Geografisch thema

Nieuwkapelle

ID
14633
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14633

Beschrijving

Nieuwkapelle is een deelgemeente van Diksmuide, met 411 inwoners en een oppervlakte van circa 785 hectare (gegevens stad Diksmuide 2003). Het kleine landbouw- (voornamelijk op veeteelt gericht) en woondorp wordt door de Oude Zeedijk opgesplitst in Oudlandpolders en Middellandpolders.
In 1971 (eerste fusie) worden Nieuwkapelle, Oudekapelle en Sint-Jacobskapelle omgevormd tot de fusiegemeente Driekapellen waarvan Nieuwkapelle de kerngemeente vormde. In 1977 komt de huidige fusiegemeente Diksmuide tot stand door het samengaan van Beerst, Diksmuide, Driekapellen, Leke, Vladslo, Woumen en Pervijze.

Nieuwkapelle is gelegen in het noordwesten van West-Vlaanderen aan de linkeroever van de IJzer (een inham in het zuidelijk grondgebied van Nieuwkapelle behoort tot de gemeente Merkem, Houthulst). Omliggende gemeenten zijn: Lampernisse ten noordwesten, Oudekapelle ten noordoosten, Sint-Jacobskapelle en Woumen ten oosten, Merkem (Houthulst) ten zuidoosten, Reninge (Lo-Reninge) ten zuiden en Lo (Lo-Reninge) ten westen. Gelegen op 8 kilometer ten zuidwesten van Diksmuide en 4,5 kilometer ten oosten van Lo.

De belangrijkste verkeersader is de IJzer aan de oostgrens (voor de eerste vermelding en de etymologie wordt verwezen naar de stadsinleiding onder Diksmuide).
Een aantal kleine waterlopen zorgen voor de afwatering van het poldergebied: onder meer de Slopgatvaart, voor het eerst vermeld in 1836 als "slopgatvaert", de Grote Beverdijk, eerste vermelding als "beverdijck vaert" in 1699, de Duikervaart (ook te Oudekapelle), voor het eerst vermeld in 1621-1638 als "Duyckersvaert", de Aardenvaart, voor het eerst vermeld als "Aerdevaerd" in 1841, de Vlavaart of Bertegatvaart, voor het eerst vermeld in 1621-1638 als "Vlavaert of Bertegat", het Sint-Jacobsleed voor het eerst vermeld in 1621-1638 als "St. Jacobsleed".

Ontstaan van het landschap en ontginningsgeschiedenis

Nieuwkapelle behoort tot de Polderstreek, het grootste deel ten westen tot het Oudland, en een kleiner deel ten oosten tot het Middelland.
Gemeenschappelijk voor de bodem van het Oudland en het Middelland zijn de mariene sedimenten van de duinkerketransgressie van de 3de tot de 8ste eeuw (zand en klei), waaronder veen (Holoceen). De bovenste bodemlaag van het Middelland wordt gevormd door de mariene sedimenten van de duinkerketransgressie van de 11de eeuw (hoofdzakelijk klei).

