Geografisch thema

Klerken

ID
14657
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14657

Beschrijving

Klerken gelegen in het noordwesten van West-Vlaanderen is een woon- en landbouwdorp van 744 hectare (informatie gemeentebestuur Houthulst, november 2003) en 1831 inwoners (informatie gemeentebestuur, januari 2005). Voor 1928 behoorde het grondgebied van de huidige deelgemeente Houthulst tot Klerken. Vóór dat jaar wordt in de historische inleidingen dan ook gesproken van de gemeente Klerken-Houthulst.

Klerken wordt in 1976, samen met Merkem en Jonkershove, een deelgemeente van Houthulst.
Klerken telt op vandaag een drietal belangrijke gehuchten: "Pierkenshoek" met kerk uit de jaren 1950, "Hoogkwartier" (op de grens van Klerken en Houthulst) en "Clercken Smisse" (voor de ontwikkeling van deze gehuchten zie onder de 19de eeuw).

Klerken behoort tot de Zandstreek en wordt gekenmerkt door de zogenaamde 'rug van Westrozebeke' of de centrale kam van West-Vlaanderen (heuvelrij Geluveld-Staden-Klerken) met hoogteligging tot circa 40 meter. Het hoogste punt van Klerken is 43 meter boven de zeespiegel gelegen, het dorp zelf ligt op 41 meter boven de zeespiegel en de kerk op 37 meter. Op nauwelijks 1 kilometer afstand rondom het dorp is de gemiddelde hoogte slechts circa 10 meter. Het zuidelijke gedeelte van de gemeente bestaat uit gronden die tot de 18de-19de eeuw ingenomen waren door delen van het "Vrijbos".
Gelegen op 6 kilometer van Diksmuide en van Werken, 17 kilometer van Kortemark, 19 kilometer van Roeselare, 24 kilometer kilometer van Veurne, 2 kilometer van Woumen en op 12 kilometer van Langemark. De omliggende gemeentes zijn Jonkershove ten westen, Esen (Diksmuide) ten noorden, Zarren (Kortemark) ten oosten, Houthulst ten zuidoosten en ten zuiden.

Het grondgebied van Klerken wordt gekenmerkt door een aantal belangrijke wegen. De oudste weg is de als landschap beschermde  Steenstraat waarvan het tracé teruggaat op een secundaire Romeinse weg of 'diverticulum' van de grote Romeinse weg van Boulogne-sur-Mer naar Keulen, uit het begin van onze tijdrekening ter ontsluiting van het kustgebied. Een belangrijk deel van de huidige wegenstructuur is als dusdanig reeds aangeduid op de Ferrariskaart (1770-1778). In de 18de eeuw wordt de verbinding tussen Diksmuide en Poelkapelle geplaveid. In de 19de eeuw krijgt de wegenaanleg en de ontsluiting van het gebied een belangrijke impuls. De 19de-eeuwse wegenaanleg neemt een aanvang met de aanleg van de weg Diksmuide-Klerken-Houthulst-Poelkapelle (onder meer Klerkenstraat) in 1853 en hangt sterk samen met de ontginning van het "Vrijbos" in de 19de eeuw. De straat naar Woumen wordt aangelegd in 1885 (hiermee wordt de huidige Ooievaarstraat bedoeld), de Stokstraat in 1894, de straat naar Zarren in 1903 enzomeer.

Voor de etymologische verklaring van de benaming Klerken wordt verwezen naar de tiende-elfde eeuw onder de historische inleiding.

HISTORISCHE INLEIDING

Romeinse periode en vroege middeleeuwen

Het huidige tracé van de Steenstraat in het noorden op de grens tussen Woumen (Diksmuide)/ Jonkershove en Esen (Diksmuide)/ Klerken is een onderdeel van het Romeinse diverticulum of de zijbaan ten noorden van de grote verbindingsweg tussen Boulogne-sur-Mer en Keulen. Deze secundaire weg loopt vanaf Steenvoorde (Noord-Frankrijk) in noordoostelijke richting verder over Poperinge, Woumen/ Houthulst, Esen, Werken en Aartrijke tot Brugge en werd bij het begin van onze tijdrekening aangelegd om de ontsluiting van het kustgebied te vergemakkelijken.
Langs de weg Klerken-Houthulst (vermoedelijk huidige Klerkenstraat) wordt in 1875 een tumulus genivelleerd. Het graf met verkoolde beenderen was gebouwd van Romeinse bakstenen.

Vijfde - zevende eeuw

Rond de stad Ieper treft men in de vroege Middeleeuwen een gordel van kleinere boscomplexen aan als overgang tussen de bossen van Zillebeke en Heuvelland (in het zuiden van West-Vlaanderen) en deze van Torhout en Brugge (in het noorden van de provincie). Het "Vrijbos" vormt het noordelijkste boscomplex van het Ieperse en bestaat uit drie delen: het "Jonckershovebusch", het "Milioenen" of "Milaenenbusch" en het "Houthulstbusch". Dit boscomplex strekt zich uit over de huidige deelgemeente Houthulst en gedeelten van de gemeenten Bikschote (Langemark-Poelkapelle), Jonkershove (Houthulst), Klerken (Houthulst), Langemark (Langemark-Poelkapelle), Merkem (Houthulst), Passendale (Zonnebeke), Poelkapelle (Langemark-Poelkapelle), Staden, Westrozebeke (Staden), Woumen (Diksmuide) en Zarren (Kortemark). Dit bos zou in de Vroege Middeleeuwen circa 6000 hectare groot geweest zijn. A. Verhulst (Landschap en landbouw in middeleeuws Vlaanderen) geeft 'meer dan 2000 hectare' op voor het "Bos van Houthulst" in de 11de eeuw.

Achtste eeuw

Het boven genoemde boscomplex is reeds vanaf circa 780 eigendom van de Noord-Franse Sint-Pietersabdij van Corbie (nabij Amiens, gesticht in 657) die er langs de Corverbeek een prioraat sticht. De monniken beheren het bos en maken visvijvers in de laaggelegen gedeelten.

Daarvoor behoort het bos hoogstwaarschijnlijk tot het vroeg middeleeuwse koninklijk bezit. Volgens de zogenaamde "Adelard-traditie" zou Adelard (circa 753-827), zoon van Pepijn de Korte, onder meer dit gebied aan de abdij van Corbie geschonken hebben. In elk geval vormt het "Bos van Houthulst" een uitzondering op de regel dat de graaf heer was over de bossen en woeste gronden in zijn gebied, hieruit kan men concluderen dat dit boscomplex reeds voor de opkomst van de grafelijke macht in het bezit van de graven moet geweest zijn.

Tiende - elfde eeuw

Klerken ("Clarc") is in 961 ontstaan als hulpkapel van de moederkerk van Esen (Esna) (eerste vermelding in brieven van de Graaf van Vlaanderen aan het Sint-Donaaskapittel van Brugge).
Midden 10de eeuw zou er een Sint-Antoniuskapel geweest zijn (parochieboeken kanunnik Tanghe). Dit is dan ook de eerste naamsvermelding van Klerken. Het patronaat en de tienden horen toe aan het Sint-Donaaskapittel van Brugge. Volgens de parochieboeken van kanunnik Tanghe is "Clarc" afgeleid van het Gallo-Romeinse "Clariacum", of het bezit van een zekere Clarius. Volgens Gysseling is de naam "Clarc" afgeleid van "Claracus" dat misschien in verband kan gebracht worden met het Latijnse woord "clarus" of helder/ schitteren.

