuge in het begin van de Boeveriestraat tegenover de Gloribusstraat: de resterende consoles met wapen van abt Gilbert Le Bleu (1555-1578) verwerkt in de 1571 gedateerde gevel van nummer 4 getuigen ervan. Na de godsdiensttroebelen worden in het kwartier enkele benedictinessen opgevangen die hun Gistelse Sint-Godelieveabdij hadden moeten verlaten in 1578 en hun toevlucht hadden gezocht in de Brugse binnenstad. In 1623 zullen ze zich definitief vestigen in een groot huis met landerijen aan de Boeveriestraat, er in 1626 hun kapel bouwen aan de straatzijde en in 1633 hun aanpalend klooster dat ze in de loop van de 18de eeuw nog verder uitbreiden.

Overgang naar de 19de eeuw en latere wijzigingen

De ontmanteling van de vesten start onder Jozef II vanaf 1782. In het West-Bruggekwartier, waar ook buitengrachten tot vandaag zijn behouden, komt de aanpassing slechts op gang tijdens de tweede helft van de 19de eeuw. De Poppkaart van 1865 toont nog de bomenrijen op het zuidelijk deel van de vest, het oude waterhuis en de flankerende windmolens "De Hazelaere" en "Het Groot Waterhuis" met de aanpalende klokkengieterij van Dumery; naar het noorden toe resten nog de molenberg van de in 1860 afgebrande "Altena" en de Hoogmolen in de nabijheid van de Ezelpoort. Op de strook tussen deze poort en de Bloedput staan ook nog drie windmolens op hun berg.

Verschuivingen in de bestemmingen van de religieuze instellingen aan het einde van de 18de eeuw en tijdens het Franse Bewind zijn doorgaans niet verregaand of alleen tijdelijk. Alleen het complex van de Smedenkapel en godshuizen wordt, hoewel behouden, ernstiger getroffen; de huizen worden reeds in 1783 verkocht: de laatgotische kapel komt in 1798 in privébezit en zal meteen als werkhuis en opslagplaats dienen. In 1928 wordt de kapel nog als garage gebruikt en omstreeks de jaren 1960 stond ze vermoedelijk leeg.

De Sint-Godelieveabdij vergaat het beter; na de verkoop in 1797 wordt ze hergebruikt tot de monialen hun eigendom opnieuw kunnen betrekken in 1800; ze breiden het uit tijdens de 19de eeuw en behouden het tot vandaag. De kapel van Onze-Lieve-Vrouw van de Blindekens zal na haar sluiting vanaf 1803 opnieuw opengesteld worden voor de eredienst en hersteld en gerestaureerd worden in de loop van de 19de eeuw. De Sint-Andriesabdij wordt in 1796 gesekwestreerd; haar refuge aan de Boeveriestraat komt in 1806 in handen van de Kapucinessen die tot tweemaal toe uit hun klooster aan de Katelijnestraat zijn verdreven maar het Franse Bewind hebben overleefd. In 1833 zullen ze een kapel voegen bij het tot klooster ingerichte complex.

Godshuizen worden behouden en zoals elders overgenomen door de gelijknamige Burgerlijke Commissie, een lot dat ook de Stichting Van Volden aan de Boeveriestraat te beurt valt in 1806.

De meest markante ingreep in de binnenstad en het kwartier gebeurt tijdens de eerste helft van die eeuw bij het doortrekken van de spoorweg Gent-Brugge-Oostende. Sinds 1837-1838 doorklieft die lijn in zuid-noordelijke richting de zuidwestelijke blekerijvelden van de binnenstad om het 1841-1844 opgerichte station aan de Vrijdagmarkt te bereiken; van hieruit loopt de spoorweg in noordwestelijke richt mg volgens een tracé dat overeenkomt met dat van de huidige Hoefijzerlaan. Voor het doortrekken van dit gebogen noordwestelijk gedeelte van het treinparcours zijn talrijke huizen gesloopt en zijstraten en bouwblokken tussen de Vrijdagmarkt onderbroken; de vesten en grachten zijn halfweg tussen de Smeden- en de Ezelpoort, ter hoogte van "den Bloedput", doorbroken en overbrugd. Ten zuiden worden de Begijnenvest en de wallen tweemaal onderbroken door de hoofdlijn en de zuidwestelijke vertakking van de "chemin de fer de la Flandre occidentale". Het West-Bruggekwartier wordt hiermee geïsoleerd van de rest van de binnenstad. Hieraan wordt in het noorden op aanvraag van de bewoners al in 1838 verholpen door aan het einde van de Korte Lane een voetgangerstunnel aan te leggen, "Gat van Lane" in de volksmond. Als tegenhanger komt aan de zuidzijde, tussen de kapucijnenkerk en de Vrijdagmarkt, het "Kapucijnengat", een vergelijkbare tunnel van nagenoeg veertig meter lang die uitkomt aan de Boeveriestraat. Voorts wordt ook ter hoogte van de Noordzand- en de Smedenstraat de enige overweg voorzien die de verbinding verzekert van het verkeer van de rest van de binnenstad met het West-Bruggekwartier en de wegen richting Sint-Andries, Gistel en Torhout.