De huidige kustvlakte is het resultaat van de stijgende zeespiegel in de Holocene periode, die 10.000 jaar geleden begint met het afsmelten van het ijs van de laatste ijstijd. Hierbij wordt boven het toen bestaande valleivormige Pleistocene oppervlak sediment afgezet in een getijdengebied. In het zeewaartse gebied wordt zand afgezet, in het centraal gebied klei afgewisseld met veen, in het uiterst landinwaartse gebied enkel veen. Het centrale gebied - waarin Nieuwkapelle ligt - wordt in de ondergrond ook gekenmerkt door de vroegere loop van de IJzer. In dit gebied komen in de loop van de opvullingsgeschiedenis regelmatig verlandingsfases voor, dit vanaf ongeveer 7500 jaar geleden waardoor zoetwatermoerassen ontstaan waarin veen accumuleert. Gedurende 2000 à zelfs 3000 jaar ontstaat op deze manier 'oppervlakteveen' ( 1,5 tot 2,5 meter dik).
Rond ongeveer 2000 jaar geleden komt de veengroei tot een einde door overstroming en ca. 1500 jaar geleden is het gehele gebied opnieuw omgevormd tot waddengebied met zandwad en slikken, doorsneden door getijdengeulen. Deze getijdengeulen eroderen de onderliggende sedimenten en worden met zand opgevuld. De ontwikkeling van dit waddengebied bovenop het veen is zeker geen catastrofale overstroming, maar gebeurt geleidelijk aan in landinwaartse richting. Het is dan ook goed mogelijk dat grote delen van het gebied reeds toegankelijk zijn tijdens de Romeinse periode (2de-3de eeuw na Christus). De bewoningsmogelijkheden liggen op de hoog opgeslibde zandafzettingen. Archeologisch onderzoek - de vondsten zijn schaars daar de meeste sporen overdekt zijn door een dik pakket klei en zand - laat vermoeden dat het gebied toch vrij dicht bewoond was. Mogelijk wordt er in deze periode naast veeteelt en veenwinning ook aan zoutwinning gedaan.

De geleidelijke ontginning van dit schorrengebied (na de duinkerketransgressie van de 3de tot de 8ste eeuw) gebeurt vanuit de aangrenzende, reeds bewoonde zandleemstreek (Alveringem, Wulveringem, Vinkem, Fortem). Aanvankelijk gaat het om tijdelijke vestigingen (schaapsdriften), maar geleidelijk aan ontstaan op zandige opduikingen vaste bewoningskernen, dit ten gevolge van verdere ontzilting en ontwatering van het gebied (eerste vermelding van Lampernisse in 857).

Alnaargelang de periode waarin de slikken evolueren tot schorren, onderscheidt men in de westelijke kustvlakte het Oudland, het Middelland en het Nieuwland. Het Oudland (de gebieden ten westen van de Oude Zeedijk, het grootste deel van het grondgebied van Nieuwkapelle) wordt vermoedelijk reeds in de 10de eeuw door de Oude Zeedijk beschermd. Deze preventieve dijk tegen de instroom van zout- en brakwater vanuit de IJzergeul in landbouwgebieden, loopt van noordwest naar zuidoost van Oostduinkerke (Koksijde) over Avekapelle (Alveringem), Lampernisse (Diksmuide), Oudekapelle (Diksmuide) en Nieuwkapelle (Diksmuide) tot Lo (Lo-Reninge). Vermoedelijk damt men eerst de gevaarlijkste kreken af, waarna deze kleine dammen geleidelijk aan met elkaar worden verbonden. Dit verklaart het kronkelend karakter van deze dijk.

De schorre ten oosten van deze dijk, behorend tot het Middelland (kleiner deel van Nieuwkapelle), groeit verder aan en slibt op. Toch bevindt zich in dit gebied op toenmalig grondgebied van Esen tussen Pervijze en Diksmuide reeds rond de 10de eeuw een uitgestrekt slikken- en schorrengebied (vermeld als "Birkla", zie onder dorpsinleiding Pervijze), uitermate geschikt voor schapenteelt.

Elfde eeuw

1066: stichting van de heerlijkheid "'t Vrije van Rijsel" door een schenking van gronden door Boudewijn V, graaf van Vlaanderen, aan het kapittel van de Collegiale Sint-Pieterskerk van Rijsel. Deze heerlijkheid strekt zich uit aan de westelijke oever van de IJzer en omvat onder meer delen van de huidige dorpen Stuivekenskerke, Kaaskerke, Oudekapelle, Nieuwkapelle en Sint-Jacobskapelle (Diksmuide). Deze contribuante heerlijkheid is zoals nog een dertiental andere heerlijkheden in de kasselrij Veurne-Ambacht een zelfstandige heerlijkheid die tot de "Generaliteit van de Acht Parochies" behoort en alsdusdanig buiten de jurisdictie van Veurne-Ambacht valt. Voorts op het huidige grondgebied de heerlijkheid Nieuwkapelle, die als leenhof gehouden is van het prinselijk leenhof van de Burg van Veurne.