Administratief ressorteert de noordelijke helft van het "Vrijbos" onder de kasselrij van het Brugse Vrije, het zuidelijke gedeelte onder de kasselrij Ieper. De Corverbeek vormt de grens. Ook het grondgebied van de huidige gemeente Klerken behoort deels tot de kasselrij van het Brugse Vrije en deels tot de kasselrij Ieper. Esen (Diksmuide) en een deel van Klerken vormen gedurende het ancien régime één ambacht binnen het West-Vrije van de kasselrij van het Brugse Vrije, m.n. het Esen-Ambacht. Klerken kent geen eigen heerlijkheden (wel delen van andere heerlijkheden op grondgebied Klerken), maar valt direct onder het bestuur van de Schepenbank van het Brugse Vrije.

Circa 1030 is er een conflict tussen de graaf van Vlaanderen en de abdij van Corbie waarbij de graaf de Corbie-goederen in Vlaanderen confisqueert. Dit conflict wordt echter bijgelegd wanneer de graaf van Vlaanderen in 1096 mede-eigenaar van het "Vrijbos" wordt. De abdij ziet zich immers verplicht om na de usurpatie door omwonende heren (die het bos als een ideaal jachtgebied beschouwen) en ondanks het aanslepend conflict met de graaf, de bescherming van deze laatste te aanvaarden. De noordelijke helft van het bos vormt vanaf de akte van abt Nikolaas van Corbie in 1096 één van de vijf prinselijke 'waranden' of jachtgebied. Het zuidelijke deel blijft in handen van de abdij van Corbie. Het bosgebied heet in de akte "in Walnensi Nemore Out-hulst" / "Nemus Walnense" wat men zou kunnen vertalen als 'Houthulst in het bos van Woumen'. Deze akte waaruit blijkt dat het bos niet door de inwoners als weidegebied mocht gebruikt worden, wordt in 1201 bekrachtigd door graaf Boudewijn van Constantinopel.

De opbrengst van het bos, met uitzondering van de jacht, wordt tussen beide eigenaars verdeeld. Het bos levert onder meer brand- en constructiehout. Voor de graaf is het tevens een uitgelezen jachtdomein. De honing van de wilde bijenzwermen komt de abdij ten goede.
Het bos staat onder toezicht van twee 'forestiers' of houtvesters waarvan elke eigenaar er één aanstelt. De 'forestiers' zorgen voor de inning van de opbrengsten van het bosbeheer en bezitten de lagere juridische bevoegdheid, nl. de inning van boetes voor bosdelicten. De hoge justitie ligt in handen van de baljuw van het Brugse Vrije.

Twaalfde eeuw - dertiende eeuw

Tot midden 12de eeuw blijft Klerken (samen met Diksmuide) een hulpkapel van Esen. De hulpkapel "Clarc" groeit in 1144 uit tot de nieuwe parochie "Clarcq". Een andere auteur situeert deze onafhankelijkheid slechts aan het begin van de 14de eeuw.

Het dorp is bijna volledig opgenomen in het "Vrijbos" dat uit drie delen bestaat: het "Jonckershovebusch", het "Milioenen-" of "Milaenenbusch" en het "Houthulstbusch". Klerken en het gebied van het latere gehucht Houthulst zijn in dit laatste deel van het "Vrijbos" gelegen.

Het "Bos van Houthulst" vormt een uitzondering op de ontginningsgolf die de Vlaamse bossen tussen 1100 en 1300 kennen, dit onder supervisie van de grote abdijen of van het grafelijk gezag. Zo ontstaat een interne kolonisatie in het Ieperse wanneer Ieper zich ontwikkelt tot een internationaal handelscentrum, met talrijke ontginningsdorpen tussen 1100 en 1150. Het is dan ook uitzonderlijk dat er rond het prioraat "Ter Meunicken" geen dorp tot ontwikkeling komt. Dit is te wijten aan de conflictueuze opsplitsing van het woud tussen de abdij van Corbie en de graaf van Vlaanderen (zie de overeenkomst van 1096). Het "Bos van Houthulst" zal dan ook tot aan het begin van de 19de eeuw behoren tot de onontgonnen 'restbossen'.
Toch is er reeds in de 12de eeuw roofbouw doordat de omwonenden de bosrand benutten voor eigen profijt. Zo ontstaan op verschillende plaatsen in het woud "terrae vacuae" die stilaan heidegebied worden. Ook in Woumen (Diksmuide) en Klerken (Houthulst) vindt een dergelijke wilde ontginning - onder meer het steken van turf - plaats. Het moeras "de Blankaart" te Woumen ontstaat uit deze turfstekerijen. Dat deze bosroofbouw een constante is in de geschiedenis van het bos blijkt uit de vele ordonnanties en maatregelen die in de loop der tijden uitgevaardigd zijn.

Veertiende eeuw

In de 14de eeuw zijn Philippe de Craene en Jacquemart van de Vael (aangesteld in 1377) de 'forestiers' van het "Vrijbos". Geleidelijk aan zal het graafschap Vlaanderen het zeggenschap over het woud meer en meer naar zich toehalen. In 1302 staat de parochie bekend als "Clarcken", in 1310 als "Clerkes".

In 1384 wordt het recht om laken te weven ingetrokken en mag er enkel nog voor eigen gebruik geweven worden (de literatuur maakt melding van de intrekking, maar niet wanneer het recht ontstond). De landbouw wordt nu de voornaamste bron van inkomsten.

Vijftiende eeuw

In 1414 koopt Jan van den Berghe, heer van Watervliet te Langemark, een leen van de graaf van Vlaanderen waardoor hij de titel van erfachtig 'forestier' van het "Vrijbos" verkrijgt. In 1535 is Joos van den Berghe 'forestier' en in 1559 Ghislain van den Berghe. Dit ambt blijft in de familie van den Berghe tot in de 16de eeuw de protestantsgezinde 'forestier' Filips door de Spanjaarden wordt verbannen.

Vanaf 1422 staat de parochie bekend als "Clerckem". In 1494 vermelding van de "bouchouts strate", de "clerc strate" , de "thorouts strate".

Zestiende eeuw

De wellicht éénbeukige Sint-Laurentiuskerk van Klerken wordt in 1519 uitgebreid met een zijbeuk aan de zuidzijde.

In 1537 vermelding van de "busch strate", de "brasstrate", de "elvin wegh", de "herstrate", het "musselstraetkin" en de "vrydach strate" te Klerken.

1566: het prioraat "Ter Meunicken" in het "Bos van Houthulst" zou vernietigd zijn door de beeldenstormers. Op de "Carte des Environs de Dunkerque, Bergue (...) Menin, Ypres, Dixmude, &C." van 1743 (uitgegeven te Parijs, mogelijk een weergave van een oudere toestand wanneer de kasselrij Ieper nog in Franse handen was) aangegeven als "Meuninck AB(bayie) ruinée". Deze plaats wordt op de Ferrariskaart (1770-1778) aangeduid als "C(en)se het Meuncken" (op grondgebied Langemark-Poelkapelle).

In 1559 verkoopt de abt van Corbie de helft van het "Vrijbos" aan Govaert de Bocholtz de Grevenbrouck. In 1568 wordt het deel van de graaf eveneens aan deze edelman verkocht. Deze transactie wordt echter vernietigd, waardoor deze helft in handen van de graaf blijft. Aldus vormt de periode 1559-1609 een privaat intermezzo in het beheer van het bos.

Bij de herverdeling van de bisdommen in 1559 gaat het gebied waarin Klerken-Houthulst ligt over van het bisdom Terwaan naar dat van Ieper.