In het stratenpatroon dateert een eerste, ernstige wijziging van 1829, wanneer een gunstige plaats wordt gezocht voor het verplichte openbaar slachthuis. Dat komt er op het rechthoekige bouwblok tussen de Hauwersstraat en Sint-Maartensbilk en de Zwijn- en de Maagdenstraat, met zijn uitgelezen ligging in de buurt van de veemarkt die op de Vrijdagmarkt gehouden werd maar dat volledig vrijgemaakt moest worden. De Poppkaart van 1865 toont het symmetrisch aangelegde complex met aanhorigheden aan de vier straten. De toegang aan de Hauwersstraat en de aansluitende grote binnenplaats vormen de centrale as waarop de longitudinale circulaties en de erop geënte gebouwen zijn voorzien. Bepalend zijn de twee grote middelste blokken van de eigenlijke slachthuizen met overdekte centrale werkplaats. In 1869-1871 brengt de bouw van het nieuwe kapucijnenklooster en zijn Sint-Antoniuskerk op het hoekpand van de Boeverie- en de Klokstraat een nieuwe verandering teweeg. Nadat de kapucijnen in 1867 hun al gereduceerde begin-17deeeuws pand aan de Vrijdagmarkt moesten verlaten voor de uitbreiding van het station, komen ze hier terecht: de bisschop oefent hierbij enige druk uit omdat hij bezorgd is voor de zielenzorg in het West-Bruggekwartier dat geen groot bedehuis had; de tussenkomst van de rector van het Sint-Julianusgasthuis is uiteindelijk beslissend omdat hij het "Galgenhof" ter beschikking stelt. Volgens de Poppkaart van 1865 zouden ook een aantal huizen hebben moeten verdwijnen, wat ook het geval was voor de latere uitbreidingen met college aan de zijde van de omstreeks 1878 doorgetrokken Maagdenstraat.

Een andere verandering in het bodemgebruik treedt op in het Sint-Julianusgasthuis. Hier zijnde ruime achtertuinen die op de Poppkaart van 1865 reiken tot aan de vertakking van de spoorlijn richting Kortrijk, al grotendeels ingenomen door een aantal vleugels aangelegd rond rechthoekige binnenplaatsen. In 1870 zal er nog een neogotische kapel bij komen ten behoeve van de zustercongregatie die hier van 1843 tot 1910 de geesteszieken verzorgt.

De lamentabele toestand van het "Vriebosch-kwartier", dat ten zuiden van de Hauwersstraat gelegen was tussen de Boeveriestraat en de -vest, vergt een meer verregaande en algemene aanpak. Van 1878 tot 1883 wordt hier een saneringsplan doorgevoerd dat goedgekeurd werd bij Koninklijk Besluit van 1875. De Poppkaart van 1865 toont de toenmalige toestand: de Klok-, Spiegel- en Fonteinstraat lopen dwars door het gebied en komen uit op de vest ter hoogte van het Oude Waterhuis en de flankerende windmolens. De Spiegel- en de Fonteinstraat lijnen een smal bouwblok af dat ingedeeld is in zeer kleine percelen met beperkte inpandige ruimte. Aan de noordkant van de Spiegelstraat groepeert het "Fort Ghuyse" sinds 1825 tien rijhuisjes die in 1861 onbewoonbaar worden verklaard en nadien gedeeltelijk worden opgeknapt en opnieuw verhuurd. Het naburige "Fort Borret" telt sinds 1843 zeven rijhuisjes aan de noordkant van de Spiegelstraat en vijf kleine woningen aan de Klokstraat. Aan de zuidkant van de Fonteinstraat leidt een doorgang naar het "Fort De Vestel", een pleinbeluik dat fasegewijs tot stand gekomen is vanaf 1844 en omstreeks 1860 negen huisjes telde. Verderop, aan de rand van de wijk, ligt nog het kleine "Fort De Badts" dat het hoekpand inneemt van de Hauwersstraat en de Boeverievest ter hoogte van de berg van de afgebrande Altenamolen. De Stad zal al deze kleine, verkrotte woningen van één bouwlaag systematisch opkopen vanaf 1876 en ze nadien laten slopen.