Nieuwkapelle ressorteert onder de kasselrij Veurne-Ambacht, meer bepaald de zuid-vierschaar. Nieuwkapelle behoort tot de Noordwatering van Veurne-Ambacht, een instelling die reeds in het laatste kwart van de 12de eeuw wordt vermeld. Het oppertoezicht van deze watering behoort toe aan de schepenbank van de kasselrij Veurne-Ambacht, terwijl het bestuur wordt waargenomen door de abten van Ter Duinen (Koksijde), Sint-Niklaas (Veurne), Lo en Eversham. De wateringen staan in voor de afwatering van de polders via een stelsel van kanalen met sluizen en dammen.

Twaalfde eeuw

Door de inpoldering van de Middellandpolders (onder meer Nieuwkapelle ten oosten van de Oude Zeedijk) vanaf de eerste helft van de 12de eeuw - dit na de duinkerketransgressie van de 11de eeuw en de bedijking van de IJzermonding - ontstaan nieuwe bewoningsgebieden die voor de eredienst te ver van een moederparochie gelegen zijn. In de 12de en 13de eeuw gaat men dan ook over tot het stichten van nieuwe parochies ten oosten van de Oude Zeedijk zoals onder meer Sint-Jacobskapelle, Oudekapelle en Nieuwkapelle. Het suffix 'kerke' of 'kapelle’ wijst dan ook op een jongere stichting vanaf de 12de eeuw. De eigenlijke dorpskern van Nieuwkapelle is evenwel op een paar honderd meter ten westen van de Oude Zeedijk gelegen.

Het gebied van Nieuwkapelle - deels gelegen in de Oudlandpolders en deels in de Nieuwlandpolders - is mogelijk reeds in de 12de eeuw gewonnen vanuit de Sint-Pietersabdij van Lo (Lo-Reninge). Mogelijk sticht deze abdij een proosdij te Nieuwkapelle die volgens bepaalde literatuur mogelijk te identificeren is als de abdijhoeve "Rood Huis". Het is echter waarschijnlijker dat het "Rood Huis" een hoeve van de abdij van Clairmarais (Noord-Frankrijk) was (dit is zeker het geval in de 18de eeuw).
Alleszins zijn meerdere eigendommen te Nieuwkapelle vermeld in het cartularium van de Sint-Pietersabdij van Lo. Ook het patronaatsrecht van de kerk - niet toevallig toegewijd aan Sint-Pieter - behoorde toe aan de genoemde abdij.

Dertiende eeuw en veertiende eeuw

1222: eerste vermelding van de parochie Nieuwkapelle als "Nova Ecclesia" in verband met een twist tussen het kapittel van Lo en de parochianen, in 1231 "Nova Capella". Vanaf 1266 "Nueve Capiele" of varianten daarop. In 1401 "Niewercapelle", in 1723 "Nieuwcapelle". In 1915 komt de huidige schrijfwijze tot stand. De benaming 'Nieuwkapelle' ontstond wellicht om het onderscheid te maken met het eerder gestichte en nabijgelegen “capella” reeds vermeld in 1183 en in 1222 (of 1228) genoemd als 'Oudekapelle'.

Tijdens de 13de een 14de eeuw worden tal van boerderijen ingeplant op de lager gelegen komgronden. Ze worden verlaten tijdens de economische recessie in de 14de en 15de eeuw, maar hun aftekening, zeker van de walgracht, blijft herkenbaar in het landschap.
De abdijhoeve "Rood Huis" met een merkwaardige toegangspoort van 1604 gaat blijkens archeologische prospectie terug op een site van laat-middeleeuwse bewoning, meer bepaald het type hoeve-uitbating omgeven door een walgracht, in eigendom van welstellende boeren of instellingen.