Zeventiende eeuw

De Sint-Laurentiuskerk van Klerken wordt in 1613 uitgebreid met een zijbeuk langs de noordzijde, waardoor een driebeukige kerk ontstaat.

In 1609 wordt een nieuwe overeenkomst gesloten tussen de aartshertogen Albrecht en Isabella, en Arnould Huyn van Amsterade, gehuwd met de dochter van de Bocholtz de Grevenbrouck. Het deel van het "Vrijbos" in het bezit van Huyn wordt gewisseld tegen bezittingen van de hertogen in Limburg zodat het bos volledig in overheidsbezit komt. Vanaf de 17de eeuw kijkt het centrale gezag veel nauwer toe op het beheer van het bos (dit blijkt al uit een ordonnantie in 1609).
Zo worden regelmatig ordonnanties, met het oog op de bescherming van het "Bos van Houthulst", gedecreteerd, en wordt het beheer en de aanstelling van de 'forestiers' toegewezen aan de baljuw en de schepenen van de kasselrij Ieper. Het Brugse Vrije (een stuk van het bos ligt op dit grondgebied, de hoge justitie gaat in 1610 over naar de kasselrij Ieper) krijgt weinig verantwoordelijkheid in het beheer van het woud. De frustratie hieromtrent groeit nog wanneer de kasselrij Ieper in 1625 het recht verkrijgt om belastingen te heffen op het "Bos van Houthulst".

Door de Vrede van Nijmegen in 1678 na de Spaans-Franse oorlog, krijgt Lodewijk XIV de kasselrij Ieper in zijn bezit terwijl het Brugse Vrije onder Spaanse heerschappij blijft. Al heeft Frankrijk enkel recht op het zuidelijke deel van het "Bos van Houthulst", Lodewijk XIV eist toch het volledige woud op en verkrijgt dit ook.
In 1687 scheert de ontbossing aan de rand hoge toppen: te Klerken is het bos tussen "Het Verloren goet" (zie Ferrariskaart) en de "Buschbaillie" volledig gerooid. Hierop worden alle landerijen bij het koninklijke domein gevoegd.
In 1693 wordt te Ieper een "Maîtrise des Eaux et Forets" opgericht om het toezicht op het bos te optimaliseren.

Achttiende eeuw

Onder het Oostenrijks bestuur (1713-1794) komt de kasselrij Ieper en dus ook het "Bos van Houthulst" terug bij de Nederlanden.

In 1735 staat de parochie bekend als "Klerkem". In 1736 als "Clercken".

De sterker wordende centrale supervisie vertaalt zich in een intensere exploitatie met een opdeling van het bos in zestien delen, waarvan periodiek stukken worden gerooid en heraangeplant. Toch zou vooral vanaf 1725 het fenomeen van de illegale vestiging van "boskanters" aan de bosrand aan belang winnen en leiden tot een bijna industriële houtexploitatie, met vooral productie van bezems.

Rond het "Vrijbos" is een diepe gracht gegraven en met de uitgegraven aarde een binnendijk aangelegd om te verhinderen dat men zich in het bos zou vestigen (vermoedelijk ontstaan in de 17-18de eeuw, duidelijk afleesbaar op de Ferrariskaart van 1770-1778). Deze 12 km lange ringgracht krijgt de benaming "boswaer" of "bosweer" ("ware" = waterloop). De dreven die het bos doorkruisen, worden afgesloten door een balie of afsluitboom.

Omdat de "buskanters" of "delinquents" het gebied naast deze "boswaer" in de loop der tijd in gebruik nemen, neemt landvoogd Karel van Lotharingen in 1756 strenge maatregelen tegen de illegale exploitatie. Bebouwing en landbouwactiviteit worden in een halve mijl rondom de dijk verboden. Dit gaat gepaard met een afbraakpolitiek van woningen te Merkem (Houthulst), Woumen (Diksmuide), Klerken (Houthulst), Handzame en Zarren (Kortemark) (precieze lijsten geven het aantal woningen, volwassenen, kinderen, en het vee per parochie weer). De felle reacties hiertegen van de bewoners worden gesteund door de dorpspastoors.
Ook van het Brugse Vrije komt er protest: de daklozen konden onmogelijk door de 'dis' van de diverse gebieden onderhouden worden, en zouden op hun beurt aankloppen bij de "generaliteyt van het Brugse Vrije". De kasselrij Ieper tekent eveneens bezwaar aan omwille van financiële redenen en het verlies van landbouwgrond. De kasselrijen kunnen het bevel tot afbraak tot maximaal één vijfde laten reduceren. Toch worden tussen 194 en 300 personen dakloos.

In 1766 wordt op het hoogste punt van Klerken, met name het gehucht "Clercken Smisse" (circa 43 meter) een oliemolen gebouwd, het betreft een houten staakmolen.

De Ferrariskaart (1770-1778) toont een nog omvangrijk bosgebied bestaande uit het "Jonckershovebosch", het "Bois de Milaene" en het "Houthulst bosch". De deels stervormige lanenstructuur - aangelegd door de Oostenrijkers in de 18de eeuw - is grotendeels gericht op de priorij van de abdij van Corbie (op deze kaart aangeduid als "C(en)se het Meuneken", ligt op grondgebied Langemark-Poelkapelle). De perceelsgordel (roofbouw en onwettige landinname) ten noorden, ten oosten en ten zuiden van het bos, - meestal kleine langwerpige percelen - staat loodrecht op de "boswaer". Het "Ionckershovebosch", ten westen en ten noordwesten valt (deels) buiten de "boswaer", binnen dat bos een aantal landbouwpercelen en een geringe bebouwing (hier later gehucht/ gemeente Jonkershove, zie dorpsinleiding). Even ten noorden van de "boswaer" aanduiding van de "Ter Heist Molen" (alwaar later het gehucht "Terrest", op huidig grondgebied Houthulst).
Voorts zijn het dorp "Clercken" met de Sint-Laurentiuskerk en het gehucht "Clercken Smisse" aangeduid. Op het gehucht "Clercken Smisse" is een houten staakmolen aangeduid, hoogstwaarschijnlijk de in 1766 opgerichte molen.

Ondanks de strenge maatregelen blijven de omwonenden echter roofbouw plegen op het "Bos van Houthulst". Keizer Jozef II vervangt in 1788 de "Maîtrise des Eaux et Forets" door een "Bailliage" genaamd "Ter Meunicken", eveneens met zetel te Ieper. De 'woudmeesters' gebruiken tussen 1770 en 1780 voorgedrukte procesverbalen tegen de vele overtreders.
Door deze illegale ontginningen ontstaan kleine gemeenschappen van zogenaamde "boskanters". Deze bouwen een bestaan op door thuisnijverheid, onder meer het weven, en vooral het maken van bezems. Toch oefenen deze "boskanters" een niet onbelangrijke landbouwactiviteit uit, zie gegevens over de veestapel. In de 18de eeuw zoeken veel kleine landbouwers en landbouwarbeiders uit Klerken een bijverdienste in het spinnen en weven van linnen.

In 1791 verkrijgt de eigenaar van de molen op het gehucht "Clercken Smisse" het octrooi om zijn molen ook als graanmolen in te richten.

Gedurende het gehele ancien régime behoudt de abdij van Corbie nog beperkte heerlijke rechten voor de ontgonnen gronden. Tot 1794 worden de wettelijke passeringen geacteerd voor de heerlijkheid "Warnoise-Corbie".