In de gesaneerde Boeveriewijk verdwijnt de Spiegelstraat, terwijl de Klok- en de Fonteinstraat worden verbreed met een lichte wijziging van hun tracé. De Maagdenstraat wordt recht doorgetrokken tot de Boeveriestraat en komt er naast de Stichting Van Volden uit. Hierdoor ontstaat een soort van tweesprong - het huidige Joris Dumeryplein - met de nieuwe derde dwarsstraat. Die Van Voldenstraat loopt door tot de in 1883 rechtgetrokken vest; aan haar zuidzijde komen, na een gedeeltelijke verkaveling van de tuin van die instelling, het "Godshuis Roussel" en het "Godshuis Ondermarck", het laatste in 1903.

Het bouwen of herbouwen in de gesaneerde zone wordt onderworpen aan strenge stedenbouwkundige voorschriften die de te behouden parcellering betreffen, de bouwhoogte beperkt tot drie bouwlagen en de obligate inpandige ruimte voor een binnenplaats of een tuin voorschrijft.

De aanpassing van de Boeverievest vormt het sluitstuk van het saneringsplan. De Stad voert sinds 1853 systematisch een programma door waarbij de windmolens worden ontmanteld en een aantal panden onteigend om de vesten te herbestemmen als promenade met aansluitende rijweg en woonzone aan de stadszijde. Na de afbraak van de resten van de Boeveriepoort in 1860, zoals hoger vermeld, start de grondige aanpak vanaf 1879: de Gentse landschapsarchitect H. Van Hulle ontwerpt een plan in Engelse landschapsstijl en voorziet een gevarieerde beplanting. Aan de veldzijde behoudt de vest haar middeleeuws profiel met buiten- en binnenwal en een binnenvestinggracht. Aan de stadszijde wordt de vest gedeeltelijk en de bergen van de afgebroken korenwindmolens volledig afgegraven om de rechte laan aan te leggen die vanaf 1883 genoemd wordt naar Hendrik Conscience.

De klokkengieterij en een aantal huisjes aan de uiteinden van de oude dwarsstraten, verdwijnen om dezelfde reden. De aanpalende, doorgaans "naakte" gronden worden al bouwrijp gemaakt vanaf 1879. In tegenstelling met andere "boulevards", zoals de Gulden-Vlieslaan en de Koningin Elisabethlaan van het Ezelstraatkwartier in Brugge Noord, is de bebouwing meer gediversifieerd: op de strook tussen de vroegere Boeveriepoort en de Van Voldenstraat vullen nieuwe godshuizen, gebouwd op de oostzijde van tuinen van de Stichting, het historische bestand aan vanaf 1905. Tussen de Van Volden- en de Hauwersstraat komen evenwel grotere woningen tot stand die contrasteren met de eenvoudige bebouwing aan de rest van de laan die tot de Smedenstraat loopt.

Vanaf 1893 sluit de nieuwe aanleg van de vroegere Smedenvest aan bij het voorziene programma: het ontwerp komt van dezelfde architect en de uitvoering verloopt analoog. Hiervoor verdwijnen de drie resterende windmolens, met name de Inghele, de Hane of Coelemey en de Torremolen of Marie die nog op de Poppkaart van 1865 voorkomen. De middeleeuwse terreinophoging is ook hier, samen met de binnen- en buitengrachten behouden; tussen 1893 en 1895 krijgt de vest een met zorg uitgekozen en aangebrachte beplanting die bijdraagt tot de charme van de promenade. Aan de stadszijde levert de onteigening van aanpalende tuinen van de Smeden-, Leemput-, Greinschuurstraat en Lane bouwgronden op voor de doorgetrokken Guido Gezellelaan waaraan vanaf 1901 burgerhuizen in vaak vereenvoudigde "boulevardarchitectuur" worden opgetrokken.

Recentere ontwikkeling

In de loop de 20ste eeuw treden geen fundamentele wijzigingen op in het stratenpatroon. Functieverschuivingen komen in het begin hoofdzakelijk voor in de sociale en religieuze instellingen. Het Sint-Juliaansgasthuis wordt in 1931 gesloten en vrij snel overgenomen door de Vrije Beroepsschool. De neogotische kapel zal later, omstreeks 1950 worden afgebroken. Wanneer de kapucijnen in 1932 hun college naar Aalst overbrengen gebruiken ze de gebouwen als retraitehuis Sint-Franciscus.

Andere wijzigingen hebben een grotere impact op de buurt. Na het aanpassen van het spoorwegnet en het openstellen in 1939 van het nieuwe station op de huidige locatie in Sint-Michiels, worden de sporen op het gebogen tracé in de binnenstad verwijderd en krijgt de binnenring stilaan vorm. Nu de bovengrondse verbinding met het West-Bruggekwartier hersteld is, worden de voetgangerstunnels aan de Lane en de Boeveriestraat overbodig en dus afgeschaft. Aan de noordzijde van de Vrijdagmarkt worden na het wegnemen van de sporen en de afzomende ijzeren hekken de oostkant van de weg - Nieuwe Wandeling - en de westkant - Hoefijzerstraat - verenigd tot de Hoefijzerlaan.