De repressie na de slag bij Kassel en de economische crisis hebben een serieuze impact gehad op de verspreidingsgeschiedenis van de landbouwuitbatingen.
De steeds aangroeiende bevolking had ervoor gezorgd dat ook minder geschikte gronden werden aangewend voor landbouw. Wanneer de conjunctuur omslaat, verdwijnen deze landbouwuitbatingen natuurlijk het eerst. Deze relicten van de in de 14de eeuw verlaten sites zijn nog zeer goed te zien in het huidige landschap.

In de literatuur zijn weinig gegevens bekend over de Sint-Petruskerk. Mogelijk ontstaat de kerk uit een Romaanse kapel van de 11de of 12de eeuw (volgens literatuur is een Romaans gedeelte nog bewaard voor de oorlog). De vooroorlogse hallenkerk zou teruggaan op de 14de eeuw.

Vijftiende eeuw

In de vijftiende eeuw gaat de heerlijkheid Nieuwkapelle over naar de familie de Visch, de oudst bekende heer is Jan de Visch (gestorven in 1418). Eén van deze heren is van 1417 tot 1447 proost van het Onze-Lieve-Vrouwkapittel in Brugge, en wordt begraven in het koor van die kerk.
Onder impuls van de heer Jacobus de Visch wordt in 1423-1424 de toren van de Sint-Pieterskerk gebouwd, zie koperen plaat in de vernielde vooroorlogse kerk. Enkele jaren tevoren (1420) stond deze heer reeds in voor de uitbreiding van het kerkje van Sint-Jacobskapelle.

In de tweede helft van de 15de eeuw komt de heerlijkheid Nieuwkapelle via huwelijk in het bezit van Wouter van Halewijn, grootbaljuw van Brugge. De familie Tack - hun geschiedenis gaat minimaal terug tot 1471 - levert de keurheren en de schepenen van de heerlijkheid.

Zestiende eeuw

Leden van de familie Tack bewonen in de 16de eeuw de hoeve "Rood Huis" , toebehorend aan de abdij van Clairmarais en het zogenaamde "Spaanse Hof" (mogelijk te situeren aan de westzijde van de Oude Zeedijk, vernietigd tijdens de Eerste Wereldoorlog).

Na de afschaffing van het bisdom Terwaan en de herindeling van de bisdommen in 1559 wordt Nieuwkapelle ingedeeld bij het bisdom van Ieper.

In de 16de eeuw wordt de hele streek getroffen door een verzwakte economische toestand en godsdiensttroebelen. Nieuwkapelle wordt net als de meeste dorpen in de Westhoek in 1565-1566 geteisterd door de geuzen en de beeldenstormers.
Na de herovering van de kasselrij Veurne door de Spaanse landvoogd Alexander Farnese (1583), vindt een algemene uittocht van protestantsgezinden plaats naar Engeland, Duitsland en de Noordelijke Nederlanden. Circa 1584-1585 is het dorp nagenoeg volledig ontvolkt. De Spaanse troepen leggen in 1584-1591 een verdedigingslinie ten westen van de IJzer en de Ieperlee aan om het achterliggende poldergebied te vrijwaren van de plundertochten van de hervormingsgezinden vanuit Oostende. Als onderdeel van deze antipenetratielijn wordt ten noorden van de samenvloeiing van de IJzer en de Ieperlee een klein vierkant sperfort opgericht, de voorloper van het latere "fort de Cnocke" (op grondgebied Lo-Reninge en Houthulst, dicht bij Nieuwkapelle en Oudekapelle). Ook ter hoogte van Schoorbakke (grens Pervijze en Schore, Middelkerke) wordt in 1586 een klein fort opgetrokken.

In de 16de en 17de eeuw komt de heerlijkheid Nieuwkapelle in bezit van de familie de Montmorency, en nadien van Filips de Merode, graaf van Middelburg (17de eeuw).

Zeventiende eeuw

Na de verovering van Oostende in 1604 verliest de verdedigingslinie ter hoogte van IJzer en Ieperlee haar belang. Het sperfort "de Cnocke" blijft evenwel samen met nog drie andere forten behouden, dit in tegenstelling tot het fort van Schoorbakke.
In 1604 wordt de * toegangspoort van de hoeve "Rood Huis" gebouwd.