Negentiende eeuw

In 1800 telt de gemeente Klerken-Houthulst 1461 inwoners. In 1846 is het inwonersaantal verdubbeld tot 3167 inwoners. In 1800 is de parochie bekend als "Klerkem", in 1803 als "Clercken".

Onder het Franse bewind (1795-1815) wordt ook in onze contreien beroep gedaan op soldaten en weerbare mannen. De 'bloedwet' van 24 september 1798 impliceert loting en gedwongen legerdienst, in tegenstelling tot het vroeger systeem met vrijwilligers. Na de Franse nederlaag in de volkerenslag bij Leipzig (1813), worden nieuwe recruten opgeroepen om de verliezen aan te vullen. Dit stuit op groeiend verzet. Deserteurs verschuilen zich steeds vaker in hoeves en bossen op het platteland. Ook in het uitgestrekte "Vrijbos" duiken gedeserteerde soldaten, maar ook bandieten onder. De gebeurtenissen rond de bende van Ludovicus Bakelandt (in 1774 geboren te Lendelede) groeien uit tot een heuse legende waardoor het bos een slechte reputatie krijgt als roversnest of "Moordenaarspays". Ook de inwoners van het dorp Klerken hebben een uiterst negatieve visie op de "boskanters".

In 1801 gaat het gebied waarin Klerken-Houthulst ligt over naar het bisdom Gent, om in 1834 te ressorteren onder het bisdom Brugge.

In 1812 wordt te Klerken tussen de kerk en de pastorie een staatsschool opgericht, de enige mogelijkheid tot lager onderwijs voor jongens.

Circa 1814 is het bezembinden een erg belangrijke activiteit van de "boskanters". Voor de crisis van de jaren 1840 is de boskantersbevolking echter nog duidelijk sedentair. Klerken en het gehucht "Hoogkwartier" (grens Klerken en het huidige Houthulst) leggen zich volledig toe op het bezembinden. In 1826 wordt te Klerken een armenschool opgericht door de pastoor (bouw van een nieuwe school op 'disgrond'). De zusters van Moorslede geven er les maar worden enkele jaren na de oprichting door het Hollands bewind verbannen.

Onder het Hollandse bewind (1815-1830) is het bos nog ongeveer 1900 hectare groot. Het bos wordt vanaf 1826 in percelen aan particulieren verkocht en verkaveld door het speciaal hiervoor opgerichte "Amortisatie Syndikaat". Vele grondbezitters verwerven een eigendom te Klerken-Houthulst. Zo koopt Jan-Pieter Cassiers (in 1788 geboren te Antwerpen, gestorven in 1870) - toen reeds eigenaar van honderden hectare landerijen en bossen in midden West-Vlaanderen - in 1838 een stuk bosgrond, dit met het oog op bosopbrengst. Toch blijft de roofbouw ook in de 19de eeuw een constante, zowel ten nadele van private eigenaars als ten nadele van staatseigendom.

In 1833 wordt Klerken door een visitatie van de Torhoutse deken als een arme parochie gezien. Van de 3000 'zielen' leven er 1500 in de bossen. De boskant (het huidige Houthulst, en de gehuchten "Terrest" onder Houthulst en "Hoogkwartier") weegt hierin door.

In 1835 worden een 'hospitaal' en een klooster - gelegen aan de huidige Spinnerijstraat, ten zuidwesten van de kerk - gebouwd, dit met financiële steun van ondermeer de vooraanstaande burgers Jan-Pieter Cassiers (zie ook dorpsinleiding Houthulst) en baron De Coninck (cf dorpsinleiding Merkem). In het hospitaal, later uitgebreid met een hoeve worden ouderen, zieken, wezen en armen opgevangen. In 1840 ondertekenen deze zusters de 'Statuten van het Genootschap of associatie van Sint-Vincentius à Paulo te Clercken (...).'

De Sint-Laurentiuskerk van Klerken wordt in 1836 uitgebreid.

In 1841 nemen de schoolzusters (zie hoger) opnieuw hun intrek in het klooster alwaar zij onderricht geven in het speldewerk aan arme en burgerdochters. In datzelfde jaar wordt dit klooster verenigd met het klooster van het hospitaal, toch is er zeker vanaf 1852 sprake van twee aparte kloosterhuizen. Het 'hospitaal' of 'gasthuis' helpt de armoede in Klerken bestrijden. In 1844 schenkt Cassiers het gasthuis landerijen. In 1850 wordt het klooster van Werken (Kortemark) een bijhuis van het klooster-gasthuis van Klerken (later komen er nog andere bijhuizen). In 1851 wordt een nieuwe kapel gebouwd. Tussen 1860 en de Eerste Wereldoorlog werd er een school en een wezenhuis aan het klooster toegevoegd.

Op de Atlas der Buurtwegen van Klerken (circa 1843) zijn de gehuchten "Zwartegat" (grens Jonkershove en Klerken), "Pierkenshoek", "Hoogkwartier" (grens Klerken en het huidige Houthulst), "Terrest" (Houthulst) en "Clercken Smisse" (Klerken) embryonaal aangeduid, gelegen op de grens met het gebied van het "Vrijbos". Van het gehucht Houthulst is nog geen sprake. Op de kaart van Ph. Vandermaelen (circa 1850) is "Jonckers Hoven" (toen nog op grondgebied Woumen) embryonaal aangeduid echter met een veel geringere bebouwing van kleine alleenstaande volumes dan bv. "Hoogkwartier" of "Terrest". De benaming "Pierkenshoek" houdt verband met de leurders, 'pierders' of 'piereleurders' (straatmuzikant volgens van Dale) die in dit en andere gehuchten aan de boskant woonden. Ook de benaming "Achterhoek" was in gebruik.

De grootscheepse privatiseringsgolf van de bossen leidt tot ontbossing en de bouw van een drietal landhuizen of kastelen: het kasteel van Cassiers (zie Houthulst), het Melanekasteel (zie Merkem) en het kasteel in 'Second Empirestijl' (eind 19de eeuw) van de Parijse familie Cotteau de Patin de Simencourt (zie Houthulst) tussen beide kastelen in. Deze private eigenaars gaan het bos sterker beschermen tegen roofbouw, waardoor de bezemmakers zich niet langer kunnen bevoorraden.

In 1848 bouwt Cassiers een lusthuis/ kasteel te Houthulst waar hij in de zomer verblijft samen met zijn vrouw Caroline Joséphine-Charles-Marie, burggravin de Patin de Langemarck (geboren te Langemark in 1823-gestorven in 1882). Nog in dat jaar kan Cassiers - een katholiek met interesse voor de sociale kwestie, gesteund door de bisschop - zich tot burgemeester van de gemeente Klerken-Houthulst laten benoemen (later wordt hij ook tot senator verkozen).

Eén van de eerste aandachtspunten van burgemeester Cassiers is de uitbreiding van de wegeninfrastructuur. Hij pleit voor de verbinding Diksmuide-Esen-Klerken-Poelkapelle (zie Klerkenstraat). Een gedeeltelijke financiering door de gemeente Klerken kan voor hem echter enkel op voorwaarde dat de weg Klerken-dorp en het gehucht "Hoogkwartier" (grens Klerken en het huidige Houthulst) aandoet met het oog op de bereikbaarheid van de twee oliemolens, de graanmolen, de brouwerij en de wagenmakerij van dit gehucht. De bedoeling was ook dat deze weg de bosexploitatie zou vergemakkelijken en werk zou verschaffen tijdens het crisisjaar 1848. Een ander tracé via de bestaande weg Poelkapelle-prioraat "Ter Muneken", en dan via de Stokstraat (Klerken) naar Klerken wordt afgewezen. In 1853 wordt de weg Diksmuide-Poelkapelle uiteindelijk aangelegd volgens het door Cassiers vooropgestelde plan. Deze weg maakt ook het kasteel van Cassiers en de plaats waar hij de parochie Houthulst zal stichten bereikbaar. Daarnaast gaan een aantal oude wegenstructuren teloor. In 1854 koopt Cassiers ook het resterende stuk bos, zo wordt hij de belangrijkste grootgrondbezitter te Klerken-Houthulst.

