erfgoedobject

Twee burgerhuizen in art-decostijl

bouwkundig element
ID
11264
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/11264

Juridische gevolgen

Beschrijving

Samenstel van twee identieke art-decoburgerhuizen, gebouwd naar een ontwerp door architect Jef Huygh uit 1924. Nummer 120 werd gebouwd voor Michel Hendrickx, wonend in de Spillemansstraat 47 in Borgerhout. Nummer 122 liet Huygh voor eigen rekening oprichten. Hendrickx en Huygh, die in de zomer van 1924 nog gevestigd was in de Bouwhandelstraat, waren achterburen. Huygh bouwde nummer 122 met het oog op verkoop of verhuur. Zijn eigen woning en praktijk, de 'Lianahalle' aan de Boekenberglei in Deurne, was op het ogenblik van de bouwaanvraag immers in afwerking. Overigens signeerde Huygh de bouwplannen reeds als opgemaakt te 'Antwerpen – Lianahal – Bouckenberg – Deurne Zuid'. In 1947 was aannemer Joseph Junes eigenaar van nummer 122. Op het onbebouwde perceel naast de woning trok hij een garage en bergplaats op, waarvoor architect Alfons Pittoors uit de Herculesstraat 3 in Berchem het bouwplan tekende. Zeker sinds 1990 fungeerde de woning met nummer 122 als pastorie van de Heilige Lodewijk van Montfort-parochie. Van beide woningen werden de gevels in 2009 gerenoveerd.

De burgerhuizen behoren tot de vroegste bebouwing langs de De Sevillastraat. In een straatbeeld gedomineerd door rijwoningen met slechts twee bouwlagen onder platte bedaking, onderscheiden de woningen zich onder meer door hun afwijkende bouwhoogte en hun krachtige verticale gevelritme.

Het ensemble is een van de eerste realisaties van Jef Huygh als zelfstandig architect. Huygh werd vanaf 1902 opgeleid aan de Antwerpse Academie, liep van 1905 tot 1910 stage bij architect Ernest Dieltiëns, en was vanaf 1912 tot aan zijn overlijden in 1946 als architect actief. Na de Eerste Wereldoorlog associeerde Huygh zich met zijn vroegere stagemeester en in 1920, na Ernest Dieltiëns dood, met diens zoon Maurice. In 1924 scheidden hun wegen, waarna Huygh vanuit de Lianahalle een bloeiende architectenpraktijk ontplooide. Zeker sinds 1923 ontwierp Huygh ook al woningen in eigen naam. Huygh, die een overtuigd katholiek was, is vooral bekend om zijn impressieve en uitgezuiverde religieuze architectuur in de geest van de Pelgrimbeweging. Daarnaast echter, ontwierp hij in de jaren 1920 en 1930 tal van privéwoningen waarin invloeden van zowel de Amsterdamse School als van de Duitse Jugendstil of Wiener Secession samensmelten tot een eigenzinnige en expressieve art-decostijl die geleidelijk versoberde. Jef Huyghs zeer persoonlijke architectuur, met de Lianahalle als een van de vroegste en meest opmerkelijke voorbeelden, kenmerkt zich door een grote aandacht voor verhoudingen, kleur- en materiaalgebruik en ambachtelijke finesse, en voor de ruimtelijkheid, inrichting en sfeer van een gebouw. De huizen in de De Sevillastraat zijn met hun uiterst lineaire vormgeving, nog benadrukt door een gedrongen pui en een verheven mansardedak, typisch voor Huyghs ontwerpen uit de jaren 1920.

De onderkelderde rijwoningen tellen drie bouwlagen onder een hoge pseudomansarde met drie kepervormig bekroonde dakvensters. Van het bijna verticale dakvlak zijn bij nummer 122 de oorspronkelijke rode keramische leipannen door grijze (kunst)leien vervangen. De lijstgevels, door een structuur van hoge scheimuren en oplopende versneden ribben uitdrukkelijk opgedeeld in drie traveeën, kregen een baksteenparement uit rode handvormsteen in platvol gevoegd kruisverband, rustend op een roze granito plint. Van nummer 120 is het parement na 2009 overschilderd. De erker, borstweringen en geveltop werden contrasterend uitgevoerd in simili-pierre. Zinkplaten dienden oorspronkelijk als muurafdekkingen en vensterdorpels. Verder bijdragend aan de levendigheid van de gevel zijn de rechthoekige vensters met variabele grootte, en het bouwplastiek van getrapte rechthoekige vlakken en balken dat op de vensterborstweringen van de bovenverdieping wordt gecomplementeerd met bloemenkorven in laagreliëf. De gestileerde honingbij of de daarvan afgeleide lange schildvorm of (geknikte) ellips, een vaak terugkerend decoratief accent eigen aan Huyghs persoonlijke signatuur, treffen we in dit ontwerp niet aan.