In de eerste helft van de 17de eeuw kent de kasselrij Veurne (waartoe Nieuwkapelle behoort) een hoogconjunctuur. Vanaf circa 1635 (oorlogsverklaring van Frankrijk aan Spanje) en vooral vanaf de inname van Veurne in 1646 komt een einde aan deze bloeiperiode. Het "fort de Cnocke" wint opnieuw aan strategisch belang. Deze eerste fase van oorlogsgeweld wordt afgesloten in 1659 (Vrede van de Pyreneeën).

Het regime van Lodewijk XIV (1661-1715) wordt gekenmerkt door vijf opeenvolgende oorlogen waaronder de Zuidelijke Nederlanden en in het bijzonder de kasselrij Veurne meestal zwaar te lijden hebben.
In 1668 (Vrede van Aken) komt de kasselrij Veurne opnieuw onder Frans bewind. Lodewijk XIV laat de noordgrens van zijn rijk (de IJzer vormt de grens tussen de kasselrij Veurne en het Brugse Vrije, en dus ook van het bezette gebied) versterken door Vauban met de aanleg van een dubbele verdedigingslinie, de zogenaamde 'pré-carré'. Het "fort de Cnocke" wordt omwille van zijn uitzonderlijk strategisch belang vanaf 1678 verder uitgebouwd naar ontwerp van Vauban. In 1696 richten de Spanjaarden ter hoogte van Schoorbakke (Pervijze op grens met Schore, Middelkerke) een fort op als bruggenhoofd tegen de Fransen. Deze oorlogen gaan opnieuw gepaard met een ontvolking van de streek.

Achttiende eeuw

De Spaanse Successieoorlog teistert de kasselrij Veurne-Ambacht van 1706 tot 1713. Bij de Vrede van Utrecht (1713) doet Frankrijk afstand van de kasselrij Veurne ten voordele van de Oostenrijkse Nederlanden. Het "fort de Cnocke" wordt samen met de steden Veurne en Ieper opgenomen in de 'Bareelversterking' tegen het Franse koninkrijk. Na het midden van de 18de eeuw verliezen deze versterkingen echter geleidelijk aan hun betekenis: in 1781 geeft Jozef II de opdracht het "fort de Cnocke" te slopen.

Op de Ferrariskaart van 1770-1778 is Nieuwkapelle aangeduid als één van de grotere dorpen halfweg tussen de stadjes Diksmuide en Lo. Ruime dorpskern met aaneengesloten bebouwing langs de huidige (toen doodlopende) Smissestraat/ Lepelstraat. Pleinvormige uitbouw tegenover de kerk (het huidige Sint-Pietersplein, ter hoogte van de Lostraat).

Aan de westzijde van de Oude Zeedijk (Oudlandpolders) zijn op genoemde kaart enkele belangrijke omwalde hoevesites met opperhof-/ neerhofstructuur aangegeven, mogelijk zou ook de belangrijke hoeve "Spaans hof" - vernietigd tijdens de Eerste Wereldoorlog - hier te situeren zijn. Deze sites zijn nog aangeduid op de kaart van het Militair Cartografisch Instituut van 1911, doch worden na de oorlog niet heropgebouwd.

In de Franse periode wordt de hoeve " 't Noordhof", als eigendom van de Noord-Franse abdij van Clairmarais, aangeslagen en openbaar verkocht. Wellicht kan deze hoeve in verband gebracht worden met de historische hoeve het "Rood Huis"  die gelegen is op het gehucht Noordhoek (zie stafkaart).

Negentiende eeuw

Vanaf 1801 ressorteert Nieuwkapelle onder het bisdom Gent.

Rond de eeuwwisseling zijn er te Nieuwkapelle twee molens (de zogenaamde "Sprerynckmolen" en de "Olifantmolen" cf. aanduiding op de kaarten van het Militair Cartografisch Instituut van 1883 en 1911), een steenbakkerij en een brouwerij.