Hierop volgend ontwikkelt Jan-Pieter Cassiers tussen 1853 en 1857 een parochie- en dorpsstructuur, het latere Houthulst ten zuidoosten van de gehuchten "Terrest" en "Hoogkwartier". Er worden een kerk en twee kloosterscholen gebouwd nabij zijn kasteel. Eerst zijn er plannen voor een succursale kapel afhankelijk van Klerken. Uiteindelijk wordt Houthulst in 1857 een onafhankelijke parochie met een eigen kerk, nadat de parochie Klerken het armste deel van zijn grondgebied had afgestaan.

De economische crisis van de jaren 1840 - zowel een landbouw- als textielcrisis (thuisnijverheid) - komt zwaar aan in het gebied. De thuisnijverheid aan de boskant wordt noodgedwongen verengd tot het bezembinden, maar wordt nu bedreigd door de privatisering van de bossen. De "boskanters" worden soms gedwongen tot landloperij en bedelarij. Door de privatisering komt er definitief een einde aan de sedentaire "boskanter" of bezembinder. In de plaats hiervan komt seizoensmigratie met leurders of 'voyageurs' (borstels), foorreizigers, scharenslijpers enzomeer. Op een gegeven moment trekken er jaarlijks circa 300 "boskanters" met ezel en kar op pad om hun zelfgemaakte bezems, garen, linten en gebruiksvoorwerpen te verkopen. Tevens is seizoensarbeid erg belangrijk vanaf het midden van de 19de eeuw: de bieten- en vlasoogst in Frankrijk, de hoppepluk in Poperinge en de cichorei-oogst.

Ook Klerken kampt in de 19de eeuw met grote armoede, dit onder meer ook omwille van de crisis in de vlasnijverheid. Om hieraan tegemoet te komen, richt de geestelijke overheid met steun van senator/ burgemeester Cassiers van Klerken-Houthulst een "Werk-comité" op dat de inwoners werk verschaft in een modelatelier voor weven en spinnen. Er worden eveneens werkwinkels opgericht. Klerken wordt zo een echt weversdorp en de wevers van het "Werkcomité" nemen in 1849 zelfs deel aan een tentoonstelling in Gent. Door deze initiatieven komt Klerken de armoede te boven en ontwikkelt het zich stilaan tot een belangrijke gemeente in de regio Diksmuide. Toch moet nog een groot deel van de bevolking zich wenden tot de seizoensarbeid om te overleven. Ze helpen met de bietenoogst, de vlascampagne, de hoppepluk. Wanneer in 1857 Houthulst als onafhankelijke parochie van Klerken afgescheiden wordt, weigert Jan-Pieter Cassiers het gehucht "Pierkenshoek" (grens Klerken en het huidige Houthulst) erbij te nemen omdat er al genoeg arme mensen in Houthulst waren.

In 1843-1856 vindt een uitbreiding van de Sint-Laurentiuskerk plaats onder leiding van architect J.A. Lernould. In 1858-1864 wordt de pastorie herbouwd onder leiding van provinciaal architect Pierre Buyck (Brugge). In de periode 1867-1882 krijgt de Sint-Laurentiuskerk een neogotische oosttoren naar ontwerp van dezelfde architect.

In 1879 geeft de eigenaar van de houten olie- en graanmolen (zogenaamd "Vandemoortele's molen"), de opdracht om de houten staakmolen te vervangen door een stenen stellingmolen met ijzeren gaanderij. Een jaar later wordt tevens een stoommachine geïnstalleerd om ook tijdens windstilte te kunnen produceren.
Nog in 1879 wordt een jongensschool gebouwd, de staatsschool voor jongens gaat ter ziele.
In 1880 krijgt Klerken - als belangrijkste gemeente in de streek - een gendarmerie. Het gendarmeriegebouw (ook "Het Kasteeltje" genoemd omwille van de trapgevels en het torentje) situeert zich ter hoogte van de huidige Smissestraat waar het gemeentehuis na de oorlog wordt gebouwd.
In 1894 bouwen de zusters een nieuwe weesschool, die in heel West-Vlaanderen een groot succes kent. Nog in dat jaar komt er een bijhuis van het Klerkense klooster, annex meisjesschool op het gehucht "Pierkenshoek".

Aan het einde van de 19de eeuw ontstaat de "gemeenschappelijke vervoersdienst te lande". Deze goederenvervoerlijn met paarden heeft één heen- en terugreis per dag. J. Vanthuyne uit Westrozebeke (Staden) kriigt in 1897 en 1898 de vergunning om de lijnen Diksmuide-Esen-Klerken, Klerken-Langemark-Sint-Jan-Ieper (1897) en Klerken-Houthulst-Staden-Hooglede-Roeselare (1898) uit te baten. Omstreeks 1905-1906 worden de vergunningen ingetrokken en verdwijnt deze vervoersdienst ten gevolge van de opkomst van de trams.
Verder worden in het laatste kwart van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw een aantal wegen aangelegd: de straat naar Woumen in 1885 (hiermee wordt de huidige Ooievaarstraat bedoeld), de Stokstraat in 1894, de straat naar Zarren in 1903.

Twintigste eeuw

In 1903 komt de huidige schrijfwijze "Klerken" tot stand. Nog in 1903 breekt op het gehucht "Pierkenshoek" (op de grens van Klerken en het huidige Houthulst) een pokkenepidemie uit. Drie zusters van de Klerkense kloosterstichting trekken er heen. In 1910 telt Klerken-Houthulst 5607 inwoners.

Reeds in 1889 leeft het idee om een tramlijn aan te leggen tussen Diksmuide en Roeselare. In 1901 worden de plannen hiervoor opgemaakt en in 1904 of 1911 rijdt de tram van Roeselare, over Staden en Houthulst, naar Klerken en dan richting Woumen (Diksmuide) en Diksmuide. In het centrum van Klerken wordt ter hoogte van het Coppensplein (zie Smissestraat) een tramstation gebouwd. Het nabijgelegen Henri Covemaekerpad loopt over een deel van de vroegere spoorbedding. Vanaf 16 oktober 1914 wordt deze stoomtram niet meer gebruikt, tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt de lijn zwaar beschadigd.

Op het grondgebied Klerken-Houthulst stonden ooit 14 windmolens. Vóór de Eerste Wereldoorlog telt Klerken-Houthulst nog vijf molens op wat tegenwoordig grondgebied Klerken is: een stenen molen op de "Plaatse", de stenen graan- en oliewindmolen van Vandemoortele voorbij het gehucht "Clercken Smisse" (zie Molenweg nummer 10), nog twee houten molens op "Clercken Smisse", en een houten molen op het gehucht "'t Zwartegat" (grens Jonkershove en Klerken).

Vóór de eerste Wereldoorlog doet een herberg op de dorpsplaats dienst als gemeentehuis (zie oude prentbriefkaart: herberg met puilijst met opschrift "GEMEENTEHUIS LOGEMENT", Dorpsstraat/ Stokstraat). Tussen 1900 en 1940 telt Klerken vele kleine nijverheden zoals wagenmakerijen, een brouwerij, borstelfabriekjes, olieslagerijen, en ambachten zoals hoefsmeden, schoenmakers, gareelmakers, kuiperijen, klompenmakerijen enzomeer.