Aan de oostzijde van de Vrijdagmarkt wordt in 1948 het neogotische station uit 1877-1886 afgebroken en de vrijgekomen ruimte wordt omgedoopt tot 't Zand; op de aanpalende lange strook aan de zuidzijde, die ook door de spoorwegen werd ingenomen, wordt het Koning Albert I-park aangelegd.

In het westen van het kwartier wordt het 19de-eeuwse slachthuis afgebroken in 1957; tien jaar later wordt op deze plaats de jaarbeurshal opgetrokken in het midden van het plein dat sindsdien "Beursplein" wordt genoemd.

Het Structuurplan van 1972 bestempelt het kwartier als "subcentrum met sterke vitaliteit". De aanwezigheid van de jaarbeurshal wordt dubbelzinnig ervaren: enerzijds werkt ze vernieuwend en stimulerend in de commerciële ontwikkeling van de buurt maar anderzijds is ze storend door het verkeer dat ze aantrekt. Ook wordt vastgesteld dat de laatste 15 jaar voornamelijk in de buurt van de Smedenstraat een zekere schaalvergroting tot stand gekomen is die duidelijk moet worden afgeremd. Voorts wordt gedacht aan het opleggen van een numerus clausus voor de goed gesitueerde onderwijsinstelling op de plaats van het voormalige Sint-Julianusgasthuis. Er wordt geen bezwaar uitgebracht tegen het behoud van de school voor deeltijds kunstonderwijs in de 19de-eeuwse bewaarschool, opgetekend aan de Kammakersstraat als "Ecole Gardienne Louise-Marie" op de Poppkaart van 1865. Om de leefbaarheid in het kwartier te verbeteren stelt het Structuurplan voor de storende jaarbeurshal te demonteren en ze buiten de historische binnenstad te herbouwen. Het Beursplein zou dan kunnen worden heringericht met groenaanleg en speeltuigen die in deze buurt ontbreken. De Vrijdagmarkt en 't Zand lijken ideaal voor de uitbouw van de horeca, en inzonderheid hotels gezien de nabijheid van het station en de autoweg. Ter afsluiting van 't Zand wordt de oprichting aanbevolen van een dwars gebouw dat de "levendigheid van dit plein zou aanwakkeren" en ten slotte wordt de Smedenstraat verkeersarm gedacht om het levendige karakter te bestendigen. Gemengde kantoormogelijkheden zouden in de Hoefijzerlaan kunnen worden ondergebracht.

Ook hier lijkt het interessant om 32 jaar na datum een balans op te maken. De horecasector floreert aan 't Zand en de Vrijdagmarkt met een beperkte uitbreiding aan aanpalende straten. Wanneer de kapucinessen in 1972 hun klooster aan de Boeveriestraat verlaten, wordt het pand van de vroegere refuge van de Sint-Andriesabdij in 1973 als dusdanig gevoegd bij een groot hotel dat een onregelmatig bouwblok inneemt tussen een deel van de Vrijdagmarkt en de Hauwersstraat. De ondertunneling van 't Zand in 1979-1982, die tegemoetkomt aan de toenemende verkeersdrukte en de eraan gekoppelde ondergrondse parking, leiden tot de heraanleg van het plein dat opnieuw zijn marktfunctie kan opnemen. Het Concertgebouw uit 1999-2000 beantwoordt anderzijds in zekere mate aan de geopperde zuidelijke afsluiting van 't Zand (zie Onze-Lieve-Vrouwekwartier).

Gezien de tunnel uit de jaren 1980 uitkomt in de Hoefijzerlaan is de rijweg in functie hiervan aangepast: de middenberm en het drukke verkeer scheiden opnieuw de bebouwing aan beide zijden van de laan die nu ook appartementsgebouwen telt en hotels die meestal zijn ondergebracht in herbestemde burger- en herenhuizen.

Opeenvolgende wijzigingen die eerst het West-Bruggekwartier hebben afgescheiden van de rest van de binnenstad en die vervolgens hun stempel hebben gedrukt op het Boeveriekwartier, hebben in het patroon een zekere heterogeniteit ingevoerd: ten noorden van de Smedenstraat is het "Brugs karakter" nagenoeg bewaard terwijl het ten zuiden ervan, op de Boeveriestraat na als "on-Brugs" wordt ervaren. Aan de stadsrand wordt de continuïteit hersteld door de uitgekiende en gevoelige behandeling van de groene vesten aan weerszij van de Smedenpoort.


Bron: GILTÉ S., VANWALLEGHEM A. & VAN VLAENDEREN P. 2004: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Brugge, Middeleeuwse stadsuitbreiding, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 18nb Zuid, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Gilté, Stefanie; Vanwalleghem, Aagje; Van Vlaenderen, Patricia
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: West-Bruggekwartier [online], https://id.erfgoed.net/themas/14695 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.