Volkomen symmetrisch van opzet wordt de gevelcompositie gedomineerd door de plastisch uitgewerkte toegangstravee die doorloopt in de pseudomansarde en eindigt in een kepervormig afgewerkte geveltop tussen postamenten. Deze travee zet aan met een verdiept toegangsportaal onder beschutting van een uitkragende erker met zijlichten en een massieve bekronende balkonbalustrade waarachter een deurvenster. De zijtraveeën, beëindigd door een stompgepunte tweezijdige daklijst, tellen per bouwlaag een venster. De venstergroottes weerspiegelen de functionele opdeling van het interieur, waarbij de bel-etage met deurvensters nadrukkelijk de klemtoon krijgt. Opmerkelijk zijn de doorlopende gesmede venstertralies van de begane grond die tegelijk fungeren als borstwering van de bel-etagevensters. Typerend voor Huygh werden ook de achtergevels met grote zorg vormgegeven. Deze gevels met hun terugwijkende bovenverdieping en mansarde beantwoorden aan een gelijkaardige compositie als de voorgevels, maar zijn soberder uitgewerkt. Bij nummer 122 werd het open dakterras later tot een veranda omgevormd.

Van beide woningen bleef de dubbele houten voordeur met getraliede ruitjes in gehamerd glas bewaard. Bij nummer 120 zijn van de begane grond, de bel-etage en de mansarde de houten vensters met kleine roedeverdeling origineel. Van de bovenverdieping zijn de lage guillotineramen en het deurvenster vernieuwd. Nummer 122 werd, op de voordeur na, volledig van nieuw schrijnwerk voorzien.

De plattegrond van de burgerhuizen beantwoordt aan de typologie van de bel-etage met zijn typische verticale scheiding van functies: secundaire ruimten op het gelijkvloers, representatieve vertrekken op de bel-etage, en private kwartieren op de bovenverdiepingen. Huygh voorzag echter de mogelijkheid om de huizen in twee wooneenheden op te delen. Volgens de bouwplannen geeft de op de middenas geplaatste vestibule toegang tot de 'hall' als belangrijkste ontvangstvertrek, waarvan een cosy corner en de zijdelings ingeplante open trapzaal met bovenlicht deel uitmaken. Naast de trapzaal zit aan de straatzijde een gastentoilet. De andere zijtravee wordt ingenomen door een spreekkamer en kleedkamer. Achter de ontvangstvertrekken bevindt zich in souterrain een perceelbrede keuken die via de trapzaal ontsloten wordt en achteraan uitgeeft op een inpandige koer. De koer met bergkast staat via een korte steektrap met de tuin in verbinding. Deze drieledige opdeling in een voor-, midden- en achterplan herneemt Huygh op de bel-etage en de bovenverdieping. De bel-etage omvat, in entresol boven de keuken, een grote familiekamer met open haard die aansluit op een inpandig terras met toegang tot de tuin. Het voorplan wordt ingenomen door de trapzaal en door een eetkamer die Huygh verbindt met de familiekamer via een klein binnenvenster op de middenas en via een enkele deur en korte hoekbordestrap tegen de scheimuur. Op de bovenverdieping liggen vooraan een grote slaapkamer met en-suite badkamer, terwijl het middenplan een doorgang en twee slaapkamers omvat. De twee slaapkamers, die uitgeven op een open dakterras, kunnen als keuken en eetkamer ingericht worden. Op de mansardeverdieping worden een studio of zitkamer en een grote slaapkamer met en-suite badkamer voorzien. De kelder, die zich onder de ontvangstvertrekken uitstrekt, omvat een houtberging, twee kolenkelders en twee individuele provisiekelders.

Huygh ontwierp ook de aanleg van de ommuurde tuinen die door hun ligging nabij de straathoek een rechthoekig trapezoïde vorm hebben. Door plaatsing van een afgeschuinde berging in de punt van het perceel creëerde Huygh een symmetrische kepervormige tuin die een zuivere axiale aanleg toeliet. Met een driehoekig 'lommerhuisje' achterin de tuin als blikvanger, tekende Huygh een centrale rechthoekige hof met flankerende tuinpaden afgelijnd door cipressen. Volkomen symmetrische tuinen volgens axiaal opzet ontwierp Huygh ook voor onder meer de Lianahalle, huis ’t Scild en de villa Sauter.

  • Architectuurarchief Vlaanderen, Inventaris archief Jozef Huygh (1885-1946).
  • Stadsarchief Antwerpen, Bouwdossiers 329 # 825 (120), 329 # 826 (122), 626 # 10800 (122), 626 # 10889 (122), en 629 # 3761 (120).
  • CUYPERS J. 1977: Jef Huygh, Antwerps architect (1885-1946), onuitgegeven eindverhandeling architectuur NHIBS, Antwerpen.
  • LAUREYS D. 2003: Huygh Jef, in: VAN LOO A. (red.), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Antwerpen, 358-359.

Auteurs: Bisschops, Tim
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Twee burgerhuizen in art-decostijl [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/11264 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Stad Antwerpen

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.