Eerste Wereldoorlog

Aangezien Klerken in het frontgebied gelegen is, heeft de Eerste Wereldoorlog en de samenhangende vernietiging een belangrijke impact op het dorp. Niet enkel de Sint-Laurentiuskerk, maar het hele dorp wordt vernietigd

Begin september 1914 worden Klerken, Woumen (Diksmuide), Houhulst en Merkem vanuit het station van Diksmuide overspoeld door vluchtelingen uit Mechelen en Leuven.
12 september 1914: een groep van 200 à 300 Duitse soldaten zijn aangekomen in het naburige Zarren (Kortemark) en Staden.
13 september 1914: Belgische soldaten vallen de Duitsers in de rug aan waardoor deze vluchten in de richting van Jonkershove en Merkem. Te Houthulst vallen er dertien doden.
16 september 1914: drie Duitse soldaten, die zich in het "Bos van Houthulst" verscholen hadden, worden opgepakt.
12 oktober 1914: de bevolking van Staden en Houthulst slaat in paniek op de vlucht.

Vanaf 14 oktober 1914: na de val van Brugge beslist Koning Albert I de linker oever van de IJzer te versterken en bruggenhoofden op de rechter oever uit te bouwen. De verdeling van het Belgische leger op 15 oktober ziet er als volgt uit: de Eerste, Tweede en Vierde Divisie achter de IJzer, delen van de Derde Divisie gestationeerd te Lampernisse (Diksmuide) als reserve, de Vijfde en de Zesde Divisie respectievelijk ten noorden en ten zuiden van het "Bos van Houthulst" (Houthulst). Op 16 oktober trekken de Vijfde en Zesde Divisie zich echter al terug achter het kanaal IJzer-Ieper of de Ieperlee. Het Belgische front langs de IJzer en het kanaal Ieper-IJzer, 39 kilometer tussen Nieuwpoort en Boezinge (Ieper) is in zes sectoren ingedeeld. Vooral de sector vanaf Sint-Jacobskapelle (Diksmuide) tot de Drie Grachten (kanaal Ieper-IJzer, Noordschote (Lo-Reninge) en Merkem) (Vijfde Divisie) is van belang voor de fusiegemeente Houthulst. De Vijfde Divisie staat ook korte tijd in voor het bruggenhoofd "Luigem" (Merkem).

15 oktober 1914: de zusters van de meisjesschool, de pastoor, de ouderlingen en de wezen vluchten 's nachts naar het gasthuis in Klerken. De Mechelaars en de Leuvenaars vluchten verder.
16 oktober 1914: de Duitse bezetter komt aan in Klerken en Houthulst.
17 oktober 1914: de Duitsers nemen de kerk van Klerken in die dienst doet als paardenstal, er worden kanonnen in stelling geplaatst op de markt van waaruit ze Diksmuide beschieten. Plots vluchten de Duitse soldaten naar Houthulst. De Fransen nemen Klerken in. De Duitsers richten de twee molens van "Terrest" (Houthulst) als observatiepost in. De Belgische soldaten heroveren de molen op de Duitsers. In de namiddag beschieten de Duitsers Houthulst vanuit Amersvelde en Sint-Jozef (waarschijnlijk Zarren, Kortemark), hierdoor branden de twee molens van "Terrest" af. Ook de herberg "Oud Terrest" brandt af en het klooster wordt tot puin geschoten.
18 oktober 1914: de Fransen beschieten Houthulst vanuit Klerken.
19-20 oktober: treffen tussen Duitse en Franse legereenheden te Zarren (Kortemark). Vanuit Amersvelde en Sint-Jozef wordt Klerken beschoten, de Fransen moeten Klerken verlaten.
21 oktober 1914: ondanks hevige weerstand van de Belgische soldaten, valt het "Bos van Houthulst" in Duitse handen.
22 oktober 1914: de Duitse 43ste Reservedivisie trekt Klerken binnen. De Duitsers plunderen de leegstaande huizen van Klerken en slaan alles stuk. De Duitsers nemen het gasthuis in. De zusters moeten vanaf de 23ste Duitse gewonden van de IJzerslag verzorgen.
26 oktober 1914: de Duitsers begraven hun doden in de boomgaard van de boerderij van het klooster van Klerken. Klerken-Houthulst wordt constant gebombardeerd en er is een voortdurende overvlieging. Op 27 oktober wordt het weeshuis als veldlazaret opgegeven, voortaan worden de gewonden naar Kortemark en Zarren gebracht.
Op 1 en 2 november 1914 wordt Klerken gebombardeerd. Op 2 november wordt de kerk voor de eerste maal beschadigd. Ook op 16, 17 en 23 november wordt de kerk beschoten.
Op 23 november 1914 zijn alle burgers gevlucht of door de Duitsers weggevoerd. Het dorp Klerken-Houthulst ligt plat door de veelvuldige beschietingen. De Duitsers nemen hun intrek in de nog rechtstaande gebouwen. De Duitsers hebben het "Bos van Houthulst" veroverd en er een knooppunt van verdedigingswerken ingericht: het is een doolhof van loopgraven en prikkeldraadversperringen en er wordt een netwerk van spoorwegen (aansluitend op de spoorlijn Staden-Westrozebeke) aangelegd met het oog op materiaalaanvoer en -afvoer naar de frontlinie. De eerste Duitse linie, "Brabantlinie", ongeveer ter hoogte van de Iepersteenweg, op grondgebied van Merkem en Jonkershove ligt slechts op een paar km. Ook nabijgelegen, doch ten oosten van het bos, is de eerste Duitse linie van de "Flandern II Stellung" (grondgebied Houthulst). Tussen de "Brabantlinie" en laatst genoemde stelling in lagen nog de "Preussenstellung" en de "Bayernstellung".

Op het gehucht "Predikboom" (Klerken, in de omgeving van de Steenstraat, zie Steenstraat zonder nummer) worden er vanaf 26 april 1915 met de dikke Bertha, een zogenaamd ‘reuzenkanon’, projectielen afgeschoten op Bergues (Noord-Frankrijk), Poperinge en later ook op Duinkerke (Noord-Frankrijk).
De stenen "Vandemoorteles molen" (zie Molenweg nummer 10), gelegen op het hoogste punt van Klerken (43 meter boven de zeespiegel) wordt door de Duitse bezetter ingericht als observatiepost. Zij graven onderaardse gangen van de molen naar de aanpalende gebouwen en verder naar de "Flandern II-stellung". De molen is, omwille van zijn strategische ligging, het laatste Duitse bolwerk dat heroverd wordt.
Er wordt op de Klerkense hoogte bij de kerk ook een hoge rechthoekige betonconstructie onder een zadeldak opgetrokken die eveneens als observatiepost of -toren dienst doet. Deze observatietoren met rechthoekige kijk- en schietgaten wordt eind jaren 1980 - begin jaren 1990 gesloopt (zie Dorpsstraat).