Vanaf 1834 komt Nieuwkapelle onder het bisdom Brugge. Kerkelijk behoort sinds 1839 ook een deel van Merkem (Houhulst) bij de parochie Nieuwkapelle. In de periode 1770-1810 ressorteerde reeds een deel van Woumen, en sinds 1715 een deel van Reninge (Fort van Knokke, Lo-Reninge) onder genoemde parochie. Deze parochie staat tevens in voor het zieleheil van de schippers op de IJzer.

In 1849 aanleg rijksweg Brugge-Torhout-Diksmuide over Oudekapelle en Nieuwkapelle naar Lo (gebetonneerd in 1939).

Naast een veemarkt in de herfst wordt er sinds 1852 twee maal per jaar een paardenmarkt gehouden. Door arduinen paaltjes op het Sint-Pietersplein worden repen gestoken om de veulens vast te maken. De verkoop wordt beklonken in één van de 10 herbergen. Door concurrentie met Lo (Lo-Reninge) kwijnt de paardenmarkt echter weg.

In 1850-1863 wordt de kerk hersteld en vergroot. De apsis wordt herbouwd en de bedaking wordt vernieuwd, dit naar ontwerp van provinciaal architect P. Buyck (Brugge).

In 1879 beveelt het bisdom dat elke parochie een eigen school moet hebben. Daarop wordt in de tuin van de burgemeester een school gebouwd, mogelijk gelijk te stellen met de locatie van de school uit de wederopbouwperiode aan de Groignestraat nummer 6. Na de oprichting van een vrije meisjesschool aan de Nieuwstraat (huidige Nieuwkapellestraat) in 1884, wordt de jongensklas een gemeenteschool. Na de Eerste Wereldoorlog wordt door de Dienst der Verwoeste Gewesten zowel voor de wederopbouw van de gemeentelijke jongensschool als voor die van de aangenomen meisjesschool subsidie gegeven.

Nieuwkapelle kent zijn hoogste bevolkingscijfer in 1875 met 763 inwoners. In de 20ste eeuw loopt het bevolkingsaantal terug onder meer vanwege de mechanisatie van de landbouw.

Twintigste eeuw
Eerste Wereldoorlog (zie ook De Eerste Wereldoorlog en het IJzerfront onder de algemene inleiding)

Na de "Slag aan de IJzer" (oktober 1914) volgt een vier jaar lange stellingenoorlog. De Belgische verdedigingslinie volgt vanaf Nieuwpoort de spoorweg Nieuwpoort-Diksmuide tot ongeveer ter hoogte van het gehucht Oud-Stuivekenskerke (Stuivekenskerke, Diksmuide), loopt daarna zuidoostwaarts over Kaaskerke (Diksmuide) om bij kilometerpaal 16 op de IJzer aan te sluiten. Ten zuidwesten daarvan volgt het front de IJzer over Sint-Jacobskapelle, Oudekapelle en Nieuwkapelle, om aan het Fort de Knokke (Lo-Reninge/ Houthulst) het kanaal IJzer-Ieper te volgen.

Op 21 oktober 1914 kunnen de Belgen hun front inkorten tot aan het Fort de Cnocke, net ten zuiden van Nieuwkapelle. Vanaf het fort tot aan Bikschote (Langemark) nemen de Franse troepen de verdediging van het kanaal IJzer-Ieper over.

In 1915 zware Duitse beschietingen van Nieuwkapelle. Hierbij worden de 14de-eeuwse kerk en heel wat huizen in het dorpscentrum vernield. De "verscheidene altaren, talrijke schilderijen, een merkwaardig meubilair en een bekend orgel" gaan hierbij verloren. De meeste inwoners vluchten dan ook reeds in 1915 naar Lo. Degenen die nog bleven, moeten het dorp in 1917 ontvluchten.

De tweede Belgische linie loopt door het dorp (zie kaart frontlinies). De dorpelingen vluchten naar Lo en later naar Frankrijk. De eerste Belgische linie loopt langs de westelijke IJzerdijk. Daar is het landhuis "Villa Marietta" gelegen waar de 78-jarige douairière Favarger de la Faverge, beter bekend als Madame Tack (afstammeling van hoger genoemde familie Tack) woonde. Ze bevoorraadt de soldaten in de loopgraven op een ezel van sigaretten en voedsel. "Maman Tack" voor de soldaten bleef in haar huis - gelegen in de frontlinie - tot het onbewoonbaar werd in 1917. Het circa 1870 opgetrokken landhuis wordt na de Eerste Wereldoorlog grondig hersteld of getrouw gereconstrueerd (het is niet duidelijk hoe zwaar de oorlogsschade was). Haar graf is bewaard op het kerkhof.

Op het grondgebied van Nieuwkapelle zijn dan ook heel wat Belgische militaire constructies gelegen achter de eerste of tweede verdedigingslinie bewaard. Na de Eerste Wereldoorlog worden ook subsidies gegeven voor het opruimen van bunkers.

Wederopbouwperiode

Vanaf 1919 wordt Nieuwkapelle heropgebouwd. Aanvankelijk worden noodwoningen of barakken van het Koning Albertfonds gebouwd (dossier 1919-1923 Archief Dienst der Verwoeste Gewesten), dit onder meer voor de pastorie, de meisjes- en de jongensschool. Er werden ook semi-definitieve woningen gebouwd.

De huizenrij ter hoogte van de kerk - onderbroken door toegang naar het kerkportaal - wordt na de Eerste Wereldoorlog niet heropgebouwd (zie aanleg- en rooilijnenplan) waardoor de gehele kerk en niet enkel de toren beeldbepalend wordt.

Architect Antoine Dugardyn (Brugge) drukt zijn stempel op de wederopbouw, meer bepaald door de realisatie van de Sint-Petruskerk, de pastorie en de scholen (gemeenteschool voor jongens en gemeenteschool voor meisjes). In 1924 wijding van de nieuwe schoollokalen en van de heropgebouwde kerk. Nieuwkapelle krijgt ook na de oorlog geen gemeentehuis. Gemeenteraad en schepencollege vonden plaats in een lokaal 'bezijden' de herberg "het gemeentehuis".

Heel wat arbeidershuizen worden als samenstellen door een zelfde bedrijf heropgebouwd, dit soms naar ontwerp van architect Antoine Dugardyn (Brugge) en soms in opdracht van het 'weldadigheidsbureel'.

De meeste hoeves worden heropgebouwd na de oorlog. De  historische hoeve "Rood huis" wordt niet vernietigd tijdens de Eerste Wereldoorlog, alhoewel ze heel dicht bij het front lag.

Landschappelijk en bouwkundig erfgoed

Door zijn ligging in het frontgebied wordt Nieuwkapelle tijdens de Eerste Wereldoorlog volledig vernield. Het bouwkundig erfgoed wordt er dan ook volledig getypeerd door de typische wederopbouwarchitectuur van de jaren 1920, geïnspireerd op de lokale baksteenarchitectuur.

De dorpskom van Nieuwkapelle is gelegen aan de weg Oudekapelle-Lo (een deel van de rijksweg Brugge-Torhout-Diksmuide over Oudekapelle naar Lo) die in 1849 werd aangelegd (gebetonneerd in 1939). Deze weg is eigenlijk de rechttrekking van de oude kronkelende weg tussen Oudekapelle en Nieuwekapelle zie Ferrariskaart (1770-1778). Het tracé van de oude weg bleef wel bewaard in de Groignestraat en de Hazewindstraat.