Bevrijdingsoffensief 1917-1918: de geallieerden (de Britten) proberen meermaals om de Duitse stellingen te veroveren maar telkens zonder resultaat. Zo naderen ze tijdens het offensief van 1917 tot de zuidelijke rand van het bos, maar het gewonnen terrein gaat verloren bij een zwaar tegenoffensief van de Duitsers in april 1918. Bij het eindoffensief van 28 september-4 oktober 1918, waar een groot deel van het Belgische leger (de "legergroep Vlaanderen") aan deelneemt, wordt de herovering van het "Bos van Houthulst" als een cruciaal punt gezien. Dit gaat gepaard met aanzienlijke verliezen. Pas op de tweede dag van dit offensief kan "Vandemoorteles molen" heroverd worden, ten koste van vele soldatenlevens, zie gedenkplaat op de molen voor de herovering door het 2/ 22ste en 3de linieregiment en het 1ste en 13de artillerieregiment.

Wederopbouwperiode

In 1920 is het inwonersaantal van Klerken-Houthulst gedaald tot 3013.

Tijdens de oorlog is nog eens 9/10 van de nog resterende 1000 hectare van het "Bos van Houthulst" vernietigd. Alle bomen moeten geveld worden en het terrein ontmijnd. Slechts 370 hectare wordt in 1920-1922 herbebost, meerbepaald op grondgebied van het huidige Houthulst.

Na de Eerste Wereldoorlog worden er vanuit de Dienst der Verwoeste Gewesten subsidies toegekend aan het verwoeste Klerken-Houthulst om het wegennet, de infrastructuur, woningen, hoeves, handelspanden en de kerk her op te bouwen. De voormalige burgemeester van Klerken, Eugène de Groote speelt hierin een belangrijke rol als Hoog Koninklijk Commissaris voor de wederopbouw. In 1923 wordt een plan van aanleg opgemaakt. De meeste woningen, handelspanden en hoeves worden heropgebouwd door de architecten M. Dinnewet (Brugge), A. Golenvaux (Brussel), E. Remacle (De Panne) en U. D' Helft (Brugge). Architect M. Dinnewet neemt tevens de wederopbouw van de gemeenteschool voor jongens en de pastorie voor zijn rekening terwijl architect Jozef Viérin (Brugge) instaat voor de heroprichting van de kerk en de meisjesschool. Wat betreft de kerk keert men niet terug naar de neogotiek, maar men opteert voor een interpretatie van de regionale baksteengotiek, typisch voor de wederopbouwarchitectuur. Men keert tevens terug naar een oost-georiënteerde kerk met westportaal aan de Kerkhofstraat.

In 1920 worden op het huidige Coppensplein (zie Smissestraat) drie barakken gebouwd, één als noodkerk, de andere als meisjes- en jongensschool.
In 1923 wordt het vernielde gasthuis-klooster heropgebouwd, nu echter in de dorpskom (Dorpsstraat) in plaats van aan de Spinnerijstraat. Het klooster neemt de plaats in van de tijdens de Eerste Wereldoorlog vernielde herberg waar de gemeenteraadszittingen plaats vonden en aanpalende woningen.
Het kloostercomplex toegewijd aan Vincentius à Paulo bestaat onder meer uit een gasthuis, een weeshuis - ook gericht op leurderskinderen-, een meisjesschool (Stokstraat) en een boerderij met circa 12 hectare (aan de Spinnerijstraat). Het gemeentehuis wordt in 1924-1927 gebouwd naar ontwerp van architect Paul Detaye (Gent), op de plaats waar vóór de oorlog de gendarmerie gevestigd was.

In 1924 wordt het gedenkteken voor de militaire en burgerlijke slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog opgericht, dit op initiatief van het Verbond der Vlaamse Oudstrijders (V.O.S.). Het beeld naar ontwerp van Antoon Van Parijs stelt Onze-Lieve-Vrouw van de IJzer voor (zie Dorpsstraat zonder nummer).

De zeven molens van Klerken worden tijdens de Eerste Wereldoorlog zwaar beschadigd, enkel "Vandemoorteles molen" wordt na de oorlog niet afgebroken. Deze molen blijft in zijn ruïneuze toestand bewaard en is bijgevolg een belangrijke herinnering aan de "Groote Oorlog".

Op 11 april 1928 wordt Houthulst als gemeente afgescheiden van Klerken.
In 1933 wordt de stoomtram op de lijn Roeselare-Staden-Houthulst-Klerken-Woumen-Diksmuide vervangen door een mazouttram.

In 1934 wordt op een Duitse bunker van de eerste Wereldoorlog een Lourdesgrot gebouwd (zie Zarrenstraat zonder nummer). Het betreft een schenking van Mevrouw Armand van de Kerckhove d'Hallebast uit Doornik, als aandenken aan haar zoon die er gesneuveld is tijdens de Eerste Wereldoorlog.
In 1935 wordt te Klerken een industriële melkerij opgericht, die na de Tweede Wereldoorlog nog uitgebreid wordt (gebouwenbestand op vandaag niet bewaard).

Van de Tweede Wereldoorlog tot heden

In mei 1940 logeren in het Klerkense klooster Belgische soldaten en vluchtelingen. Later nemen de Duitsers een deel van het klooster in. In maart 1945 lopen Houthulst en omgeving schade op door een ontploffing in het DOVO (zie dorpsinleiding Houthulst). Verder loopt Klerken weinig schade op.

In 1951 (inwijding in 1952) wordt op het gehucht "Pierkenshoek" (zie Schoolstraat nummer 90) een hulpkerk gewijd aan Sint-Kristoffel, naar ontwerp van architect Oktaaf Vandaele (Lichtervelde) opgericht. Nog in 1951 wordt de tramlijn Roeselare-Staden-Houthulst-Klerken-Woumen-Diksmuide opgedoekt.

In 1958 wordt het Medisch Pedagogisch Instituut "Maria ter Engelen" vanuit het klooster opgericht, een instelling voor opvoeding en onderwijs aan 'abnormale en onopvoedbare kinderen'. Dit gaat samen met de verkoop van de kloosterboerderij (1957) en de stopzetting van het weeshuis. Inwijding van de nieuwe gebouwen in 1959 zie inwijdingssteen.

In 1961 telt de gemeente Klerken nog 1848 inwoners. Deze bevolkingsdaling tegenover het jaar 1920 wordt grotendeels verklaard door de afscheiding van het Houthulstse grondgebied in 1928. In 1976 zijn er 1746 en in 2003 1877 inwoners.

RUIMTELIJKE STRUCTUUR EN BOUWKUNDIG ERFGOED

Het tracé van de als landschap beschermde  Steenstraat (deels beschermd als landschap bij M.B. van 28/07/1992) op de grens met Esen (Diksmuide) gaat terug op een secundaire Romeinse weg (diverticulum) van de grote Romeinse weg van Boulogne-sur-Mer naar Keulen. De kasseiweg stijgt vanuit de Handzamevallei (ten oosten van Klerken) naar de kouter van Klerken (Houthulst), met een hoogteverschil van 25 meter. De huidige gekasseide aanleg dateert vermoedelijk uit de 19de eeuw: mogelijk wordt circa 1859 de Steenstraat - ook dit gedeelte - gekasseid. Tevens wordt deze weg gemarkeerd door een aantal kapelletjes, in oorsprong daterend uit de tweede helft van de 19de eeuw, doch heropgebouwd in de jaren 1920.

Door zijn ligging in het frontgebied wordt de dorpskern van Klerken tijdens de Eerste Wereldoorlog volledig vernield. Het bouwkundig erfgoed wordt er dan ook getypeerd door de typische wederopbouwarchitectuur van de jaren 1920, gebaseerd op de lokale baksteenarchitectuur. Op vandaag zijn hiervoor de geelbakstenen Sint-Laurentiuskerk en de pastorie het meest markerend. De kerk is opgevat als een hallenkerk, met vierkante westtoren, en met markerende spitsboogvensters. De imposante vrijstaande pastorie van twee bouwlagen wordt gekenmerkt door venstertraveeën en een rondboogdeur met sierlijk uitgewerkt bovenlicht. Ook een aantal bescheiden hoeves zijn markerend voor de wederopbouwperiode, aansluitend bij het langgestrekte type (zie onder meer Ooievaarstraat nummer 2 A, Torhoutstraat nummer 5), of met losstaande bestanddelen (zie Steenstraat nummer 38 en Molenweg nummer 2, telkens met een bewaarde 19de-eeuwse kern).

Ook het oorlogsgedenkteken ter hoogte van de kerk, naar ontwerp van Antoon Van Parys en ingehuldigd in 1924 op initiatief van het Verbond der Vlaamse Oudstrijders (V.O.S.) herinnert aan de Eerste Wereldoorlog. De tijdens de Eerste Wereldoorlog deels vernietigde "Vandemoorteles molen" (zie  Molenweg nummer 10), gelegen op het hoogste punt van Klerken, wordt ook vredesmolen genoemd. Ter hoogte van de Steenstraat (zie Steenstraat zonder nummer, ter hoogte van nummer 38) is een betonnen fundering van Duits kanon uit de Eerste Wereldoorlog bewaard, voorts op grondgebied Klerken één bewaarde Duitse betonconstructie uit de Eerste Wereldoorlog (zie Zarrenstraat zonder nummer).

Het klooster en het gesticht toegewijd aan Sint-Vincentius à Paulo wordt in de jaren 1950-1960 drastisch aangepast met modernistische inslag, met een belangrijk accent door het groot glasraam van de kapel (zie Dorpsstraat nummers 2-4).

De kleine gehuchten, zoals "Hoogkwartier" en "Pierkenshoek" (ten noorden van de Jonkershovestraat en de Schoolstraat, op de grens van Klerken en Houthulst) worden gekenmerkt door vrijstaande kleine (boeren)arbeidershuizen uit de jaren 1920. De benaming "Pierkenshoek" houdt verband met de leurders, 'pierders' of 'piereleurders' die in dit en andere gehuchten aan de boskant woonden.

Ook de beelden van de Klerkense beeldhouwer Henri Covemaeker (1914-1989) "De Seizoenarbeider", "De Smid", "De Zaaier" en "De Spellewerkster" (1968) verwijzen naar voorheem belangrijke plaatselijke beroepen. Ook straatnamen als Seizoenwerkersstraat verwijzen naar de vele arbeiders te Klerken die als seizoenswerkers gingen meehelpen aan de oogst in Frankrijk en de hoppepluk in Poperinge.

Vanuit landschappelijk oogpunt wordt Klerken gemarkeerd als het 'dorp op de heuvel', vanwege zijn ligging op de 'rug van Westrozebeke' (heuvelrug Geluveld-Staden-Klerken). Dit bepaalt ook de strategische ligging van Klerken tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het "Akkerlandschap van Klerken" is in de landschapsatlas opgenomen als relictzone.

  • Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg West-Vlaanderen, Cel Monumenten en Landschappen, archief nr. 1483 (Molenweg nr. 10).
  • Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg West-Vlaanderen, Cel Monumenten en Landschappen, fotoarchief.
  • Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg, Monumenten en Landschappen, Landschapsatlas, 2001, OC GIS-Vlaanderen.
  • BERINGS G., Het oude land aan de rand van het vroeg-middeleeuws overstromingsgebied van de Noordzee, Gent, 1985.
  • DE VOS-STOCKMAN A., ROOSE B., Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen, Provincie West-Vlaanderen, Kanton Diksmuide, Brussel, 1973.
  • DECLERK P., 't Is oorlog, pastoor! Het oorlogsdagboek van pastoor Edmond Denys uit Klerken, 1914, Koksijde, 2001.
  • DELEPIERE A.-M., HUYS M., De Westhoek en "De Groote Oorlog": restanten, toeristen en de officiële erkenning, in Monumenten en Landschappen, jg. 14, nr. 4, Brussel, 1995, p. 50-63.
  • DE MEYER M., DEMEYERE F., De inventarisatie van de gemeente Houthulst (prov. West-Vlaanderen); www.monument.vlaanderen.be/cai/nl/publicaties/cai-rapport13.pdf (raadpleging op 24.01.2006)
  • DESMYTTERE J., Klerken, het dorp op de heuvel, s.l., 1954.
  • DESMYTTERE J., Herdenking 80 jaar bevrijding van Klerken en zijn molen, in Werkgroep West-Vlaamse Molens, jg. 14, nr. 4, 1998, p. 175-177.
  • GESQUIERE G., De geschiedenis van Werken, Klerken, Esen, Woumen en Vladslo voor 1550. Een inleidende studie, onuitgegeven oefening KULAK, academiejaar 1979-1980.
  • HAELEWYN R., Oostenrijkse wegen in West-Vlaanderen, Brugge, 1971, p. 17-18, 43.
  • JACOBS M., In het spoor van '14-'18, Sint-Andries, 1994.
  • JACOBS M., Zij, die vielen als helden... Inventaris van de oorlogsgedenktekens van de twee wereldoorlogen in West-Vlaanderen. Deel 2, Brugge, 1995.
  • JANSSEN J., Klerken in de "gôen ouden tijd", uitgave in eigen beheer, 1964.
  • LESAGE X., Elementen van de landschapsgeschiedenis van het huidige "Houthulst", in Bijdrage tot de geschiedenis van Houthulst. Van 19de-eeuwse parochiestichting tot gemeente (1928), Brussel, 1988, p. 5-19.
  • LESAGE X., SCHACHT J. e.a., Houthulst als zelfstandige gemeente, in Bijdrage tot de geschiedenis van Houthulst. Van 19de-eeuwse parochiestichting tot gemeente (1928), Brussel, 1988, p. 57-63.
  • NEYENS J., De buurtspoorwegen in de provincie West-Vlaanderen 1885-1967, Lier, 1980.
  • NOTEBAERT A., NEUMANN C. e.a, Inventaris van het archief van de Dienst der Verwoeste Gewesten, Algemeen Rijksarchief, Brussel, 1986.
  • PRIEM V., Kastelen en landhuizen in de Westhoek, Deel 2, Ieper, 1998.
  • ROOSE B., Repertorium van bronnen voor Kunst- en Cultuurgeschiedenis in het archief van de provincie West-Vlaanderen (3 de afdeling) 1817-1879, Brussel, 2001.
  • TANGHE G.F., Parochieboek van Ichteghem, Couckelaere, Wercken, Bouvenkercke, Clercken, Thourout, Brugge, 1863.
  • TACK G., VAN DEN BREMPT P. e.a., Bossen van Vlaanderen. Een historische ecologie, Leuven, 1993.
  • VANNESTE D., Het verbazende verhaal van het Klooster van Klerken, Oostkamp, 2004.
  • VERHULST A., Landschap en landbouw in middeleeuws Vlaanderen, Brussel, 1995, p. 110-111.
  • VERSCHUREN R., Houthulst in oorlog en verzet, in Bijdrage tot de geschiedenis van Houthulst. Van 19de-eeuwse parochiestichting tot gemeente (1928), Brussel, 1988, p. 45-56.
  • www.arch.be
  • www.houthulst.be

Bron: MISSIAEN H. & VANNESTE P. met medewerking van GHERARDTS F. 2006: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Houthulst, Deelgemeenten Jonkershove, Klerken en Merkem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL24, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Vanneste, Pol; Missiaen, Halewijn
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Klerken [online], https://id.erfgoed.net/themas/14657 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.