De dorpskern van Nieuwkapelle - het grootste dorp van de voormalige fusiegemeente Driekapellen - wordt getypeerd door een aaneengesloten bebouwing van burgerhuizen (voornamelijk aan de Lostraat en de Nieuwkapellestraat) en van (boeren)arbeidershuizen (voornamelijk aan de Lepelstraat, de Smissestraat en het Sint-Pietersplein). Genoemde straten worden tevens gemarkeerd door een wisselend zicht op de toren van de in de jaren 1920 heropgebouwde Sint-Petruskerk en het beboomde kerkhof.

De historische hoeve "Rood huis" wordt niet vernietigd tijdens de Eerste Wereldoorlog, alhoewel ze heel dicht bij het front lag. Ze vormt dan ook samen met de bewaarde 18de-eeuwse hoeves te Reninge (Lo-Reninge) één van de oudst bewaarde hoeves in de frontstreek. Het boerenhuis, de ingangspoort (jaarsteen "1604") en de schuur zijn beschermd als monument bij M.B. van 23.02.1983. Het geheel van de hoeve en de omgeving met inbegrip van de omwalling zijn beschermd als dorpsgezicht bij M.B. van 23.02.1983.

De Oude Zeedijk en de Knokkestraat (van de Oude Zeedijk naar het Fort de Cnocke) worden getypeerd door kleine boerenarbeidershuizen en kapelletjes. Sommige van die kapelletjes zijn voor het eerst aangeduid op de kaarten van het Militair Cartografische Instituut van 1861 of 1883, andere zijn pas gebouwd na de Eerste Wereldoorlog.

De bewaarde wegwijzers, vermoedelijk opgericht tijdens de Tweede Wereldoorlog, typeren het open poldergebied ten westen van de IJzer.

  • Rijksarchief Brugge, Frans Fonds, Plakbrieven bundel 624 (Leiedepartement), plakbrief nr. 32 (5).
  • Stadsarchief Diksmuide, Bestand wederopbouw Diksmuide na 1914-1918, aanleg- en rooilijnenplan Vladslo (niet genummerd).
  • BECUWE F., De oorlogen van Lodewijk XIV en hun weerslag voor Veurne-Ambacht, in De Gidsenkring, nr. 3, jg. 23, 1985, p. 23-40.
  • CARNIER M., Bidplaatsen en parochies in het bisdom Terwaan, Brussel, 1999.
  • DEMOEN H., Het Diksmuidse van toen, Een verzameling beknopte historische gegevens, aangevuld met historische foto's en prentbriefkaarten, Brugge, 1984, p. 104-109.
  • GYSEL A., De Grote Oorlog van Arthur L. Pasquier. Veldnotities 1914-1919 van een Waal in de Westhoek, Gent, 1999, p. 187-188.
  • HEINDRYCX J., Wedstrijd ingericht onder de gemeenten van de arrondissementen Veurne en Diksmuide, Nieuwkapelle, s.l., 1952.
  • JACOBS M., Zij die vielen als helden… Inventaris van de oorlogsgedenktekens van de twee wereldoorlogen in West-Vlaanderen, Deel 2, Brugge, 1996.
  • Nieuwkapelle, het hart van de IJzerstreek, in Curiosa, jg. 36, n° 353, 1998, p. 17-21.
  • NOTEBAERT A., NEUMANN C. e.a., Inventaris van het archief van de Dienst der Verwoeste Gewesten, Algemeen Rijksarchief, Brussel, 1986.
  • VERHAEGHE F., Monumentale toegangspoort bij de hoeve het "Rood Huis" (nota i.v.m. archeologische prospectie).

Bron: MISSIAEN H. & VANNESTE P. met medewerking van GHERARDTS F. & SCHEIR O. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Diksmuide, Deel I: Deelgemeenten Diksmuide, Beerst, Esen, Kaaskerke, Keiem en Lampernisse, Deel II: Deelgemeenten Leke, Nieuwkapelle, Oostkerke, Oudekapelle, Pervijze, Sint-Jacobskapelle, Stuivekenskerke, Vladslo en Woumen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL18, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Vanneste, Pol; Missiaen, Halewijn
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Nieuwkapelle [online], https://id.erfgoed.net/themas/14633 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.